Voor literatuurlijst klik hier.
Satan, de schepper
van
de afgoden, wordt
begrensd door God
Waarom laat God
zoveel ellende toe? Als Hij werkelijk de almachtige God is, waarom grijpt
Hij dan niet in? Of zijn er andere krachten die het Hem onmogelijk maken om
de regie in eigen hand te houden? Ging het al niet direct mis met Adam en
Eva? De slang, Satan, leidt sindsdien de mensheid af van Gods weg. Is Gods
macht beperkt?
De tien
plagen van
Egypte
demonstreren
Satans
onmacht
Exodus
is de Latijnse weergave van een Grieks woord dat eenvoudig ’weggaan’
betekent. In het boek Exodus wordt het vertrek van de Israëlieten uit Egypte
beschreven, een gebeurtenis die werd gekenmerkt door een enorme strijd
tussen twee ongelijkwaardige tegenstanders: een onderdrukt volk van slaven
en de machtigste natie van het Midden-Oosten, zo niet van de wereld. Puur
fysiek gezien hadden de Israëlieten in deze strijd tegen Egypte geen schijn
van kans. Maar God heeft een exodus gepland en wat God op zijn kalender
heeft gezet, gaat Hij uitvoeren. Er bestaat geen macht of kracht die zijn
plannen kunnen verhinderen.
Stenen bakken
in Egypte
In het boek
Exodus zien we hoe de Egyptenaren de Israëlieten dwongen grote steden voor
de farao te bouwen. Exodus
1:7 De Israëlieten nu waren
vruchtbaar en breidden zich snel uit; zij vermenigvuldigden zich en werden
uitermate talrijk, zodat het land met hen vervuld werd. 8
Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend
had. 9 Deze nu zeide tot zijn
volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en talrijker dan wij. 10
Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij zich niet
vermenigvuldigen en zich, als wij in oorlog komen, bij onze tegenstanders
aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11
Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen
door de hun opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij moesten voor Farao
voorraadsteden bouwen, Pitom en Raämses.
Niet alle
Egyptische piramiden werden van natuursteen gemaakt: baksteen was het
voornaamste bouwmateriaal dat in het land werd gebruikt. Daarom hadden de
Egyptenaren miljoenen bakstenen nodig en de Israëlieten werkten lang en hard
om in die behoefte te voorzien. De Egyptenaren ”maakten hun het leven bitter
door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op
het veld” (Exodus 1:14).
Toen Mozes en
Aäron de farao vertelden dat God wilde dat zijn volk, de Israëlieten, het
werk zou neerleggen om een godsdienstig feest te gaan vieren in de woestijn,
was de farao woedend. In plaats van toestemming te geven, vergrootte hij de
werkdruk. Exodus
5:4 Maar de koning van Egypte
zeide tot hen: Waarom tracht gij, Mozes en Aäron, het volk van zijn werk af
te houden! Vooruit, aan uw dwangarbeid! 5
Ook zeide Farao: Zie, het volk des lands is reeds zo talrijk en gij
wilt hen met hun dwangarbeid doen ophouden! 6
Farao beval op die dag de drijvers en opzichters van het volk: 7
Gij moogt het volk geen stro meer geven om tichelstenen te maken,
zoals gisteren en eergisteren; zij moeten nu zelf stro gaan verzamelen, 8
maar toch zult gij hun de vastgestelde hoeveelheid tichelstenen, die
zij gisteren en eergisteren moesten maken, opleggen zonder er iets van af te
doen; want zij zijn lui, daarom roepen zij: laat ons aan onze God gaan
offeren. 9 Het werk dezer mannen
moet worden verzwaard, zodat zij daarmee bezig zijn en geen aandacht
schenken aan leugentaal.
Deze wrede
maatregel betekende een uitbreiding van de reeds zware taken van de
Israëlieten. De Israëlitische slaven moesten de velden in om stro te
verzamelen om met leem te vermengen.
Voor sommigen
is het bijbelse detail over het gebruik van stro bij het maken van bakstenen
een raadsel. Zij vragen zich af hoe men stenen sterker kan maken door er
stro aan toe te voegen.
In Egypte
werd de combinatie van leem en stro algemeen toegepast om bouwblokken
sterker te maken. Het voorkwam dat de stenen barstten of krom trokken.
Onderzoekers hebben in de vorige eeuw proefnemingen gedaan waaruit blijkt
dat als leem vermengd wordt met stro, de ontstane stenen driemaal zo sterk
zijn als stenen zonder stro. Vocht in het stro bevat humuszuur waardoor de
stenen harder worden. Na duizenden jaren staan de monumenten van lemen
tichelstenen in Egypte nog altijd overeind.
De tien
plagen
De
Egyptologie heeft ons begrip vergroot van de bijbelse beschrijving van de
plagen die Egypte troffen en die tot het vertrek van de Israëlieten uit het
land leidden.
De
Egyptenaren waren godsdienstige mensen. Zij hadden overal goden voor en
trachtten angstvallig deze gunstig te stemmen. Er waren 39 hoofdgoden,
waarvan er vele in de Egyptische kunst worden afgebeeld met het lichaam of
de kop van een dier.
Satan heeft
de gehele mensheid misleid. Een doeltreffende tactiek is imitatie. Zoals
Satan in de nieuwtestamentische tijd tot vandaag de mensen een valse
Christus laat aanbidden en niet de Christus van de Bijbel, zo heeft hij de
duizenden jaren daarvoor een wereld van afgoderij gebracht. Afgoden die geen
goden zijn.
God richtte
elk van de tien plagen tegen Egyptische goden die duidelijk een aspect van
de natuur beheersten. De plagen vormden samen zowel voor Israëliet als
Egyptenaar een dramatisch bewijs van het feit dat deze goden vals waren; zij
waren niet in staat iemand die hen aanriep, te hulp te komen.
Op een oude
Egyptische kalender vinden we talloze feestdagen die gewijd zijn aan de
goden – zoveel dat het schijnt dat er gedurende het jaar niet veel werkdagen
overbleven. Toen Mozes de farao vertelde dat Israël een aantal dagen weg zou
gaan om een feest voor God te vieren, was de farao verontwaardigd. Exodus
5:2 Maar Farao zeide: Wie is de
HERE, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de
HERE niet, en ik zal Israël ook niet laten gaan. 3
Toen zeiden zij: De God der Hebreeën heeft ons ontmoet; laat ons toch
drie dagreizen ver de woestijn intrekken, om aan de HERE, onze God, te
offeren, anders zou Hij ons treffen met de pest of met het zwaard.
De farao
minachtte de God van Israël. Maar God zou hem laten zien wie Hij is en
eveneens tonen dat de grote tegenstander en bedenker van de afgoden volkomen
machteloos is tegenover de enige ware eeuwige God.
Plagen tegen
de goden
De eerste
plaag was gericht tegen de eerbiedwaardigste en waardevolste bron van de
Egyptische beschaving, de machtige rivier de Nijl, samen met de goden die de
Egyptenaren daarmee associeerden. Egyptes voedselvoorziening was afhankelijk
van de Nijl, evenals de jaarlijkse afzetting van slik om de bodem vruchtbaar
te houden. Soms, zoals in de dagen van Jozef, leidde een gebrek aan
overstromingen van de Nijl tot hongersnood. Daarom baden de Egyptenaren
regelmatig tot hun goden om overvloed aan water. Door de eerste plaag werd
het water ondrinkbaar en bedorven. De vissen, een waardevolle voedselbron,
stierven.
De
Egyptenaren gingen ervan uit dat de Nijlgodin Hapi en de machtige Osiris de
Nijl beschermden. De luide smeekbeden van de Egyptenaren tot hun goden, om
de Nijl te reinigen, leidden echter tot niets. Pas toen Mozes en Aäron tot
de ware God baden, werden de wateren ververst. Maar de farao bleef
hoogmoedig. Hij geloofde dat een menigte machtige goden klaarstond om aan
zijn verzoek te voldoen; ook de farao zelf werd immers door de meeste
Egyptenaren als een god beschouwd.
De tweede
plaag was gericht tegen een van de schepselen die de Egyptenaren met de Nijl
associeerden. Zij vereerden de kikker in de vorm van Heqt, wiens beeld de
kop van een kikker had. Deze god was het symbool van een goede oogst en
zegeningen in het hiernamaals. De Egyptenaren zagen dat er veel kikkers
waren als de Nijl een bepaald niveau had bereikt en overstroomde. Hun
aanwezigheid voorspelde een overvloedige oogst en een beteugeling van de
insectenpopulatie. Een laag Nijlniveau en weinig kikkers betekende gebrek
aan slik, een slechte oogst en veel insecten.
Men dacht dat
Heqt, de god van de kikkers, de kikkerpopulatie beheerste. Toen de tweede
plaag een teveel aan kikkers bracht, leek het voor de Egyptenaren alsof de
god die over de kikkers heerste, deze niet meer in bedwang had. Hoeveel
gebeden en wierook zij ook offerden, de situatie veranderde niet. Pas toen
de ware God zijn macht toonde, stierven de kikkers en eindigde de crisis.
De derde en
vierde plaag waren gericht tegen een andere lievelingsgod van de
Egyptenaren, Kheper, de scarabeegod die door kevers en andere insecten werd
voorgesteld. De scarabee is een mestkever. Een afbeelding van de scarabeegod
werd vaak op amuletten gebruikt. De verering van vliegen en speciaal van
kevers was een belangrijk onderdeel van de oude Egyptische religie. In
Egypte werden diverse soorten kevers vereerd; onder andere de mestkever die
het symbool van opstanding en voortbestaan werd.
Toen een
zwerm luizen of muggen (of misschien muskieten) en dazen (steekvliegen) de
bevolking stak, vroegen de hoftovenaars de insectengod ze weg te jagen, maar
tevergeefs. Pas toen de farao Mozes smeekte de God van Israël te vragen de
kwelling te laten stoppen, verdween de plaag.
Heilige stier
Bij de
volgende plaag werd het vee aangetast, waarvan de Egyptenaren dachten dat
het onder toezicht stond van Apis, de stiergod, en van Hathor, de
moedergodin die op een koe leek. De stier werd als een heilig dier
beschouwd. Als de stier in een tempel stierf, werd hij gemummificeerd en met
veel pracht en praal begraven. De vijfde plaag trof deze vorm van verering. Exodus
9:1 En de HERE, zeide tot Mozes:
Ga tot Farao en spreek tot hem: zo zegt de HERE de God der Hebreeën: laat
mijn volk gaan om Mij te dienen. 2
Want indien gij weigert hen te laten gaan en hen nog weerhoudt, 3
dan zal de hand des HEREN zijn tegen uw vee, dat in het veld is,
tegen de paarden, de ezels, de kamelen, de runderen en het kleinvee, een
zeer zware pest. 4 En de HERE
zal het vee van Israël afzonderen van het vee der Egyptenaren, zodat er geen
stuk van het vee dat de Israëlieten bezitten, zal sterven. 5
De HERE stelde voorts een bepaalde tijd vast en zeide: Morgen zal de
HERE dit doen in het land. 6 En
de HERE deed dit op de volgende dag; al het vee van de Egyptenaren stierf,
maar niet één stuk van het vee der Israëlieten stierf.
God zei
wanneer Hij de afgoden zou vernederen:
Morgen zal de HERE dit doen in het land (vers 5). Dit zou toch de
Egyptische goden tot actie moeten aanzetten? Satan moest machteloos toezien
hoe zijn imitatiegoden – in feite hijzelf – werden vernederd. Hoeveel
heidense gebeden men ook uitsprak, er veranderde niets.
De volgende
plaag waren de zweren, die de Egyptenaren meenden te kunnen genezen door hun
toevlucht te nemen tot de god van de geneeskunde, Imhotep, een legendarische
Egyptische dokter die zij waren gaan aanbidden. Zij vereerden ook Thoth, de
god van magie en genezing. Maar ook in dit geval gingen de zweren niet weg.
Nog erger, zelfs de tovenaars die tot deze wezens baden, werden bedekt met
pestbuilen. Vers 10
Toen namen zij roet uit een smeltoven, gingen voor Farao staan en
Mozes strooide het in de lucht en er kwamen bij mens en dier zweren, die als
puisten uitbraken, 11 zodat de
geleerden niet konden blijven staan voor Mozes, vanwege de zweren; want de
geleerden kregen evenzeer zweren als alle Egyptenaren.
Weer smeekten
de farao en andere Egyptenaren Mozes dat God de plaag zou wegnemen. Gods
macht om de plaag te doen ophouden was een getuigenis, niet alleen voor de
Egyptenaren en de Israëlieten, maar ook voor de rest van de wereld. Dit
moest Mozes namens God tegen de farao zeggen. Exodus
9:15 Reeds nu had Ik mijn hand
kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te slaan en zoudt gij van de
aarde weggevaagd zijn; 16 doch
hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam
verkondige op de gehele aarde.
Dankzij het
verslag in de Bijbel is deze getuigenis bewaard gebleven.
De zevende en
achtste plaag troffen de oogst van Egypte. Eerst teisterde een vreselijke
hagelbui de oogst, vervolgens werd de vernietiging voltooid door een zwerm
sprinkhanen. Men dacht dat de oogst werd bewaakt door Seth, de god van de
oogst, en het was de zaak van Nut of Noet, de godin van de hemel, om rampen
ten gevolge van weersomstandigheden te voorkomen. Maar de Egyptenaren uitten
hun smeekbeden voor dovemansoren. De farao kwam goden te kort om zijn volk
te beschermen.
God treft de
machtigste
De laatste
twee plagen waren gericht tegen de twee machtigste goden van de Egyptenaren,
de oppergod Ra, voorgesteld door de zon, en de farao zelf.
De
Egyptenaren geloofden dat Ra de bron van het leven was die licht en warmte
op aarde bracht. De negende plaag bracht drie dagen zonder zon. De
duisternis was zo ”dik”, aldus de Schrift, dat zelfs lampen de duisternis
niet konden verdrijven. Exodus
10:21 Daarna zeide de HERE tot
Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, opdat er duisternis zij over het
land Egypte, zodat men de duisternis kan tasten. 22
En Mozes strekte zijn hand uit naar de hemel, en er was gedurende
drie dagen een dikke duisternis in het gehele land Egypte. 23
Gedurende drie dagen kon niemand een ander zien, noch van zijn plaats
opstaan; maar alle Israëlieten hadden licht, waar zij woonden.
Ondanks de
gebeden en smekingen die de Egyptenaren tot Ra moeten hebben opgezonden,
deed de zonnegod niets.
De laatste
god die nodig vernederd moest worden, was de farao zelf, die geacht werd af
te stammen van de god Ra. Farao's beschermgoden waren Osiris, de rechter van
de doden, en Horus, de god van het licht. De Egyptische verering van de
farao's kwam tot uitdrukking in de bouw van grote piramiden als graftomben
voor hun leiders. Door de tiende plaag werd zelfs het nageslacht van de
Egyptische god-mens getroffen.
De farao zelf
was niet in staat de dood tegen te houden van zijn eerstgeboren zoon, de
troonsopvolger die aanbidding door de Egyptenaren waardig zou zijn. Exodus
12:29 En te middernacht sloeg de
HERE iedere eerstgeborene in het land Egypte, van de eerstgeborene van
Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de gevangene,
die in de kerker was, benevens alle eerstgeborenen van het vee.
Toen zijn
goden machteloos en vernederd waren, gaf de machtige farao eindelijk toe, en
begon de exodus van de kinderen Israëls.
God heeft
zijn almacht getoond. Op de avond voordat Hij de farao definitief zou
vernederen en de Egyptische goden van hun voetstuk zou stoten zei Hij tegen
de Israëlieten: Exodus
12:12 Want Ik zal in deze nacht
het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als dier,
in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik gerichten
oefenen, Ik, de HERE.
En God voerde
zijn vonnis over alle goden uit. Numeri
33:3 Zij braken op van Rameses
in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste maand; daags na het
Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand
[de almachtige God], voor de ogen van
alle Egyptenaren, 4 terwijl de
Egyptenaren bezig waren degenen te begraven, die de HERE onder hen geslagen
had, alle eerstgeborenen; de HERE
toch had aan hun goden strafgerichten geoefend.
De verlossing
van Gods volk uit Egypte, geregeerd door de farao, is een type van de
verlossing uit deze wereld, die geregeerd wordt door Satan, die de hele
wereld in gijzeling houdt.
De farao is
een type van Satan. De opdracht die Mozes krijgt is niet alleen een
hoopvolle boodschap voor Israël, want de almachtige God zelf gaat zich met
hun verlossing bemoeien, maar het is ook een duidelijke boodschap voor
Satan. God eist de vrijlating. Maar God laat toe dat het hart van Satan
verhardt, zodat hij zich tegen Gods plan zal verzetten en absoluut niet van
plan is Gods volk te laten gaan. Hou in gedachten dat de farao een type is
van Satan en Israël een type van geestelijk Israël (Gods Gemeente). Alleen
al het feit dat God vooraf alle gebeurtenissen in zijn programma heeft
opgenomen, toont de superieure macht van God.
Hij laat de
slavernij van Israël onder de farao toe als een voorbeeld van de slavernij
van de mens onder Satan. In feite wordt Satan heel klein gemaakt door de rol
die hij eist en ook krijgt in het programma van God. Alles gebeurt zoals God
het wil. Lees hoe God via Mozes verder duidelijk maakt aan ons en ook aan
Satan wie zijn eerste zoon is. En als God Israël zijn
eerste kind noemt, dan heeft Hij
kennelijk het voornemen dat er meer kinderen – volkeren – komen in Gods gezin. Dit zal ongetwijfeld
tot grote frustratie bij Satan hebben geleid. Satan wil Gods Plan
vernietigen, maar zonder het te beseffen vervult hij de rol van de andere
keus. De mens kan voor God kiezen, maar ook voor Satan. Dat betekent dat de
keus voor God gemotiveerd is, een keus die tegelijkertijd de andere
mogelijkheid afwijst, nl. de weg van Satan die tot de eeuwige dood leidt. Exodus
4:22 Dan zult gij tot Farao
zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon; 23
daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij
echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden.
Kennelijk
denkt Satan dat God daartoe niet in staat is, want hij weigert Gods
eerstgeboren zoon (Israël) te laten gaan. De farao weigert, maar
Satan beseft mogelijk niet dat God de farao in de rol van de duivel
geplaatst heeft. Satan weigert ook nu nog steeds de mensen vrij te laten.
De Bijbel
geeft dan verslag van de plagen. Na elke plaag verhardt de farao en weigert
hij Gods volk te laten gaan. De farao gaat tot het uiterste. God heeft tien
plagen gepland die steeds meer schade en ellende brengen. God zegt van
tevoren dat de bevrijding van Israël een feit is na de tiende plaag. Dat is
de superioriteit van God.
Als we het
verslag teruglezen kunnen we niet anders concluderen dan dat dit hele
scenario door God is geprogrammeerd. Hiermee maakt God voor de mens
duidelijk dat Hij alle macht heeft. Hij voorzegt tien plagen. Niet eerder en
niet later gaat de farao door de knieën. En de plaag die duidelijk maakt dat
het God in de eerste plaats om zijn eerstgeboren kinderen gaat, geeft de
doorslag. Exodus
11:1 De HERE nu had tot Mozes
gezegd: Nog één plaag zal Ik over Farao en over Egypte brengen, daarna zal
hij u in uw geheel vanhier laten gaan; wanneer hij u laat gaan, zal hij u
met geweld vanhier wegdrijven.
God weet van
tevoren wat de uitwerking van de plaag zal zijn. Zo wil God het en zo
gebeurt het. Mozes, als type van Jezus, zegt het volgende van tevoren tegen
de farao: Vers 4
Zo zegt de HERE: te middernacht ga Ik door het midden van Egypte. 5
Dan zal iedere eerstgeborene in het land Egypte sterven, van de
eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene
van de slavin achter de handmolen, ook alle eerstgeborenen van het vee.
Niet Gods
”eerstgeboren zoon” Israël (Ex. 4:22) komt om, maar de eerstgeborenen van de
Egyptenaren sterven. Gods kinderen worden verlost en bevrijd. Vers 6
En er zal een luid gejammer zijn in het gehele land Egypte, zoals er
nooit is geweest en zoals er nooit meer zal zijn. 7
Maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven
roeren, tegen mens noch dier, opdat gij weet, dat de HERE scheiding maakt
tussen de Egyptenaren en de Israëlieten.
Hiermee moet
de farao en dus Satan enorm in zijn eer zijn aangetast. God kondigt een
buitengewone vernedering aan van de farao en Egyptenaren oftewel Satan en
zijn demonen en de zondaren die weigeren zich te buigen voor God. God laat
bovendien Mozes een hoopvolle en wezenlijke uitspraak doen:
dat de HERE scheiding maakt tussen de
Egyptenaren en de Israëlieten. M.a.w. een scheiding tussen zondaren en
ware dienaren van God, tussen de gemeente van God en de wereld. God zegt
verder dat zelfs dienaren van de farao (Satan) zich uit vrees zullen
neerbuigen voor God. Vers 8
En al uw dienaren hier zullen tot mij komen en zich voor mij
nederbuigen en zeggen: Ga heen, gij en al het volk dat u volgt; daarna zal
ik heengaan. Toen ging hij
[Mozes]
in brandende toorn van Farao heen.
Zo
waarschuwen wij als Gemeente ook de wereld en kunnen ook boos zijn.
Wij zien dat
God de regie perfect in handen heeft, want zoals Hij zei zo gebeurde het.
Satan heeft dit allemaal gezien en gehoord en ongetwijfeld geprobeerd Gods
programma van het bevrijdingsplan te verstoren, zoals hij ook nog steeds
Gods bevrijdingsplan van de eerstelingen van geestelijk Israël en later de
gehele mensheid wil vernietigen. Maar vanwege zijn gefrustreerde houding zal
hij niet veranderen van gedachten om in de komende jaren zijn verzet op te
geven. Exodus 12:29-33 laat ons zien dat God doet zoals gepland en dat de
farao zich gewonnen geeft. Exodus
12:29 En te middernacht sloeg de
HERE iedere eerstgeborene in het land Egypte, van de eerstgeborene van
Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de gevangene,
die in de kerker was, benevens alle eerstgeborenen van het vee. 30
En Farao stond des nachts op, hij en al zijn dienaren en alle
Egyptenaren; en er was een luid gejammer in Egypte; want er was geen huis,
waarin geen dode was. 31 Toen
ontbood hij des nachts Mozes en Aäron en zeide: Maakt u gereed, gaat weg uit
het midden van mijn volk, zowel gij als de Israëlieten; gaat
[zoals Mozes enkele uren daarvoor gezegd had,
vers 8], dient de HERE, zoals gij
gezegd hebt. 32 Neemt ook uw
kleinvee en uw runderen mee, zoals gij gezegd hebt; maar gaat! En wilt ook
mij zegenen. 33 De Egyptenaren
drongen eveneens sterk bij het volk aan, om het snel uit het land te laten
gaan, want, zeiden zij, wij sterven allen.
God voerde en
voert zijn plan uit om ook geestelijk
Israël te bevrijden. Wij moeten eerst geestelijk volledig los komen van de
wereld. Vóór de komst van de nieuwe Mozes (Christus) zal deze wereld
(waarvan Egypte een type was) getroffen worden door nog veel zwaardere
plagen en bij de komst van Christus zal geestelijk Israël op spectaculaire
wijze bevrijd worden. En kort daarna zal ook fysiek Israël, nadat Satan
verwijderd zal zijn – hetgeen door de Grote Verzoendag wordt gesymboliseerd
– naar het beloofde land teruggaan.
Wanneer
Christus terugkomt naar de aarde – en die tijd is nabij – zullen de demonen
van Satan de machtige leiders in de wereld ophitsen om met hun immens grote
militaire legers Christus te verslaan. Dan moet Satan machteloos toezien dat
Christus en zijn engelen de legers volkomen vernietigen en de politieke en
religieuze leiders worden verbrand. Hij ziet het, maar kan niets uitrichten.
Vervolgens wordt hij zelf door een engel gegrepen en met ketens gebonden en
opgesloten.
De tien
plagen van Egypte demonstreren Satans onmacht tegenover God. De geschiedenis
zal zich herhalen, maar dan heviger.
Alléén God is
GOD!
Bileam eert Satan,
maar Satan kent God
Hebt u zich ooit
afgevraagd: „Hoever kan ik zonder risico doorgaan met te doen wat
ik wil, maar
waarvan ik weet, dat ik het niet behoor te doen?”
Denkt u eens aan de
oudtestamentische persoon Bileam, die, zoals u kunt lezen in Openbaring
2:14, volgens de woorden van Christus het oude Israël tot zonde aanzette.
Bileam wandelde in
de voetsporen van Nimrod, de stichter van de heidense beschaving. „En Kus
verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde . . . En het
begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land
Sinear. Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Ninevé, Rechobot-ir,
Kalach en Resen tussen Ninevé en Kalach; dat is de grote stad” (Genesis
10:8, 10-12).
Bileam was de
grootste profeet van zijn tijd – in de heidense religie – de pontifex
maximus (paus) van de heidense wereld – het hoofdorakel van het heidendom.
Is het dan niet
vreemd dat hij tot God bad en een dienaar van God scheen te zijn?
Israël was door God
uit de macht van de farao (en Satan) bevrijd. Het volk was door de woestijn
getrokken en was op weg naar het beloofde land. Koning Balak van Moab voelde
zich bedreigd. Toen hij gezanten uitzond om Bileam te huren om het volk
Israël te vervloeken, vroeg Bileam de gezanten om te blijven overnachten,
zodat hij zich kon afzonderen en kon bidden om God te vragen of hij met hen
mee kon gaan. Als hij de voornaamste heidense
profeet was, dus eigenlijk gezeten op Satans troon, als hoofd van
Satans religie op aarde, waarom zou hij er dan tot God over bidden?
De meeste mensen,
die dit verslag hebben gelezen, hebben waarschijnlijk gedacht dat Bileam een
profeet van God was – niet van Satan. Handelde hij niet juist
door God te raadplegen? Satan zou zoiets toch zeker niet doen!
Laten we het
voorval even bekijken.
Het volk Israël,
onder leiding van Mozes, had zijn kamp in de vlakten van Moab opgeslagen,
ten oosten van de rivier de Jordaan, bij Jericho. De koning van Moab, Balak,
zag wat deze Israëlieten – er waren er ten minste twee à drie miljoen – de
Amorieten hadden aangedaan. Hij was met vrees bevangen. Zij overtroffen de
Moabieten ver in aantal.
Dus zond koning
Balak boodschappers naar Bileam, die ver weg te Petor in Mesopotamië woonde,
dichtbij de rivier de Eufraat. Ze namen het waarzeggersloon met zich mee,
dat nodig was om Bileam te huren voor het uitspreken van een vervloeking
over de Israëlieten.
„Toen braken de
Israëlieten op en legerden zich in de velden van Moab, aan de overzijde van
de Jordaan bij Jericho. Balak nu, de zoon van Sippor, zag alles wat Israël
met de Amorieten had gedaan. Toen werd Moab zeer bang voor het volk, omdat
het talrijk was, en Moab werd bevreesd vanwege de Israëlieten. Toen zeide
Moab tot de oudsten van Midjan: Nu zal die menigte onze gehele streek
afscheren, zoals een rund het groen des velds afscheert. In die tijd nu was
Balak, de zoon van Sippor, koning over Moab. Hij dan zond boden naar Bileam,
de zoon van Beor, naar Petor, dat aan de Rivier ligt, naar het land zijner
volksgenoten, om hem te ontbieden met deze woorden: Daar is een volk
getrokken uit Egypte; zie, het overdekt de oppervlakte van het land, terwijl
het tegenover mij gelegerd is. Nu dan, kom toch en vervloek mij dit volk,
want het is sterker dan ik; misschien zal ik dan in staat zijn het te
verslaan en uit het land te verdrijven, want ik weet: wie gij zegent, die is
gezegend, en wie gij vervloekt, die is vervloekt. Toen gingen de oudsten van
Moab en van Midjan, met het waarzeggersloon bij zich, op weg, en bij Bileam
aangekomen, brachten zij hem de woorden van Balak over” (Numeri 22:1-7).
Let eens op wat
Bileam zei, toen de oudsten van Moab en Midian, Balaks boodschappers, de
boodschap aan hem overbrachten:
„Overnacht hier
deze nacht, dan zal ik u bescheid geven, zoals de Here tot mij spreken zal.
Toen bleven de vorsten van Moab bij Bileam” (vers 8).
God zei tegen
Bileam: „Gij zult met hen niet medegaan, gij zult dat volk niet vervloeken,
want het is gezegend. En Bileam stond des morgens op en zeide tot de vorsten
van Balak: Gaat naar uw land, want de Here weigert mij toe te staan met u
mee te gaan” (vers 12-13).
Maar koning Balak
zond opnieuw boodschappers naar Bileam, deze keer aanzienlijker vorsten van
hogere rang, en met meer geld. Opnieuw nodigde Bileam hen uit om de nacht
over te blijven, „opdat ik wete, wat de Here verder tot mij spreken zal”
(vers 19). Deze keer stond God hem echter toe met hen mee te gaan, maar
verbood hem om Israël te vervloeken. Toch hield een engel van God Bileams
ezel onderweg tegen. Waarom?
Vindt u dit nu niet
allemaal klinken alsof Bileam Gods profeet was in plaats van die van Satan?
Maar zie eens wat
we lezen in het Nieuwe Testament!
Petrus spreekt over
valse profeten, die de weg van Bileam opgegaan zijn. 2 Petrus 2:1
Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook
onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen
binnensluipen . . . 2 En velen
zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der
waarheid gelasterd zal worden; 3
en zij zullen uit hebzucht met verzonnen redeneringen u als koopwaar
behandelen; maar het oordeel houdt zich reeds lang met hen bezig en hun
verderf sluimert niet . . . 15
Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg
opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid
liefhad, 16 maar een
terechtwijzing kreeg voor zijn ongerechtigheid: het stomme lastdier, dat met
mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd. 17
Dezen zijn bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag
voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd.
Judas schrijft:
„Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn opgegaan, zij zijn voor de
verleiding van een Bileamsloon bezweken” (Judas 11).
Jezus Christus zegt
tegen de Gemeente van het Pergamum-tijdperk: „Maar Ik heb enkele dingen
tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam,
die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen” (Openbaring
2:14).
Dus Jezus Christus,
Petrus en Judas vertellen ons allemaal dat Bileam een valse
profeet was. Wanneer we een onderzoek doen naar zijn ware identiteit,
dan komen we erachter dat Petor, waar hij zijn standplaats had, het
hoofdkwartier was van de hoogste priester van de heidense Babylonische
mysteriereligie.
Wanneer men Numeri
22, 23 en 24 doorleest, dan zou men kunnen denken dat Balak een onbelangrijk
man was. Toch was hij de koning van een volk, die hier zijn eigen hoogste
priesters, tovenaars en astrologen van de heidense religie passeerde. Deze
zond zijn voornaamste vorsten met rijke beloningen ver weg, naar Petor, bij
de Eufraat, in Mesopotamië. Hij zou hen zeer zeker alleen maar zenden naar
de machtigste beoefenaar van waarzeggerij.
Andere
bijbelgedeelten laten zien dat deze belangrijke magische waarzeggers
dikwijls door demonen bezeten waren. Deze Bileam was door de duivel bezeten,
zodat het in feite Satan zelf was, die de mens Bileam in bezit had en in en
door hem werkte. Zou Satan over deze kwestie God hebben geraadpleegd?
Het antwoord daarop
is krachtig en duidelijk!
Satan zelf zou
God inderdaad hebben geraadpleegd precies zoals Bileam onder
dergelijke omstandigheden deed! ’Bijbelgeleerden’ en commentatoren hebben
aangenomen dat Bileam oorspronkelijk een ware profeet van God was. Dit is
absoluut onjuist.
Een en ander kunt u
vinden in de eerste twee hoofdstukken van het boek Job. Satan zelf wordt
hier beschreven, terwijl hij een gesprek met God heeft over de
rechtvaardigheid van Job.
God stond
Satan toe om Job hevig te vervolgen, maar God bepaalde ook hoever
Satan kon gaan!
Eerst liet God toe
dat Satan al hetgeen Job bezat wegnam, behalve Jobs leven. Job bezweek
echter niet onder deze beproeving. Satan redeneerde verder dat iemand alles
wat hij bezat zou opgeven om zijn eigen leven te redden – kon hij Job maar
lichamelijk aantasten, dan zou deze zich wel van God afkeren. Daarom gaf God
Satan nu ook hiervoor toestemming – alleen, hij moest zijn leven wel sparen.
Op dezelfde wijze
wist de door Satan geïnspireerde (of door Satan bezeten) Bileam dat
God grenzen aan zijn macht had gesteld.
„Ongelovigen, wier
overleggingen de god dezer eeuw [Satan] met blindheid heeft geslagen, zodat
zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van
Christus, die het beeld Gods is [de ware God]” (2 Corinthiërs 4:4).
Satan is de god en
onzichtbare heerser van deze wereld – toch blijft God soeverein Heerser over
alles. Iedere heerser heeft slechts gezag en macht binnen zijn eigen
grenzen of rechtsgebied. Er zijn geen grenzen aan Gods heerschappij –
maar wel aan die van Satan. En dat weet hij heel goed!
Er zou geen zonde –
geen kwaad – kunnen zijn als God het niet toestond! En als God het
niet toestond, dan zou er geen vrije wil zijn – geen vrije keuze – en dat
zou op zijn beurt Gods doel onmogelijk maken!
Bedenk dat Satans
dienaren over God spreken en zich als Gods dienaren voordoen. „Want zulke
lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als
apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich
voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn
dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal
zijn naar hun werken” (2 Corinthiërs 11:13-15).
Deze hogepriester
van Satan wist dat Israël Gods eigen volk was en onder Gods bescherming
stond. Deze goddelijke bescherming beperkte zijn macht om Gods natie kwaad
te berokkenen. Satan is er zich terdege van bewust dat er grenzen aan zijn
macht zijn gesteld.
Bileam zou
uitermate verheugd zijn geweest om Israël te kunnen vervloeken, benadelen of
vernietigen. Maar hij wist –
hij was er zich ten volle van bewust
– dat dit zijn bevoegdheden te buiten zou gaan tenzij de Almachtige hem nu permissie zou geven om Israël te vervloeken
en schade toe te brengen, zoals Hij Satan toestond om in het geval van Job
verder te gaan dan oorspronkelijk de bedoeling was. Bileam wilde
een vervloeking over Israël uitspreken. Hij begeerde de
beloning!
Toen de voornaamste
vorsten van Moab voor de tweede maal op bezoek kwamen, zei hij: „Al gaf
Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het
bevel van de Here, mijn God, te overtreden,
door iets kleins of iets groots te doen” (Numeri 22:18). Het was geen
kwestie of Bileam wel of niet wilde. Hij wilde Israël graag kwaad doen, maar
het ging erom of hij de macht bezat om dit te doen. Nadat hij met de
gezanten van Balak was meegegaan, zei hij tegen de koning: „Zie, nu ben ik
tot u gekomen; zal ik wel iets kunnen spreken? Het woord, dat God in mijn
mond zal leggen, zal ik spreken” (Numeri 22:38).
Later zei Bileam dat God Israël gezegend had en dat hij dit niet kon
keren. „Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen, en zegent Hij, dan keer ik
het niet” (Numeri 23:20).
Over Israël zei Bileam: „De Here, zijn God, is met hem . . . er
bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen
Israël” (vers 21, 23).
Merk op dat God de God van Israël is – Israëls God – niet Bileams God.
Bileam beoefende waarzeggerij en bezwering – God liet het echter niet toe
tegen Israël.
Bileam wilde net zover de verkeerde weg opgaan als hijzelf durfde.
Dat is Satans methode!
Hoever
kunt u zonder risico gaan met te doen wat u wilt in plaats van wat u
behoort te doen?
Heeft u hiermee niet dikwijls geschipperd? Heeft u niet dikwijls iets
willen doen, waarvan u wist dat u het in feite zou moeten nalaten? En
bent u niet eens gedeeltelijk de verkeerde weg opgegaan met de gedachte dat
u er wel ’zonder kleerscheuren zou afkomen’ als u zich bijtijds zou bekeren?
Hoevelen, die verleid worden gaan niet gedeeltelijk die weg op? En
hoe vaak leidt dat niet tot een klein beetje verder –
en daarna nog een beetje?
Het betreden van het eerste gedeelte van die gedeeltelijke weg is al het
geestelijk uitvoeren van de daad volgens de geest of de bedoeling van de
wet! Wanneer u dat gedaan hebt, bent u in Gods ogen al schuldig.
Natuurlijk, Satan werd weerhouden en was niet in staat om in het geval van
Job verder te gaan dan hij deed. Ook Bileam werd weerhouden en was evenmin
in staat om met het volk Israël verder te gaan dan hij deed.
Maar u bent misschien wel in staat, als u wilt, door te gaan met zondigen of
het betreden van verkeerde wegen. U bezit morele handelingsvrijheid.
Maar zover te gaan als u durft is de weg van Satan, niet de weg van God!
Gods weg is om oprecht, van harte en ijverig op die weg te gaan. Dat
is de juiste richting.
Gods weg is meer te doen dan van u vereist wordt.
Jezus zei: „Zal hij de slaaf soms danken, omdat hij deed wat hem bevolen
was? Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen:
Wij zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen”
(Lukas 17:9-10).
Zelfs als u niet de verkeerde weg inslaat en deze volgt zolang u denkt geen
risico te lopen – als u doet wat u geboden is – wat God door zijn Woord laat
zien als uw plicht, en als u daarbij niet één stap verder in de goede
richting gaat, door dus meer te doen dan uw plicht is, dan vindt
Jezus Christus u een onnutte dienstknecht! Christus verwacht dat we meer in
de goede richting doen dan onze plicht.
En wat gebeurt er met de onnutte dienstknecht?
In de gelijkenis van de talenten zei Jezus over degene die bewaarde wat hij
had, maar niet groeide in kennis en genade – niet overwon – alleen zijn
plicht deed en niets meer: „En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste
duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Mattheüs 25:30).
Het christelijke leven is een leven van groei, van karakterontwikkeling –
van overwinning – van steeds meer worden als Christus!
Gelukkig kunnen we daarvoor kiezen met de kostbare gave van God: onze vrije
wil. Met de juiste kennis kunnen we keuzes maken. Alle mensen zijn geboren
in een misleide wereld. In plaats van naar God te luisteren – de Bijbel is
wereldwijd voorhanden – geloven ze wat ’wetenschappers’, ’bijbelgeleerden’,
voorgangers, familie en vrienden zeggen. „En de grote draak werd [op de
aarde] geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die
de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen
met hem” (Openbaring 12:9).
Pas bij de terugkomst van Christus zal de wereld gaan beseffen wie ze
gediend heeft. „En Hij [Christus] zal op deze berg [Sion] de sluier
vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle
volken bedekt zijn” (Jesaja 25:7).
God heeft de misleiding toegestaan – maar ook de mensen hebben het
toegestaan. Wereldwijde vrede lijkt verder weg dan ooit als gevolg van de
verkeerde keuze. De mens heeft de vrije keuze verkeerd gebruikt. We moeten
God dankbaar zijn dat Hij Satan beperkte macht gegeven heeft.
Kerken en hun religieuze leiders zijn misleid. De houding van mensen staat
open voor verleiding. Bileam was daar een sprekend voorbeeld van. Toen
Bileam werd gevraagd Gods volk te vervloeken, greep God in. De duivel in
hem, die God kent en weet wie Gods „eerstgeboren zoon” is, namelijk Israël,
wist dat in deze situatie Gods toestemming nodig was. Bileam besefte dat hij
toen niets anders kon doen dan de opdracht van God uitvoeren. Maar zeer
waarschijnlijk kende hij God voorheen niet. Hij was een autoriteit in de
heidense wereld van afgoderij. De huidige wereld, inclusief het christendom,
is niet minder heidens dan de toenmalige wereld. Religieuze autoriteiten
zijn verleid en vinden dat aangenaam. Toch zullen ook zij spoedig
ondervinden dat hun god, de duivel, een halt wordt toegeroepen door de
almachtige God. Hun god zal verbannen worden.
Satan kent God wél.
„Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden
door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had,
kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien
Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. Maar Hij
antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens
leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel
Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des
tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar
beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven
aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan
een steen stoot. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de
Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer
hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun
heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U
nederwerpt en mij aanbidt. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat
immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.
Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem”
(Mattheüs 4:1-11).
Satan betekent ’tegenstander’. Hij wil Gods plan met de mensheid
vernietigen. We hebben gelezen in Job dat God voor Satan de grenzen bepaalt.
Zoals God aan de farao van Egypte en de wereld zijn macht liet zien, zo
toonde God ook aan Bileam en de wereld zijn macht. Blieam betekent
’verderver’ of ’verwoester van mensen’, geheel in overeenstemming met de
aard van Satan, de duivel.
God vernederde Bileam (en Satan).
„Toen stond Bileam des morgens op, zadelde zijn ezelin en ging met de
vorsten van Moab mee. Maar de toorn Gods ontbrandde, toen hij ging, en de
Engel des HEREN stelde zich op de weg als zijn tegenstander; Bileam reed op
zijn ezelin en had twee zijner dienaren bij zich. Toen de ezelin de Engel
des HEREN op de weg zag staan, met getrokken zwaard in de hand, boog zij van
de weg af en ging de akker op; en Bileam sloeg de ezelin om haar naar de weg
terug te drijven. Daarop ging de Engel des HEREN staan in een holle weg
tussen wijngaarden, waar een muur was aan beide zijden. Toen de ezelin de
Engel des HEREN zag, drukte zij zich tegen de muur aan, zodat zij Bileams
voet tegen de muur klemde; toen sloeg hij haar opnieuw. De Engel des HEREN
ging andermaal verder en ging staan op een enge plaats, waar geen ruimte was
om rechts of links uit te wijken. Toen de ezelin de Engel des HEREN zag,
ging zij onder Bileam liggen; toen ontbrandde de toorn van Bileam en hij
sloeg de ezelin met de stok. Nu opende de HERE de mond der ezelin, en zij
zeide tot Bileam: Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen
hebt? En Bileam zeide tot de ezelin: Omdat gij de spot met mij drijft; had
ik een zwaard in mijn hand, dan zou ik u nu zeker doden. Maar de ezelin
zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop gij uw leven lang tot op
deze dag hebt gereden? Ben ik ooit gewoon geweest u zo te behandelen? En hij
zeide: Neen: Toen opende de HERE de ogen van Bileam; hij zag de Engel des
HEREN met getrokken zwaard in de hand op de weg staan en hij knielde neer en
wierp zich op zijn aangezicht. De Engel des HEREN zeide tot hem: Om welke
reden hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik ben uitgegaan als een
tegenstander, want deze weg voert bij Mij ten ondergang. Toen de ezelin Mij
zag, is zij nu driemaal voor Mij uitgeweken; ware zij voor Mij niet
uitgeweken, voorwaar, dan zou Ik nu juist u gedood en haar in het leven
hebben gelaten. Toen zeide Bileam tot de Engel des HEREN: Ik heb gezondigd,
omdat ik niet wist, dat Gij U op de weg tegenover mij gesteld hadt, en nu,
indien het kwaad is in uw ogen, wil ik wel omkeren. Maar de Engel des HEREN
zeide tot Bileam: Ga met die mannen mede, doch alleen het woord, dat Ik tot
u spreken zal, zult gij spreken. Daarop ging Bileam met de vorsten van Balak
mede” (Numeri 22:21-35).
De ziener, door
eigen gedachten en wensen verstrikt, moet tot zijn schande erkennen dat hij
zijn leven dankt aan zijn ezelin, die meer vatbaar was voor een goddelijke
openbaring dan hij.
Bileam werd bij koning Balak geroepen om Israël te vervloeken, maar God liet
Bileam driemaal een zegen uitspreken. Lees hierna de laatste zegen.
„Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide: De spreuk van Bileam, de zoon van
Beor, en de spreuk van de man met het geopend oog; de spreuk van hem, die de
woorden Gods hoort, die het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende
met ontsloten ogen. Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob, uw woningen, o Israël!
Als valleien breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier; als aloë’s,
die de HERE plantte; als cederen aan het water. Water vloeie uit zijn
emmers, en zijn zaad hebbe overvloedig water; ja, zijn koning verheffe zich
boven Agag, en zijn koninkrijk zij verheven. God, die hem uitleidde uit
Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier. Volken, die zijn vijanden
zijn, verslinde hij, en hun beenderen vermorzele hij en hij doorbore ze met
zijn pijlen. Hij kromt zich, en legt zich neder als een leeuw, en als een
leeuwin; wie zal hem doen opstaan? Gezegend, die u zegenen; en die u
vervloeken, vervloekt! Toen ontbrandde de toorn van Balak tegen Bileam en
hij sloeg zijn handen in elkaar en Balak zeide tot Bileam: Om mijn vijanden
te vervloeken heb ik u geroepen, en zie, gij hebt nu driemaal achtereen een
zegen uitgesproken. Nu dan, pak u weg naar uw woonplaats; ik heb wel gezegd:
Ik zal u rijk belonen, maar zie, de HERE heeft u het loon onthouden. Maar
Bileam zeide tot Balak: Heb ik dan niet tot de boden, die gij gezonden hebt,
gesproken: Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in
staat zijn het bevel des HEREN te overtreden door goed of kwaad te doen uit
mijzelf; wat de HERE spreken zal, dat zal ik spreken” (Numeri 24:3-13).
Wat een vernedering voor de duivelse machten.
Men dacht dat de
vloek en de zegen van deze man onfeilbaar waren. De hele oudheid geloofde in
toverij en de geheimzinnige invloed van mensen die met goden vertrouwd
waren. Maar het effect van het optreden van Balak en Bileam was, dat de
macht van de ware God en de vastheid van zijn plan met Israël des te sterker
uitkwamen.
In welke god geloven de mensen nu?
„Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der
hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is”
(Mattheüs 7:21).
’Christenen’ roepen wel „mijn here Jezus”, maar doen niet wat de ware Jezus
zegt. „Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet
in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam
vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit
gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid” (vers 22-23). Ze
beweren dat Gods wet is afgeschaft, ze dus wetteloos mogen leven. ”Een ieder
nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet [leven volgens zijn geboden en
niet volgens geboden van mensen], zal gelijken op een verstandig man, die
zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en
de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want
het was op de rots gegrondvest” (vers 24-25). De woorden van Jezus horen en
doen geeft leven. „En een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze niet
doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand. En de
regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen
dat huis, en het viel in, en zijn val was groot” (26-27).
Uitgezonderd Gods kleine kudde (dat zijn zeer weinigen) kennen de mensen in
de tegenwoordige tijd en in Jezus' dagen de Vader en Jezus niet leert
Jezus ons. Maar Satan en zijn demonen kennen Jezus en zijn Vader.
„Toen Hij aan land gegaan was, kwam Hem een man uit de stad tegemoet, die
door boze geesten bezeten was, en sinds lang had hij geen mantel meer aan en
woonde niet in een huis, maar in de graven. Toen hij nu Jezus zag, stiet hij
een kreet uit en hij viel aan zijn voeten en sprak met luider stem: Wat hebt
Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek U, dat
Gij mij niet pijnigt. Want Hij gaf de onreine geest bevel van de man uit te
varen” (Lukas 8:27-29). De demon of duivel herkende Jezus direct als de
„Zoon van de allerhoogste God”. „En Jezus vroeg hem: Wat is uw naam? Hij
zeide: Legioen; want vele geesten waren in hem gevaren. En zij smeekten Hem,
dat Hij hun niet gelasten zou in de afgrond te varen” (vers 30-31). Er bleek
een menigte demonen in de man te huizen. „Zij smeekten Hem, dat Hij hun niet
gelasten zou in de afgrond te varen”. Allen erkenden zijn ultieme gezag.
God wil dat de mens een gemotiveerde keus maakt en daarom geeft Hij Satan en
zijn demonen voorlopig nog de tijd en ruimte om de mensen een andere weg te
tonen dan Gods weg.
Bileam bleef Satan dienen met het verleiden en misleiden. Hij zette heidenen
aan tot het verleiden van de Israëlieten om ontucht met hen te plegen en hun
afgoden te dienen.
„Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de Israëlieten aanleiding om
trouwbreuk te plegen tegen de HERE ter oorzake van Peor, zodat de plaag kwam
onder de vergadering des HEREN” (Numeri 31:16). „Terwijl Israël in Sittim
verbleef, begon het volk ontucht te plegen met de dochters van Moab. Dezen
nodigden het volk tot de slachtoffers van haar goden en het volk at daarvan
en boog zich neer voor haar goden” (Numeri 25:1-2).
God toont Satans
onmacht
Satan en zijn demonen worden steeds actiever in het verdrijven van de mensen
van Gods Waarheid. „Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u
nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft”
(Openbaring 12:12).
„En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de
mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want
het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de
koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote
dag van de almachtige God” Openbaring 16:13-14.
Drie demonen, dienstknechten van Satan, hitsen binnenkort wereldleiders op
om met hun machtige legers Jezus Christus uit te schakelen die uit de hemel
naar de aarde komt.
„En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen
koningschap hebben ontvangen, maar een uur ontvangen zij macht als koningen
met het beest. Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het
beest” (Openbaring 17:12-13).
’Het beest’ is de politiek en militair leider van de Europese macht
bestaande uit tien landen.
Deze grootmacht laat zich leiden door een religieuze kracht, de valse kerk
met haar dochters.
„En een van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met
mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die
zit aan vele wateren [natiën en menigten en volken, vers 15], met wie de
koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn
dronken geworden van de wijn harer hoererij [afgoderij] . . . En de vrouw
was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente
en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de
onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven,
een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen
der aarde. En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het
bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met
grote verbazing” (Openbaring 17:1-2, 4-6).
Voordat Jezus Christus terugkomt, zal er een derde wereldoorlog woeden. Maar
wanneer Hij met grote kracht met een leger van engelen naar de aarde komt,
bundelen de militaire legers hun krachten om de indringer uit de ruimte –
die door de valse kerk als de antichrist wordt aangeduid – aan te vallen.
„En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat,
wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in
gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele
kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En
Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is
genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden
Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. En uit zijn
mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf
zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn
der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. En Hij heeft op zijn kleed
en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren”
(Openbaring 19:11-16).
Hij daalt neer op de Olijfberg: „Zijn voeten zullen te dien dage staan op de
Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde” (Zacharia 14:4).
Nu terug naar Openbaring 17:14: „Dezen [de tien koningen onder leiding van
’het beest’] zullen oorlog voeren tegen het Lam [Christus], maar het Lam zal
hen overwinnen (want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen) en
zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.”
Wat doet Satan? Hij heeft toch de politieke wereldleiders en hun
ultramoderne, allesvernietigende legers opgestookt tegen de Macht die uit de
ruimte is gekomen? Hij heeft toch duizenden jaren die zeer kleine, getrouwe
groep volgelingen van Christus vervolgd en verdrukt? Hij heeft toch de
mensen een alternatief geboden voor Gods waarheid en wereldwijd een valse
kerk gesticht waaruit talloze kerken en denominaties zijn voortgekomen? Laat
de duivel dit alles nu verloren gaan? Waar is zijn macht?
„En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide
tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot
de grote maaltijd Gods, om te eten het vlees van koningen en het vlees van
oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en
van hen, die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven,
kleinen en groten. En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun
legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard
zat, en tegen zijn leger” (Openbaring 19:17-19).
Nu zal Satan toch ingrijpen?
„En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet [de religieuze
leider die ’de hoer’ genoemd wordt vanwege de omgang met valse goden], die
de tekenen voor zijn ogen [van ’het beest’] gedaan had, waardoor hij hen
verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn
beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die
van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit
de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van
hun vlees” (verzen 20-21).
Machteloos zal Satan moeten toezien hoe zijn imperium totaal wordt
vernietigd. Gods plan met Satan lezen we in
Openbaring 20:1-3: „En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de
sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak,
de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren,
en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat
hij de volkeren niet meer zou verleiden”.
Dit staat spoedig
te gebeuren.
God heeft de mens
een vrije wil gegeven. Gedurende 6000 jaar hebben de mensen vrij een keuze
kunnen maken. Slechts weinigen hebben besloten Gods weg van geven te gaan,
Hem te gehoorzamen door zijn geboden in praktijk te brengen. De massa heeft
gekozen voor Satans weg van nemen, God ongehoorzaam te zijn door te leven in
strijd met Gods geboden. De les is duidelijk: afgoderij, verdriet, onrecht,
ziekte, oorlogen, dood en verderf heeft die weg van Satan gebracht.
Het Vrederijk van
God staat voor de deur. Satan zal dan geen mens meer kunnen verleiden of
misleiden, hij zal verwijderd zijn, ver van de mensen. Het werk van Satan,
de schepper van de afgoden, is altijd begrensd geweest door de almachtige
God.
In het spoedig
komende Millennium zal God zijn geest schenken aan de mensen en „de vrucht
van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid,
goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Galaten 5:22). Waartoe God besloten heeft, zal gebeuren.
|