Voor literatuurlijst klik hier.
Onze tong
God roddel?
Weet u welke plaag jaarlijks meer slachtoffers maakt dan alle ziekten en ongelukken ter wereld? Dat is
het dodelijke gif van roddel.
De
Bijbel leert ons dat
Satan de duivel de aanklager van de gemeenteleden is. „De aanklager van onze
broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God” (Openbaring 12:10).
Maar op wat voor
manier klaagt hij ons aan? Door valse geruchten te verspreiden en door
geroddel uit te lokken.
Satan bracht roddel in
de wereld, kort nadat Adam en Eva waren geschapen, en wel door kwaad te
spreken van God. Satan vertelde Adam en Eva dat God tegen hen had gelogen.
Hij wist hen zo te beïnvloeden dat ze wantrouwen gingen koesteren jegens
Gods liefdevolle zorgzaamheid en jegens zijn prachtige plan waardoor de hele
mensheid het eeuwige leven kan beërven.
Nadat God de mens in
de hof van Eden had geplaatst, zei Hij tegen hem: „Van alle bomen in de hof
moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan
zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker
sterven” (Genesis 2:16-17).
Gods gebod was zeer
duidelijk. Maar Satan zaaide twijfel in de geest van het eerste mensenpaar.
Hij bracht hen ertoe zich af te vragen waarom God hun had verboden van de
boom der kennis van goed en kwaad te eten. Hij gaf hun het gevoel dat God
hun iets onthield wat goed voor hen was.
Lees hoe Satan (die
haar in de gedaante van een slang benaderde) over Gods gebod tegen Eva
sprak.
„De slang nu was het
listigste van alle dieren des velds, die de HERE God gemaakt had; en zij
zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige
boom in de hof? Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het
geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in
het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten
noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de
vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij
daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn,
kennende goed en kwaad” (Genesis 3:1-5).
Deze leugenachtige
roddel van Satan heeft grote gevolgen. God werd in een kwaad daglicht
gesteld, alsof Hij niet de waarheid aan Adam en Eva zou hebben verteld en
bovendien heeft Satans opmerking „Gij zult geenszins sterven” geleid tot de
valse doctrine van de onsterfelijke ziel.
Adam en Eva overtraden
daarop Gods gebod niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad.
Waarom roddel?
Het vleselijk gerichte
denken gaat altijd zijn eigen gang, en wil zichzelf verheffen. Altijd wil
het gelijk hebben en zelfrechtvaardiging is een manier om dat te bereiken.
Iemand anders beschuldigen is ook een manier.
Beide manieren helpen
om eigen fouten te bedekken. Door het vleselijk denken wil de mens zichzelf
verheerlijken en is bereid feiten te vervalsen of woorden te verdraaien om
wat als de eigen ’integriteit’ wordt beschouwd te handhaven.
Realiseert u zich wel
dat u in gesprekken met anderen vaak alleen maar hoort wat u wilt horen en
niet wat er wordt gezegd? En op dezelfde manier herhaalt u alleen maar wat u
wilde horen en rangschikt u de feiten zodanig dat u uiteindelijk de
indruk wekt dat u vrij bent van vergissingen, er niet naast zit.
Maar God gebiedt: „Gij
zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste” (Exodus 20:16).
Beseft u wel de
ontzaglijke betekenis van dit gebod? Dit „valse getuigenis spreken” tegen
iemand slaat niet alleen op liegen, maar evenzeer op beschuldigen, roddelen
en ook op het verspreiden van valse geruchten.
Als u een echte
christen bent, mag u zich nooit aan dergelijke dingen bezondigen. Ook mag u
nimmer anderen beschuldigen, of het er nu om gaat uzelf te verdedigen, eigen
fouten te bedekken, of alleen maar om uzelf beter voor te doen in de ogen
van anderen. Anders gezegd: het negende gebod verbiedt liegen, beschuldigen,
geroddel en het verspreiden van geruchten. Dat wordt verstaan onder „valse
getuigenis”.
Als een waar christen
moet u uw naaste liefhebben als uzelf (Mattheüs 22:39). Maar hoe kunt u uw
naaste liefhebben als u hem ergens van beticht of kwaad van hem spreekt? Hoe
kunt u uw naaste liefhebben als door uw toedoen zijn gezin of bestaan wordt
verstoord of hij zijn vrienden kwijtraakt?
Satan wil dat u valse
getuigenis spreekt. Hij wil dolgraag verdeeldheid tussen u en uw naasten
veroorzaken. Hij wil graag uw gezin en bestaan verstoren en hij heeft er ook
alles voor over de Gemeente te verdelen of te vernietigen.
Als u kwaadspreekt,
spreekt u valse getuigenis tegen uw naaste, maar God zegt: „. . . gij zult
uw naaste liefhebben als uzelf” (Romeinen 13:9).
Neem eens de moeite
uzelf af te vragen: hoeveel van wat ik hoor, is waar? En hoeveel van wat ik
zelf zeg of herhaal is waar? We hebben allemaal de neiging de dingen die we
horen – of geloven – aan anderen over te brengen zonder die dingen op hun
juistheid te controleren. Wat we lezen of horen, nemen we gewoon maar als
waar aan.
Maar roddel is nooit
de gehele waarheid. Het kan de onvolledige waarheid zijn, enkel de schijn
van waarheid hebben, of het is een uit haar verband gerukte waarheid, maar
nimmer de gehele waarheid! Zoiets als een halve waarheid bestaat niet. Een
leugen is een leugen, of het nu een leugen om bestwil, een kleine of bedekte
leugen is.
Een nuttige vuistregel
die de moeite van het onthouden waard is: alvorens iets over uw naaste op te
merken of te herhalen wat u over hem gehoord hebt, behoort u zich ervan te
overtuigen dat u werkelijk alle feiten kent (en feiten zijn per definitie
waar). Vervolgens moet u zich afvragen: „Heb ik mijn naaste werkelijk lief
als mijzelf als ik dit tegen iemand zeg?” Is dit niet het geval, dan
overtreedt u Gods gebod.
Soms kunt u zich
onbedoeld aan geroddel schuldig maken. U denkt misschien dat u daarmee geen
kwaad sticht, maar roddel is altijd schadelijk. Of u zich nu wilt
schoonwassen door de feiten te verdraaien of door iemand te beschuldigen
enkel omdat hij u beschuldigt, altijd is geroddel schadelijk. En
uiteindelijk wordt kwaadsprekerij met de dood bestraft.
Het gouden kalf
Zie eens wat er
gebeurde toen Mozes met God aan het spreken was, maar niet van de berg
scheen terug te keren. De Israëlieten maakten zich ernstig zorgen over hem –
maar in het bijzonder over zichzelf. Wat zouden ze moeten beginnen als Mozes
iets was overkomen? Wie moest hen dan leiden? Hoe moesten ze zich in de
woestijn redden?
Al hun vertrouwen was
verdwenen. In hun angst begonnen ze Gods liefde voor hen in twijfel
te trekken en ze besloten naar andere goden om te zien. Ze zeiden tegen
Aäron: „Welaan, maak ons goden, die vóór ons uit gaan, want deze Mozes, die
man, die ons uit het land Egypte heeft gevoerd – wij weten niet, wat er van
hem geworden is” (Exodus 32:1).
De Israëlieten maakten
toen een gouden kalf en gingen dat vereren. Ze vergaten de Almachtige God,
die hen door geweldige wonderen uit Egypte had verlost. En ze vergaten zijn
liefdevolle beloften.
„Ga, daal af,” gebood
God Mozes, „want uw volk, dat gij uit het land Egypte hebt gevoerd, heeft
het verdorven. Zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg die Ik hun
geboden had” (vers 7-8).
De in allerijl
teruggekeerde Mozes zag wat er aan de hand was en hij was ontsteld. Hij kon
z'n ogen niet geloven. „Wat heeft dit volk u gedaan, dat gij zulk een zware
schuld daarover gebracht hebt?” wilde Mozes van zijn broer Aäron weten (vers
21).
Tijdens Mozes'
afwezigheid was Aäron met de leiding van het volk belast en derhalve
verantwoordelijk voor het doen en laten van deze mensen. Hij had de
oprichting van het gouden kalf kunnen – en moeten – verhinderen. Maar hij
was gewoon bang voor de massa geweest!
Gaf Aäron zijn schuld
toen grif toe? Aanvaardde hij bereidwillig zijn deel van de
verantwoordelijkheid? Of probeerde hij zich te rechtvaardigen?
Hij zei tegen Mozes:
„De toorn van mijn heer ontbrande niet; gij weet zelf, dat dit volk in het
boze ligt. Zij zeiden tot mij: Maak ons goden, die vóór ons uit gaan, want
deze Mozes, die man, die ons uit het land Egypte heeft gevoerd, wij weten
niet, wat er van hem geworden is” (vers 22-23).
Hoor hoe Aäron zich
probeerde eruit te praten. Hij beschouwde zijn taak als iets waar geen
beginnen aan was, omdat hij te maken had met een opstandig, eigenzinnig
volk, bedacht op het doen van wat verkeerd was. Hoe kon hij met dergelijke
mensen verstandig praten?
Dus wat deed Aäron?
Hij liet de mensen maar hun gang gaan. En wat voor verklaring had hij voor
dat gouden kalf? Och, dat was er zomaar vanzelf gekomen, volgens hem.
Aäron vertelde Mozes:
„Toen zeide ik tot hen: Wie heeft goud? Rukt het af! Zij gaven het mij en ik
wierp het in het vuur, en dit kalf kwam eruit” (vers 24).
Eenvoudig, het enige
wat je te doen hebt om aan een gouden kalf te komen, is al het goud dat je
kunt bemachtigen, in een vuur werpen – en daar heb je je gouden kalf!
Dit is nu precies de
redenering waarmee de menselijke geest zich probeert te rechtvaardigen: door
de schuld op een ander te schuiven in plaats van het eigen aandeel in het
bedreven kwaad toe te geven. De manier waarop Aäron de gebeurtenissen
beschrijft, verschilt niet veel van die waarop wij zekere voorvallen uit ons
leven trachten goed te praten. De kans is groot dat wij ons in een
vergelijkbare situatie al even onschuldig zouden voordoen.
Geroddel over Jezus
Was Christus een
dronkaard? Natuurlijk niet! Maar zijn vervolgers beweerden van wel. Ze
verspreidden allerlei geruchten over Hem.
Wat Christus ook deed,
in alles zagen de mensen iets verkeerds. Dronk Hij wijn, dan noemden ze Hem
een dronkaard. At hij met tollenaars dan werd Hij met hen over één kam
geschoren. Wat Christus ook zei of deed, altijd werd Hij beschuldigd.
Voortdurend spraken zijn vijanden kwaad van Hem.
Christus zei hier dit
over: „Want Johannes [de Doper] is gekomen, niet etende en niet drinkende,
en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. De Zoon des mensen is gekomen, wél
etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een
wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars” (Mattheüs 11:18-19).
Het wonderlijke is dat
velen van hen die Christus beschuldigden, of kwaad van Hem spraken, Hem
nooit hadden gezien. Ze geloofden alleen maar wat ze hadden gehoord en van
zijn vijanden hadden ze gehoord dat Christus een dronkaard en een
vraatzuchtig mens was.
Ofschoon Christus
nimmer tegen Gods geboden zondigde, werd Hij nochtans ervan beschuldigd
praktisch elk daarvan te hebben overtreden. Als Hij op de sabbat zieken
genas, zeiden ze dat Hij de sabbat schond. De mensen geloofden zelfs niet
dat Christus uit de heilige Geest was geboren; en zelfs noemden ze Hem een
bastaard, een buitenechtelijk kind.
Tegen degenen die Hem
vals beschuldigden zei Christus: „Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij
liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van
Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. Waarom begrijpt gij niet wat
Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. Gij hebt de duivel tot vader
en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van de
beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid.
Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een
leugenaar en de vader der leugen” (Johannes 8:42-44).
Inderdaad waren zij
die Christus vervolgden, niet in staat Hem te begrijpen; zij hadden de
duivel tot vader, die een leugenaar is. Zij geloofden leugens en niet de
waarheid. En zoals een oud gezegde luidt: Wil je dat de mensen je niet
zullen geloven, zeg dan uitsluitend de waarheid!
Maar wij in Gods
Gemeente hebben geen enkel excuus om ons net zo te gedragen als zij die Gods
geest niet bezitten. Wij moeten altijd de waarheid spreken. Wij mogen nimmer
iets zeggen wat anderen kan kwetsen of benadelen, nooit roddelen en nooit
kwade geruchten verspreiden. Het is moeilijk te geloven, maar de mensen
hebben er Christus zelfs van beschuldigd dat Hij „bezeten” was (vers 48)!
Nog steeds haat de
wereld Christus omdat ze zijn leer niet begrijpt. Waarom niet? Omdat de
mensen meer geïnteresseerd zijn in hun eigen leer, geïnspireerd door Satan.
En nog altijd verspreiden mensen valse geruchten over Hem, zijn leer, de
boodschap van zijn Vader, die Hij kwam brengen.
Christus zei tot zijn
discipelen: „Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare
liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld
uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. Gedenkt het woord, dat Ik
tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij
vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard
hebben, zij zullen ook het uwe bewaren” (Johannes 15:19-20).
Heden ten dage wordt
deze profetie werkelijkheid, evenzeer als in de dagen van de vroege
Gemeente. Niet alleen ongelovigen maar ook mensen die zich eens gelovigen
noemden vervolgen de Gemeente.
„Het is onmogelijk,
dat er geen verleidingen komen, maar wee hem, door wie zij komen!” (Lukas
17:1.)
We zouden er goed aan
doen deze ernstige waarschuwing ter harte te nemen!
Kwade geruchten over Christus' opstanding
De vijanden van
Christus hebben zelfs valse geruchten verspreid over zijn opstanding.
Bij verscheidene
gelegenheden had Christus voorspeld dat Hij vervolgd, gevangengenomen en
gekruisigd zou worden, maar dat Hij drie dagen en nachten later zou opstaan.
Geloofden zijn vervolgers Hem toen? Neen! Ze waren de mening toegedaan dat
Hij God lasterde en ze deden alles wat in hun vermogen lag om te bewijzen
dat Hij zomaar wat gezegd had.
Na Christus' dood
gingen de overpriesters en farizeeën naar Pilatus en verzochten hem alles in
het werk te stellen om de vervulling van Christus' profetie te verhinderen.
Ze zeiden tegen hem:
„Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd
heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te
verzekeren tot de derde dag; anders konden zijn discipelen Hem komen stelen,
en tot het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling
zou erger zijn dan de eerste” (Mattheüs 27:63-64).
Merkwaardig toch! Niet
alleen geloofden ze Christus niet, maar ze wantrouwden bovendien ieder
ander. Ze eisten afdoende maatregelen en zekerheid van de Romein Pilatus.
Zoals zo vaak zag
Pilatus ook nu weer kans alle verantwoordelijkheid van zich af te schuiven.
Hij liet de verdere afhandeling van deze kwestie maar aan hen over en zei
hun te doen wat zij nodig achtten. „Zij gingen heen en verzekerden het graf
met de wacht, na de steen verzegeld te hebben” (vers 66).
En wat gebeurde er
toen? Christus verrees uit de doden, precies zoals Hij had geprofeteerd. De
bewakers konden niet voorkomen dat de engel Gods de steen wegrolde en het
graf opende. Toen ze naar de stad terugkeerden en de overpriesters vertelden
wat er was gebeurd, gaven die hun de raad zonder meer te ontkennen wat er
gebeurd was en nieuwe geruchten te verspreiden.
„En in een vergadering
met de oudsten kwamen zij tot een besluit en zij gaven de soldaten veel
geld, en zij zeiden: Zegt, zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben
Hem gestolen, terwijl wij sliepen. En indien dit de stadhouder ter ore komt,
wij zullen het in orde brengen en maken, dat gij buiten moeite blijft”
(Mattheüs 28:12-14).
Aldus werd dit snode
bedrog vereeuwigd (vers 15). Christus' vervolgers stonden voor niets. Ze
namen hun toevlucht tot de meest verwerpelijke middelen om verdeeldheid
onder de leden te zaaien en de verkondiging van het evangelie te
verhinderen. En Satan was hun voornaamste raadgever. In alle opzichten
lieten zij zich door hem leiden. Hetzelfde geldt voor vandaag. Nog steeds
wil Satan verdeling in de Gemeente zaaien en de verkondiging van het
evangelie een halt toeroepen. Degenen die nu de Gemeente tegenwerken en
verwarring zaaien worden eens te meer geleid en beïnvloed door hem.
Onderzoek uw hart
Bedenk wel dat de
grondoorzaak van kwaadsprekerij zelfrechtvaardiging, afgunst, wraakzucht of
louter ijdelheid kan zijn. Doch wat ook de oorzaak moge zijn, roddel is
zonde! Want het is overtreding van het negende gebod. God verafschuwt
kwaadsprekerij.
„Deze zes dingen haat
de Here, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel: hoogmoedige ogen, een
valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat heilloze
plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen, wie
leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen broeders”
(Spreuken 6:16-19).
Vrijwel elk van de
zeven dingen, die in deze bijbelverzen worden genoemd, heeft iets te maken
met liegen, roddelen, het verspreiden van geruchten en het verdeeldheid
zaaien onder gemeenteleden.
God zei tot zijn volk:
„Gij zult onder uw volksgenoten niet als een lasteraar rondgaan; gij zult uw
naaste niet naar het leven staan: Ik ben de Here. Gij zult uw broeder in uw
hart niet haten; openlijk zult gij uw volksgenoot terechtwijzen en niet ter
wille van hem zonde op u laden. Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend
zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf:
Ik ben de Here” (Leviticus 19:16-18).
Gods geboden zijn voor
alle mensen. Maar de mensen gaan nog steeds hun eigen weg. Zij die God en
hun naasten willen dienen behoren Gods geboden ernstig en oprecht te
gehoorzamen.
Is in uw leven roddel
zo'n ingekankerde gewoonte geworden dat u niet weet hoe ervan af te komen?
Wilt u echt anders worden? Aangezien roddel een werktuig van Satan is kunt u
dit kwaad uitsluitend overwinnen door zelf gebruik te maken van de
werktuigen van liefde die God u door zijn heilige geest verschaft.
Satan zal u boze
gedachten in willen geven. Hij zal u willen aanstoken uzelf te
rechtvaardigen, schoon te praten en anderen de schuld te geven. God
daarentegen wil dat u uw misstappen beseft en u bekeert van uw zonden. God
beveelt u om niet uw eigen daden goed te praten, anderen niet verdacht te
maken. God alleen is rechter, Hem alleen komt de wraak toe.
Kniel daarom elke dag
neer en vraag God u te helpen bij uw zelfonderzoek en bij uw pogingen geen
kwaad meer te spreken. Zeg niet langer dingen die uw naaste kwetsen. Hou
steeds God en zijn evangelie voor ogen.
Het evangelie is goed
nieuws – roddel is slecht nieuws. Ledigheid leidt dikwijls tot geroddel.
Wees daarom bezig met wat goed is in Gods ogen dat er van ledigheid geen
sprake kan zijn. Houdt u bezig met het evangelie in plaats van met geroddel.
„Maar gij, kom uit voor hetgeen met de gezonde leer strookt” (Titus 2:1).
In deze brief aan
Titus leert de apostel Paulus ons hoe we geroddel kunnen overwinnen,
ongeacht onze leeftijd of beroep. Tegen de oudere mannen zegt hij dat ze
„nuchter [moeten] zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde
en de volharding” (vers 2).
Aan de oudere vrouwen
schrijft Paulus: „Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet
kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende,
zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben,
bezadigd, kuis, huishoudelijk, goed en aan haar man onderdanig te zijn,
opdat het woord Gods niet gelasterd worde” (vers 3-5).
Dit zijn niet zomaar
woorden, maar geboden van God.
Over de jonge mensen
schrijft Paulus: „Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles,
houd (hun) in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de
leer, waardigheid, een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken,
opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te
zeggen” (vers 6-8).
Als wij in alles wat
we doen ons als een voorbeeld van goede werken tonen zal er in de Gemeente
van God geen sprake zijn van geroddel.
Ten behoeve van alle
werknemers of ondergeschikten schrijft Paulus:
„De slaven moeten hun
meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar de zin maken zonder
tegenspraak, of oneerlijkheid, maar alle goede trouw bewijzen, om de leer
van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken” (vers 9-10).
Stelt u prijs op goede
vrienden? Toon uzelf dan een goede vriend. Wilt u dat de mensen goed over u
spreken? Spreek goed over hen. Als u geholpen wilt worden, begin dan met
anderen te helpen. Als u wilt dat anderen zich betere christenen tonen, wees
dan zelf een beter christen.
De waarheid is altijd
erg eenvoudig; het vleselijk gerichte denken echter doet de waarheid
gecompliceerd lijken.
Drie eenvoudige regels
Hier volgen drie
eenvoudige regels die u voor roddelen kunnen behoeden.
In de eerste plaats:
alvorens iets over iemand aan anderen te vertellen, dient u zich af te
vragen: „Weet ik wel alle feiten?” Is dat niet het geval, dan kan hetgeen u
zegt onwaarheid bevatten – en dan verspreidt u valse geruchten. God beveelt
u: „toetst alles en behoudt het goede” (1 Thessalonicenzen 5:21).
In de tweede plaats:
alvorens iets wat u over een ander hebt gehoord verder te vertellen, moet u
zich afvragen: „Kan ik dit zeggen in aanwezigheid van de betrokken persoon?”
Kunt u dat niet dan behoort u dat ook niet bij zijn afwezigheid te zeggen.
Met andere woorden: zeg nooit iets over iemand wat u niet tegen hem zelf zou
willen zeggen.
Christus zei dat
barmhartigheid is voorbehouden aan wie zelf barmhartig zijn (Mattheüs 5:7).
Maar hoe kunt u zich barmhartig noemen als u over een ander roddelt? Ook
heeft Christus gezegd dat de vredestichters kinderen Gods genoemd zullen
worden (vers 9). Een kwaadspreker is geen vredestichter.
De derde regel is al
even eenvoudig als de vorige twee. Als u alle feiten hebt verzameld en als u
– in alle eerlijkheid – tot de overtuiging bent gekomen dat u hetgeen u over
iemand hebt gehoord rustig in diens aanwezigheid kunt herhalen, vraag u dan
af: „Zal mijn opmerking enig goed doen? Zal ze helpen? Zal wat ik zeg
werkelijk een heilzame uitwerking hebben?”
Als op ook maar één
van deze vragen het antwoord ontkennend moet luiden, herhaal dan niet wat u
hebt gehoord!
Als we het over
roddel, achterklap, kwaadsprekerij of laster hebben, vallen onderwerpen als
opvoeding, terechtwijzingen, correcties en goede raad daarbuiten. Sommige
mensen moeten aangepakt worden ten behoeve van karakterontwikkeling of ter
bescherming van henzelf of anderen. Dat valt buiten het onderwerp roddelen.
Roddel werkt als een
besmettelijke ziekte. Doe er niet aan mee.
Gouden appels op
zilveren schalen
Spreuken 25:11
Een woord, in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op
zilveren schalen.
De tong is een orgaan dat voornamelijk uit
krachtige spieren bestaat. Toch is ze slechts ongeveer tien centimeter lang,
en weegt slechts 60 gram – en de meesten van ons besteden er weinig aandacht
aan.
De tong is ongelooflijk veelzijdig en
verricht een grote verscheidenheid van taken. Ze helpt ons bij het eten en
drinken en doorslikken van ons voedsel, haar smaakpapillen maken het ons
mogelijk te genieten van wat we eten en zij speelt een rol bij het reinigen
van het gebit. Zonder een tong zou het onmogelijk zijn om woorden te vormen.
De tong is flexibel en behendig. Ze slaat, krult zich van voren en van
achteren, draait en golft, terwijl ze zich in allerlei bochten wringt om de
klinkers en medeklinkers te vormen van onze spraak. Onze tong is
onvermoeibaar aan het werk.
Zelfs als we geconfronteerd worden met de
noodzaak om urenlang te staan spreken, tot we afgemat of zelfs uitgeput
raken, schijnt de tong niet moe te worden. We zeggen niet: „mijn tong is
moe”. Onze stem kan schor worden, onze nek of rug kunnen pijn doen, maar
onze tong blijft moeiteloos functioneren. En ze blijft dat goed volhouden
als we oud worden. Onze ogen worden misschien zwakker en ons gehoor minder,
maar de kracht van deze kleine groep spieren blijft bestaan.
Een gesprek
De tong maakt het menselijk spreken mogelijk,
maar het is ons verstand dat controleert hoe wij haar gebruiken. De spraak
is een aangeleerd systeem van communicatie, dat het gecoördineerd gebruik
vereist van stem, articulatie en taalvaardigheid. Hoewel veel dieren
fysiologisch in staat zijn de stem te gebruiken voor communicatie, zijn
alleen mensen in staat om echte spraak voort te brengen – alleen menselijke
wezens bezitten een verstand dat woorden met betekenis zo kan samenstellen
dat er een taal uit voortkomt.
Een gesprek is een mondelinge uitwisseling
van de gedachten van ons verstand. Maar onze gedachten worden niet altijd
succesvol overgebracht. Er zijn veel zaken die in de weg staan tussen de
mond van de ene persoon en het oor van de ander. Het is belangrijk te
begrijpen dat de oorsprong van onze woorden gelegen is in ons
hart, onze emoties en gevoelens, niet alleen de logica van ons verstand.
En de persoon die naar ons luistert, hoort met zijn hart, emoties en
gevoelens – niet alleen met zijn verstand. Mondelinge communicatie is niet
alleen maar een menselijke mond die woorden overbrengt naar het mechanisme
in een ander menselijk oor. Het is een communicatie tussen twee of meer
harten en het verstand van twee of meer personen. Eén persoon codeert een
boodschap in woorden en anderen decoderen deze in hun verstand en hun hart.
Het gevolg kan dikwijls – helaas – lijken op het toevallig elkaar passeren
van twee schepen in de nacht.
Waarschuwingen in de Bijbel
Wij maken allemaal veel vergissingen in wat
we zeggen en hoe wij het zeggen. Dit verkeerd gebruik van onze woorden
brengt ons allemaal soms in problemen – problemen in ons huwelijk, op ons
werk, verenigingsleven en in andere relaties. Wij worden dikwijls verstrikt
door de woorden van onze mond (Spreuken 6:2).
Jakobus 3:6
Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de
tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam
bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam
gezet wordt door de hel.
Dit is een van de sterkst verwoorde passages
in de gehele Bijbel.
Gods Woord geeft vele waarschuwingen over het
mogelijk verkeerd gebruik van onze woorden. Waarom? Omdat het is zoals ons
in Mattheus 12:34 gezegd wordt: „. . . uit de overvloed des harten spreekt
de mond.” En, zoals Jeremia het beschrijft, is het menselijk hart arglistig.
Jeremia 17:9
Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan
het kennen?
Als onze woorden uitsluitend gemotiveerd
worden door dit menselijk hart, zullen wij onze problemen en ons
verdriet in dit leven in veelvoud doen toenemen.
Ook al zijn we lang geleden gedoopt, we
moeten blijven strijden tegen onze natuur en optreden tegen de blijvende
invloed van onze menselijke denkwijze. Lees hoe de apostel Paulus worstelde
met die natuur (Romeinen 7). Hij zei dat hij de dingen die hij wilde doen
niet deed, maar dat hij de dingen die hij haatte deed, zelfs al wilde hij
die dingen niet doen (vers 15). Hij voerde een constante geestelijke strijd
in zijn verstand. Maar hij heeft wel overwonnen.
2 Timotheüs 4:6
Want wat mij aangaat, reeds word ik als plengoffer geofferd en het
tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur. 7
Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde
gebracht, ik heb het geloof behouden; 8
voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te
dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen
mij maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad.
De Bijbel geeft ons vele principes wat
betreft mondelinge communicatie. Wij worden gewaarschuwd voor vele gevaren.
Als wij ons daarvan bewust blijven, zal het ons helpen voorzichtiger te zijn
met wat we zeggen, en hoe we het zeggen.
In Psalm 39:2 zei David: „. . . ik wil mijn
wegen bewaren, opdat ik niet zondige met mijn tong; ik wil mijn mond met een
muilband bedwingen . . .” Een goed advies.
Laten we eens een aantal van deze bijbelse
waarschuwingen nader beschouwen.
Geruchtenmolen en roddelcircuit
Heeft u, toen u nog kind was, ooit gedacht
dat woorden u niet konden deren? Dan leerde u waarschijnlijk naarmate u
ouder werd, dat niets minder waar is. Spreuken 18:21 zegt: „Dood en
leven zijn in de macht der tong, wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht
eten.”
Een van de veel voorkomende manieren waarop
wij verkeerd gebruik maken van onze woorden, is het betrokken raken bij
geruchten.
Misschien zijn we bekend met de Engelse
termen ’grapevine’ (wingerd) en ’scuttlebutt’ (watervat). Een watervat is
een vat aan boord van een schip, dat vers drinkwater bevat. In de tijd van
de oude zeilschepen was er één groot watervat dat zich ongeveer midden op
het schip bevond, waar de mannen samenkwamen om te eten en drinken. Daarbij
wisselden ze dan de laatste nieuwtjes of geruchten uit. Deze informatie
raakte bekend als ’scuttlebutt’ (geklets, roddelpraat).
De term ’grapevine’ ontstond tijdens de
Amerikaanse Burgeroorlog, toen telegraaflijnen van de inlichtingendienst
losjes van boom tot boom werden vastgebonden, op een gelijksoortige wijze
als bij een wingerd. Iedereen was erin geïnteresseerd hoe de zaken er voor
stonden aan de frontlinies, en de telegrafisten stonden erom bekend dat ze
hun verloren tijd doorbrachten met het verzenden van niet bevestigde, en
heel vaak verminkte informatie. Zulke geruchten heetten te komen van the
grapevine (de geruchtenmolen). Veel omvangrijker en indringender zijn de
huidige sociale media.
Er is een spelletje, genaamd ’Chinese
whispers’ (Chinees gefluister), dat kinderen vroeger speelden. Een groep zit
in een kring, en één speler fluistert een boodschap in het oor van de
persoon naast hem. Dan fluistert deze persoon dezelfde opmerking in het oor
van degene naast hem, enzovoort, totdat de laatste de boodschap hardop
herhaalt, of wat er van de boodschap is overgebleven. Het is vaak heel
amusant om de verdraaide versie te horen die het gevolg daarvan is.
Het is maar een spelletje maar het laat
enkele van de problemen zien die ontstaan wanneer informatie via vele
personen wordt doorgegeven. Volwassenen spelen een soortgelijk spel en het
heeft dikwijls dezelfde gevolgen. Alle organisaties en zelfs regeringen
hebben actieve geruchtenmolens, vooral als er belangrijke gebeurtenissen
plaatsvinden. Roddel en insinuaties vormen vaak de leidraad in politieke
debatten.
Er is een interessant voorbeeld van de
geruchtenmolen opgetekend in de Bijbel. Het gebeurde nadat Jezus Petrus had
verteld wat hij in de toekomst kon verwachten. Petrus vroeg Christus
vervolgens wat er met Johannes in de toekomst zou gebeuren.
Johannes 21:21
Toen hij deze [Johannes]
zag, zeide Petrus tot Jezus: Here, maar wat zal met deze gebeuren? 22
Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijft, totdat Ik kom,
wat gaat het u aan? Volg gij Mij. 23
Dit gerucht ging dan uit onder de broeders, dat die discipel niet
sterven zou; doch Jezus had niet tot hem gezegd, dat hij niet zou sterven,
maar: Indien Ik wil, dat hij blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan?
Dit was ongetwijfeld wat wij tegenwoordig de
geruchtenmolen zouden noemen. En we kunnen een van de zwakke plekken
ervan zien – het verdraaien van de feiten.
Wij behoren voorzichtig te zijn als we
officieel-klinkende informatie krijgen uit tweede of derde hand – informatie
die normaal gesproken rechtstreeks van een officiële bron zou komen. Dit is
vooral belangrijk als die informatie onze handelingen beïnvloedt – als wij
op basis daarvan een beslissing gaan nemen – of als het te maken heeft met
de reputatie van andere mensen en hoe wij hen zien.
Verhalen of berichten worden dikwijls
onvolledig naarmate ze worden
naverteld. Hoeveel procent van de informatie is nog juist, nadat deze vier
keer is doorgegeven? Soms nog zestig procent, vaak nog maar vijf procent van
de oorspronkelijke details. Wat belangrijk is: dat met het verloren gaan van
details de betekenis verandert.
Zelfs als de details bewaard blijven,
worden ze dikwijls verward of
vertroebeld, zodat de betekenis gaat veranderen. Een verhaal zou zelfs
volledig verteld kunnen worden zonder verlies van details en met
gebruik van dezelfde woorden, maar dan kan een verandering van
klemtoon bij het navertellen een misverstand veroorzaken.
Wij moeten erom denken dat het van de een
naar de ander doorgeven van informatie dikwijls onderhevig is aan onbegrip.
De geruchtenmolen wordt dikwijls gebruikt
voor het doorgeven van geruchten en roddels.
Volgens het woordenboek is een gerucht „een
wijd verspreid praatje of mening zonder waarneembare bron: van horen zeggen;
een uitspraak of bericht dat in omloop is, zonder dat er een gezaghebbende
bron bekend is die de waarheid ervan bevestigd heeft”.
Het woordenboek definieert roddel als
„een gerucht van vertrouwelijke aard dat persoonlijke of opzienbarende
feiten onthult”. Let wel, roddel kan feiten bevatten. Maar roddel is
niet correct, zelfs niet als de informatie die doorgegeven wordt, op feiten
berust. En meestal bestaat roddel hoe dan ook uit verdraaiingen of radicale
leugens. Het is dus de ergste vorm van gerucht. Onfatsoenlijk!
Een persoon die welbewust
persoonlijke, pijnlijke informatie wil verspreiden, heeft een ernstige
karakterfout. Iemand die dit verkiest te doen, kan geneigd zijn aan
geruchten leugens toe te voegen, om anderen te schaden – om zoveel mogelijk
schade toe te brengen aan hun reputatie.
De definitie van achterklap of laster is
vergelijkbaar met die van roddel. Het wordt verscheidene malen gebruikt in
de Bijbel. Het woordenboek definieert het als „gemene of hatelijke dingen
zeggen over een ander; kwaad spreken over (iemand die afwezig is)”. Het is
een persoon in de rug aanvallen op een manier die zijn persoonlijke
reputatie te gronde richt. De apostel Paulus bestempelde achterklappers of
„oorblazers” als onrechtvaardig in Romeinen 1:29-30.
Romeinen 1:29
vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en
slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; 30
oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen,
grootsprekers, vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam; 31
onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid.
In de Psalmen lezen we: „Wie zijn naaste
heimelijk lastert, die zal ik verdelgen . . .” (Psalm 101:5). Lees ook
Spreuken 18:8 en Spreuken 16:28.
Spreuken 18:8
De woorden van de lasteraar zijn als lekkernijen; zij glijden immers
af naar de schuilhoeken van het hart.
Spreuken 16:28
Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen
vrienden.
Mensen schijnen een onlesbare dorst te hebben
naar sappige nieuwtjes over vertrouwelijke informatie, of die nu waar is of
onwaar. De details over ogenschijnlijke zwakheden of nalatigheden van
anderen schijnen bijzonder interessant te zijn. Sommige mensen vinden het
heel spannend om geheimen van andere mensen te onthullen. Men kan zelfs
verslaafd raken aan roddel, omdat het een behoefte vervult om anderen omlaag
te halen en, daar tegenover, zichzelf te verheffen. Het gaat werkelijk
emotionele bevrediging geven. De roddelpers is zelfs ’big business’
geworden.
Wij behoren anders te zijn
Gods mensen behoren de normen van God te
zoeken en te hanteren. Onder elkaar vertellen wij over ons leven en wij
vertrouwen elkaar. We kunnen elkaar vragen om voor ons te bidden als we het
hoofd moeten bieden aan ziekten, persoonlijke problemen en tekortkomingen.
Galaten 6 zegt dat wij elkaars lasten moeten dragen.
Galaten 6:1
Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt
gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid,
ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen. 2
Verdraagt elkanders moeilijkheden; zo zult gij de wet van Christus
vervullen. Vers 10 Laten wij
dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar
inzonderheid voor onze geloofsgenoten.
Jakobus 5 leert ons elkaar onze zonden te
belijden en voor elkaar te bidden. Maar dit maakt de persoon die
persoonlijke informatie geeft, kwetsbaar voor misbruik ervan. En Satan zal
het destructief gebruik van de details van deze feiten stimuleren, om
vertrouwensrelaties kapot te maken. Zijn gedachten moeten ons niet onbekend
zijn (2 Corinthiërs 2:11).
Gods mensen zouden niet roddelen als zij
rechtvaardig leefden volgens Jakobus 4:11-12: „Spreekt geen kwaad van
elkander, broeders. Wie van zijn broeder kwaad spreekt of hem oordeelt,
spreekt kwaad van de wet en oordeelt haar; en indien gij de wet oordeelt,
zijt gij geen dader, doch een rechter der wet. Eén is wetgever en rechter,
Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven. Maar wie zijt gij,
dat gij uw naaste oordeelt?”
Elkaar waarschuwen is niet hetzelfde als
elkaar oordelen. Vooral leidinggevenden behoren te corrigeren om op te
bouwen. En zwakheden behoren voorzichtig besproken te worden.
Efeziërs 4:29
Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed [woord]
hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade
ontvangen.
Wij moeten niet alleen vermijden te
roddelen – wij moeten doen wat we kunnen om onszelf tegen roddel te
beschermen. Wij moeten doen wat we kunnen om de kans te verkleinen
dat we het slachtoffer worden van roddel. Maar hoe?
Breng niet veel tijd door met mensen die
roddelen. Zij
zullen u beïnvloeden en zij zullen over u roddelen! „Misleidt uzelf niet;
slechte omgang bederft goede zeden” (1 Corinthiërs 15:33).
Roddel niet over anderen. U zult zaaien wat u oogst
– opnieuw zult u merken dat er over uzelf geroddeld wordt.
Galaten 6:7
Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait,
zal hij ook oogsten.
Lukas 6:37
En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt
niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten
worden. 38 Geeft en u zal
gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in
uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten
worden.
Colossenzen 3:25
Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen
aanzien des persoons.
Numeri 32:23
Maar doet gij aldus niet, zie, dan zondigt gij tegen de HERE, en gij
zult gewaar worden, dat uw zonde u vinden zal.
Streef ernaar om in al uw daden onberispelijk
te zijn.
Geef anderen niet iets om over te
roddelen. Neem voorzorgen om te vermijden stof tot roddel te geven.
1 Thessalonicen 5:22
Onthoudt u van alle soort van kwaad.
Natuurlijk kunnen mensen altijd over u
liegen – u kunt dat niet
voorkomen. U moet eenvoudig vragen om Gods bescherming tegen hen.
Laten we nu acht geven op een paar andere
manieren om onze tong op de juiste manier te gebruiken.
Denk na en luister voordat u spreekt
Hoe dikwijls betrappen we niet onszelf in een
gesprek erop dat wij niet werkelijk luisteren naar de andere persoon?
Onze gedachten worden dan volledig in beslag genomen door het formuleren van
wat wij als antwoord gaan zeggen.
Het belang van luisteren wordt in heel de
Bijbel benadrukt. God gebruikt uitdrukkingen als „hoort naar mijn woorden”,
„hoor, o Israël, naar mijn inzettingen”, „geloof komt door het horen en het
horen door het woord Gods”, „een zoon hoort de tucht van een vader”.
En God waarschuwt degenen die ’hardhorend’
zijn.
Mattheüs 13:15
want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn
hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien
met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en
zich bekeren, en Ik hen zou genezen.
Zie ook Handelingen 28:27.
In deze passages wordt ons gezegd zorgvuldig
te luisteren naar God en zijn Woord, maar in principe kan dit van
toepassing zijn op de noodzaak te luisteren naar anderen. Luisteren
vereist alertheid en concentratie. Het vereist discipline en zelfbeheersing.
Nochtans toont het respect en aandacht voor de andere persoon. Het wijst ook
op een ontvankelijk zijn voor de wijze waarop andere mensen iets kunnen
bijdragen aan ons leven.
Wij leven in een ongevoelige wereld, vervuld
van de houding van „Het kan me niet schelen wat u te zeggen heeft, luister
naar mij”. Dat geldt voor sommige culturen meer dan voor andere.
Maar al te vaak groeien kinderen op zonder
dat hun geleerd is om op een hoffelijke manier
respectvolle aandacht te geven aan een andere persoon die spreekt. Kinderen
groeien op in een wereld vol met egoïstische volwassenen die niet de neiging
hebben zich positief te concentreren op hun naasten. Wij zijn eraan gewend
boodschappen te negeren, dus wij zullen ons misschien meer moeten
inspannen dit te
compenseren.
Wij behoren na te denken voordat we spreken! Simpel? Ja,
maar hoevelen van ons kunnen zeggen dat wij dit eenvoudige principe volledig
hebben leren beheersen? Sommige mensen kunnen zichzelf nooit verbeteren,
omdat ze niet opletten, niet luisteren naar correcties, bijvoorbeeld
aangaande fatsoensnormen, taalgebruik, egoïstisch gedrag. Ze blijven hun
fouten herhalen, zonder te beseffen dat ze daardoor respect en aandacht
verliezen. Begin vandaag te letten op de nuttige aanwijzingen.
Spreuken 21:23
Wie zijn mond en zijn tong bewaakt, bewaart zichzelf voor
benauwdheden.
Het woord bewaakt betekent
voorzichtig te zijn en goed op letten met wat u zegt.
Spreuken 29:20 geeft een ernstige
waarschuwing: „Ziet gij iemand die met zijn woorden te haastig is, voor een
dwaas is meer hoop dan voor hem”. Hoe dikwijls hebben we niet iets gezegd en
gewenst dat we alles weer konden terugnemen? Maar dat is onmogelijk,
nietwaar? Lees Prediker 5:1: „Wees niet overijld met uw mond, en uw hart
haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken . . .”
Wij moeten spreken – met wijsheid
De een praat wat gemakkelijker dan de ander.
Minder deelnemen aan gesprekken is niet altijd een gevolg van
bescheidenheid. Het kan ook een probleem zijn. Sommigen denken misschien dat
een godvrezend persoon een man of vrouw van weinig woorden zal zijn –
heel weinig sprekend. Lezen we per slot van rekening niet in Spreuken: „In
veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen
bedwingt, is verstandig” (Spreuken 10:19)? En Spreuken 17:27-28 zegt: „De
verstandige houdt zijn woorden in . . . Zelfs een dwaas die zwijgt, gaat
door voor wijs; als hij zijn lippen gesloten houdt, voor verstandig.”
Deze schriftgedeelten verwijzen naar die
momenten waarop wij behoren te vermijden bepaalde dingen te zeggen. Ze zijn
ook een waarschuwing om overmatig en lichtvaardig spreken te vermijden. In
Prediker 3:7 wordt ons verteld: „. . . een tijd om te zwijgen en een tijd
om te spreken.” Gods
mensen hebben in bepaalde situaties en in eigen kring een
verantwoordelijkheid om te spreken!
We lezen in Spreuken 15:7: „De lippen der
wijzen strooien kennis uit . . .” en in vers 23: „Iemand heeft vreugde, als
hij een gepast antwoord geeft, en hoe goed is een woord op zijn tijd!”
Spreuken 10:31-32 vertelt ons: „De mond van
de rechtvaardige brengt wijsheid voort . . . De lippen van de rechtvaardige
weten wat welgevallig is . . .”
Nog enkele toepasselijke schriftgedeelten.
„De mond des rechtvaardigen is een bron van leven . . .” (Spreuken 10:11).
„Vriendelijke woorden zijn als honigzeem, zoet voor de ziel en medicijn voor
het gebeente” (Spreuken 16:24). Er is een Psalm die ons zegt: „. . . doe uw
mond wijd open en Ik zal hem vullen” (Psalm 81:11). (Zie ook Jozua 1:8,
Psalm 77:13.)
Let op wat in Maleachi 3:16-17 staat: „Dan
spreken zij die de HERE vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De
HERE bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor Zijn
aangezicht geschreven . . .”
Zelfs door stilzwijgen communiceren we.
Iemand die niet wil praten met gemeenteleden – die zich afzijdig houdt en
niet gesteld is op broederlijke omgang – maakt iets kenbaar. Door weinig mee
te praten toont hij dat hij eenvoudig niet geïnteresseerd is in de
gemeenteleden, of zich niet de inspanning getroost die nodig is om schroom
te overwinnen. Meedoen, dat schept eensgezindheid.
„Kommer in het hart van de mens buigt het
neder, maar een goed woord verblijdt het” (Spreuken 12:25).
„Vermaant [of troost,
bemoedigt] daarom elkander en bouwt elkander op”
(1 Thessalonicenzen 5:11).
De mensen in Gods Gemeente moeten uit
voorgaande verzen niet de conclusie trekken dat ze met onze woorden zieltjes
moeten winnen zoals de vele heidense kerken vaak proberen. We moeten
discussies vermijden.
1 Corinthiërs 11:16
Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben
zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods.
1 Timotheüs 6:4
dan is hij opgeblazen, hoewel hij niets weet, en heeft hij een zwak
voor geschillen en haarkloverijen, een bron van nijd, twist, lasteringen,
kwade vermoedens.
Niet de ijdele woorden, maar de daden zijn
bepalend. Vooral als het over geloof gaat.
Jakobus 2:14
Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben,
als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden?
Het interesseert de mensen eigenlijk niet.
Mocht iemand buiten de gemeente toch een vraag stellen en u weet dat het
echte gezonde belangstelling is (dat is het zelden), denk dan aan wat Petrus
schreef:
1 Petrus 3:15
Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot
verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch
met zachtmoedigheid en vreze, 16
en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij
die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden.
Naar onze woorden . . .
„Een goed mens brengt uit zijn goede schat
goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn boze schat boze dingen. Maar
Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij
rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij
gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden”
(Mattheüs 12:35-37).
Mensen staan snel klaar met hún oordeel.
Vooral over de mensen die leven volgens de geboden (normen) van God.
Opmerkingen van familie, vrienden en kennissen over ware christenen hebben
meestal geen bijbelse gronden, maar zijn niet meer dan clichés, algemeen
gebruikte commentaren. Soms komt er kritiek uit haat, want Satan stookt
mensen op tegen Gods volk.
Maar pas op! Laten wij ons daaraan zelf niet
schuldig maken. Weet wat u zegt, ook als het niet over geloof gaat. Wees
behoedzaam in uw opmerkingen. Ze moeten goede gronden hebben. De meeste
mensen doen beweringen omdat ze dat anderen hebben horen zeggen. Klopt het
wat u zegt of is het slechts een cliché. Wees geen meeloper in ongefundeerde
beweringen. In de wereld is dat een slechte gewoonte.
We moeten ons altijd de vraag stellen: zou
Christus dat ook zeggen?
Praat geen politici en journalisten na zonder
hard bewijs, citeer niet zomaar reclameboodschappen als gefundeerde
waarheid, doe geen beweringen over onbewezen eigenschappen van producten,
doe niet mee aan populaire roddel.
Kennen we de feiten of spreken we een mening
of oordeel uit gebaseerd op wat we anderen hebben horen zeggen? Beweringen
doen kan vanuit ijdelheid gedaan worden – met kennis en intelligentie
pronken. Nogmaals, ken de feiten voordat u iets betoogt.
Wees geen meeloper met de wereld, maar een
meeloper met Jezus Christus.
Wij moeten elk woord afwegen dat uit onze
mond komt. Maar, wat nog belangrijker is, wij moeten ons bewust worden waar
onze woorden werkelijk vandaan komen – uit ons hart en ons
verstand. Als wij een hechte relatie met God
ontwikkelen, zal Hij zijn woorden in ons hart leggen, zodat wij werkelijk
goede dingen kunnen voortbrengen uit een goede schat.
Onze grote roeping vereist dat wij karakter
opbouwen in het gebruiken van het effectieve hulpmiddel van mondelinge
communicatie – zodat wij op een dag de gehele mensheid kunnen dienen als
koningen en priesters in Gods regerende gezin.
|