Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

 

 

Het Evangelie:

van

Abraham tot Paulus

 

 

 

Weet u wat het evangelie werkelijk is?

Velen hebben deze allerbelangrijkste

waarheid nooit geheel begrepen.

 

 

 

Een algemeen onbegrip over het evangelie van Jezus Christus weerhoudt al eeuwenlang mensen die oprecht de Bijbel bestuderen ervan andere bijbelse leringen te begrijpen. Een juist begrip van de boodschap die door Jezus werd gebracht is noodzakelijk voor een nauwkeurig begrip van de hele Bijbel.

De apostel Paulus sprak niet alleen een vloek uit over iedereen die een ander evangelie wilde onderwijzen dan wat hij had onderwezen; hij sprak een dubbele vloek uit. Kennelijk vond Paulus het belangrijk dat de mensen een juist begrip van het evangelie hadden; hij vond het van groot belang dat het niet verkeerd werd begrepen, of werd verdraaid of verwrongen.

Om ons begrip van het evangelie, dat eenvoudig ’goed nieuws’ betekent, te vergroten zullen wij een reis door Gods Woord ondernemen, te beginnen bij Gods belofte aan Abraham en eindigend met Paulus' ervaringen in de gevangenis. Hierdoor zal ons de onomstotelijke betekenis van het evangelie duidelijk worden.

 

 

Slechts vier verzen

 

De betekenis van een onderwerp in de Bijbel kunnen we pas goed begrijpen als we de hele Bijbel er op naslaan. Zo willen sommige mensen het begrip evangelie per se omschrijven met één enkele korte passage van vier verzen:

1 Corinthiërs 15:1  Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2  waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zo vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3  Want voor alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, 4  en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften.

Paulus benadrukt dat hij aan de gemeente in Corinthe het evangelie verkondigde, dat hij al eerder aan hen hetzelfde evangelie predikte en dat zij het van hem ontvangen hebben. Paulus had het evangelie van Christus persoonlijk gehoord.

Galaten 1:12  Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus. Vers 15  Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, 16  zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed; 17  ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd tot hen, die reeds voor mij apostelen waren, maar ik ben naar Arabië vertrokken en vandaar naar Damascus teruggekeerd. 18  Daarop ging ik drie jaar later naar Jeruzalem, om Kefas te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem.

Wat de Corinthiërs ontvingen en wat Paulus ontving, is het evangelie.

 

 

Welk evangelie?

 

Onderwees Paulus in deze vier verzen van zijn eerste brief aan de Corinthiërs het gehele evangelie? Is het evangelie alleen een boodschap over de dood van Jezus Christus voor onze zonden en over zijn begrafenis en zijn opstanding?

Toen Paulus aan de Galaten schreef, zei hij dat hij zich verbaasde over hoe snel zij van de genade van Christus waren overgegaan tot een ander evangelie, een verdraaid evangelie. Tweemaal sprak hij een vloek uit over iedereen, engelen uit de hemel inbegrepen, die enig evangelie onderwees dat afweek van dat wat de Galaten hadden „ontvangen” van hem.

Galaten 1:6  Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, 7  en dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. 8  Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! 9  Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik thans nog eens: indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt!

Een vluchtig bijbels onderzoek van het woord ’evangelie’ kan verwarrend zijn. We moeten het, zoals met alle onderwerpen, in het juiste verband zien en de verschillende passages bij elkaar brengen. Paulus gebruikte ’evangelie’ in iedere brief die hij aan de gemeenten en aan de arbeiders in het Werk schreef, behalve in zijn brief aan Titus. De schrijvers van de evangelieverslagen – Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes – gebruikten het woord slechts 20 maal. De boeken Hebreeën en Openbaring en de brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas tezamen gebruiken het slechts zeven maal. Als wij een degelijk begrip van wat het evangelie is willen hebben, moeten wij zeker naar de geschriften van Paulus verwijzen, waarin hij het woord meer dan 70 maal gebruikt.

Om het hele verhaal te bevatten moeten wij beginnen met het verslag waarin het evangelie voor het eerst wordt onderwezen. Wij vinden dit verslag in een nieuwtestamentische aanhaling uit het Oude Testament in Paulus' brief aan de Galaten.

 

 

Het evangelie aan Abraham

 

Galaten 3:8  En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.

Ziet u wat dit zegt? Het evangelie werd aan Abraham gepredikt. Als fundamentele uitspraak over het evangelie is dit zeer veelzeggend, omdat eruit blijkt dat het evangelie al vanaf heel vroeg bekend was en dat het rechtstreeks door God aan Abraham werd verteld.

Als wij dit onderwerp bestuderen, zien wij steeds twee elementen terugkeren:

  Volken zullen worden gezegend.

•  De zegen van de volken komt door Abraham.

Het citaat dat we zojuist in Galaten lazen komt uit Genesis 22:18: „En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.” De zegen voor alle volken zou niet komen door Abraham zelf, maar door zijn „nageslacht”.

Deze passage vermeldt een tweede maal dat God aan Abraham verscheen door een engel. De eerste maal dat dit gebeurde is te vinden in Genesis 12, waar God Abraham zegt het land van zijn vader te verlaten en naar een land te gaan dat Hij hem zal tonen. God beloofde dat Hij van Abraham een groot volk zou maken en dat door hem alle geslachten van de aarde zouden worden gezegend.

Het evangelie was de belofte aan Abraham dat alle volken door zijn nageslacht zouden worden gezegend. Tot zover weten we nog niet wat de zegen is en wij weten niet wat of wie het nageslacht is. Maar laten we één stap tegelijk nemen.

 

 

Land, erfenis, wereld

 

Ruim 1900 later, in de vroege dagen van de Gemeente, stond Stefanus terecht voor het Sanhedrin, het hoogste Joodse gerechtshof in de Grieks-Romeinse tijd. Daar vertelde hij de geschiedenis van Abraham. De belofte die aan Abraham werd gegeven wordt duidelijk in wat Stefanus zegt.

Handelingen 7:2  En hij zeide: Gij, mannen broeders en vaders, hoort toe. De God der heerlijkheid is verschenen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran ging wonen, 3  en Hij zeide tot hem: Verlaat uw land en uw bloedverwanten en kom herwaarts naar het land, dat Ik u wijzen zal. 4  Toen vertrok hij uit het land der Chaldeeën en vestigde zich in Haran. En nadat zijn vader gestorven was, bracht Hij hem vandaar over naar dit land, waar gij nu woont; 5  en Hij gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs niet een voet, maar Hij beloofde het hem en zijn nakomelingschap tot een bezitting te geven, ofschoon hij geen kinderen had.

Hoewel Abraham geen kinderen had, geen nageslacht door wie de beloofde zegen zou kunnen komen, beloofde God hem het land als zijn erfdeel. Abraham zou het land dat hij van God mocht bewonen, erven en bezitten door het beloofde nageslacht. Paulus zei tot de gemeente in Rome dat Abraham „een erfgenaam der wereld” was (Romeinen 4:13).

Deze verzen maken duidelijk dat de zegen die Abraham werd beloofd de erfenis van land inhield, een erfenis die uiteindelijk de hele wereld zou omvatten.

Maar tijdens zijn leven erfde Abraham zelfs geen vierkante centimeter.

Een andere passage die duidelijk op deze zegen betrekking heeft, kunnen wij vinden in Hebreeën 11:8-13: „Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou. Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaäk en Jakob, die medeerfgenamen waren van dezelfde belofte; want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte. Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is. In dat geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde”. Abraham, en ook Isaäk en Jakob zijn „gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben”. Zij verwachtten „de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is”.

De evangelieboodschap gaat ten dele over land; het is een boodschap over het beërven van de wereld. En het is goed nieuws over een wereld waarvan de bouwmeester en ontwerper God is.

 

 

Door Abrahams nageslacht

 

Nu komen we aan een schijnbaar onoplosbare moeilijkheid. Abraham heeft een erfenis tegoed, maar hij is dood. Hoe kan hij nu deze erfenis ontvangen, waarvan hij tijdens zijn leven zelfs geen plaats om te staan heeft gekregen (Handelingen 7:5)?

Laten we de belofte van Abrahams nageslacht eens nader bekijken. Wat is dit nageslacht en waarom was het nodig? Hoe zou dit beloofde nageslacht aan een dode Abraham een erfenis brengen?

Eerst moeten we vaststellen wie het nageslacht van Abraham is. Aan het begin van het Nieuwe Testament overspant de familielijn van Abraham 42 generaties. „Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten en van de Babylonische ballingschap tot de Christus veertien geslachten (Mattheüs 1:17).

Let nu nog eens op de wijze waarop God in eerste instantie Abraham riep en op de tweeledige aard van zijn beloften:

Genesis 12:1  De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; 2  Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. 3  Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

Let dus op de tweeledigheid van de belofte: 1) „Ik zal u tot een groot volk maken” – de nationale, materiële belofte dat zijn uit het vlees geboren kinderen een groot volk zouden worden: een belofte van nageslacht; 2) „en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden”: de geestelijke belofte van genade. Deze laatste belofte wordt herhaald in Genesis 22:18.

Genesis 22:18  En met uw nageslacht [in uw zaad; Statenvertaling] zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.

Het hier genoemde „nageslacht” verwijst naar Christus, zoals Galaten 3 duidelijk bevestigt: „En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden” (vers 8). „Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus” (vers 16).

Precies hier nu begaan velen die beweren ’christen’ te zijn – met hun leraren – een dwaling. Zij merken de tweeledigheid van de belofte die God aan Abraham deed niet op. Zij erkennen alleen de Messiaanse belofte van geestelijk behoud door middel van het ’ene zaad’, Christus. Zij zingen gezangen over de beloften, ten onrechte in de mening verkerend dat de beloften eruit bestaan dat wij bij de dood naar de hemel gaan.

Hun ontgaat het feit dat God aan Abraham beloften deed van zowel fysiek nageslacht als van geestelijke genade.

Het feit dat de belofte van „een groot volk” alleen naar het nageslacht verwijst, niet naar het nageslacht van het ’ene zaad’ van Galaten 3:16, dat Jezus Christus was, de Zoon van Abraham en de Zoon van God, maar naar het veelvoudige zaad van natuurlijke, fysieke geboorte, wordt verder bevestigd als God later zijn belofte met meer details herhaalt. Laten wij deze beloften begrijpen!

Genesis 17:1  Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; 2  Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken. 3  Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem: 4  Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; 5  en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb.

Merk op dat „een groot volk” nu wordt tot „een menigte volken”, meer dan één volk. Dit kan geen betrekking hebben op het ’ene zaad’, Christus. De volgende verzen bewijzen dit.

Vers 6  Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen [meer dan één] zullen uit u voortkomen.

Let erop dat deze volken en koningen uit Abraham zullen voortkomen: fysieke voortplanting, veelvoudig zaad, niet slechts één afstammeling (Christus) door wie verspreide individuen door geestelijke verwekking kinderen van Abraham kunnen worden. „Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen” (Galaten 3:29). De verspreid wonende, individuele christenen vormen geen volken. Weliswaar wordt er van de Gemeente gezegd dat zij „een koninklijk priesterschap, een heilige natie” is (1 Petrus 2:9), maar Christus' Gemeente is niet verdeeld in „een menigte volken” of naties. Dit gaat over fysiek nageslacht, niet over genade.

Genesis 17:7  Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten . . .

Het „nageslacht” is meervoudig: „in hun geslachten”.

Vers 8  Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft het ganse land Kanaän [Palestina], tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.

De Bijbel laat ons zien dat de nakomelingen van Abraham later het beloofde land (Kanaän) in bezit kregen. Maar dat was slechts een gedeeltelijke vervulling. Bij de komst van Christus zullen de vele volken die uit Abraham zijn voortgekomen en de vreemdelingen die bij hen vertoeven uit alle delen van de wereld naar hun beloofde land gebracht worden om volop te genieten van het 1000-jarige Vrederijk. Welke volken dat zijn is uitvoerig te lezen in onze publicaties ’De Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën’ en ’De twee Israëls in het boek Openbaring’.

Dit betreft de nationale, materiële belofte. Maar we richten ons nu weer op de geestelijke belofte. Galaten 3:16 maakt duidelijk dat de geestelijke beloften werden gedaan aan Abraham en aan één persoon uit zijn nageslacht of zaad: Christus. Christus is het zaad of nageslacht van Abraham.

Galaten 3:16  Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.

Jezus Christus is de „erfgenaam van alle dingen” (Hebreeën 1:2). Wat betekent dat voor hen die van Christus zijn?

Vers 29  Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.

In Galaten 3:18 zien we dat God de erfenis aan Abraham gaf als een belofte, niet vanwege een wet.

Vers 18  Immers, als de erfenis van de wet afhangt, dan niet van de belofte; en juist door een belofte heeft God aan Abraham zijn gunst bewezen.

God ziet een erfenis op dezelfde manier als wij een erfenis van onze aardse ouders zien. Hun eigendom is van hen – zij hebben ervoor gewerkt en het verdiend – maar zij willen het graag aan hun kinderen geven. Zij hebben misschien in hun testament wel bepaalde voorwaarden opgenomen, maar de kinderen verwerven de erfenis niet door enige inspanning van hun kant.

Onze erfenis van God verschilt van een aardse erfenis in twee belangrijke opzichten:

•  Wij zullen voor eeuwig vergaan, tenzij God onze zonden vergeeft.

•  Tenzij God ons sterfelijke lichaam tot onsterfelijkheid opwekt, is onze geestelijke erfenis van weinig nut.

 

 

Problemen opgelost

 

Paulus legde de Galaten uit hoe deze problemen kunnen worden overwonnen – hoe de doodstraf nietig kan worden verklaard en hoe wij voor altijd erfgenamen kunnen worden.

Galaten 3:13  Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.

Paulus legt uit dat deze „vloek” de doodstraf is, die Christus vrijwillig voor ons op zich nam.

Waarom deed Jezus Christus dat? Paulus verklaart dat Hij de doodstraf op zich nam opdat „de zegen van Abraham tot de heidenen [alle volken]” kon komen „in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof” (vers 14).

Paulus beschrijft het vooruitzicht dat wij opnieuw zullen leven doordat Christus onze doodstraf op zich heeft genomen. Hierdoor, schrijft hij, kunnen wij tot onsterfelijkheid worden opgewekt, omdat wij, door het geloof, de beloofde heilige geest ontvangen.

Toen hij later aan de Efezische gemeente schreef, voegde Paulus eraan toe dat wij zijn „verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis” (Efeziërs 1:13-14).

Aan de gemeente in Rome legt Paulus uit dat wij van Christus zijn als wij de heilige geest hebben, dat wij, evenals Christus uit de doden werd opgewekt, zullen worden opgewekt tot onsterfelijkheid door middel van die Geest. „Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont” (Romeinen 8:9-11).

Geen wonder dat Jezus Christus zei dat Abraham zich verheugde bij de gedachte zijn (Christus') dag te zien (Johannes 8:56). Christus vervulde de belofte aan Abraham.

 

 

Terug naar Corinthe

 

Paulus' definitie van het evangelie was niet veranderd toen hij aan de Corinthiërs schreef.

1 Corinthiërs 15:1  Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2  waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zo vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3  Want voor alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, 4  en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften. Vers 20  Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21  Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22  Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23  Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; 24  daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben.

In de brief aan Corinthe beschreef Paulus het goede nieuws met verschillende uitdrukkingen, maar die brengen dezelfde boodschap over, dezelfde twee elementen waarover hij aan de Galaten schreef. Ten eerste, Christus (het zaad van Abraham) stierf voor onze zonden. Ten tweede, Hij stond op uit de doden om de zegen van zijn erfenis, het Koninkrijk, te ontvangen.

De opstanding tot een erfenis is in 1 Corinthiërs 15 een hoofdthema. Let er eens op hoe vaak woorden als ’opstanding’ en ’opgewekt’ voorkomen. Paulus beschrijft uitvoerig hoeveel mensen getuige waren van Christus' opstanding.

Vers 5  en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6  Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7  Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8  maar het allerlaatst is Hij ook aan mij [Paulus] verschenen, als aan een ontijdig geborene.

Paulus benadrukt het belang van Christus' opstanding.

Vers 12  Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? 13  Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. 14  En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. 15  Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. 16  Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; 17  en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. 18  Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. 19  Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.

Verder noemt Paulus de volgorde van de opstandingen.

Vers 20  Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21  Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22  Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23  Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; 24  daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. 25  Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26  De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27  want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. 28  Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

Bovendien wijst Paulus op de morele implicaties van Christus' opstanding.

Vers 29  Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? 30  Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar? 31  Zowaar als ik, broeders, op u roem draag in Christus Jezus, onze Here, ik sterf elke dag. 32  Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. 33  Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. 34  Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen.

Paulus legt uit wat de betekenis is van de lichamen van de opgestane doden.

Vers 35  Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? 36  Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, 37  en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. 38  Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. 39  Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissen. 40  Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. 41  De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. 42  Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; 43  er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. 44  Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. 45  Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. 46  Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. 47  De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. 48  Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. 49  En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen.

 

 

Opstanding bevestigd en verdedigd

 

Laten we de studie van het evangelie benaderen vanuit een heel andere invalshoek om te bewijzen dat het evangelie in wezen gaat over een opstanding door middel van Jezus Christus om het Koninkrijk van God te beërven. Paulus zei tot de Filippenzische gemeente dat hij in de gevangenis zat wegens het evangelie, dat hij, terwijl hij geketend was, het evangelie verdedigde en bevestigde.

Filippenzen 1:6  Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus. 7  Zo van u allen te denken spreekt voor mij dan ook vanzelf, omdat ik u op het hart draag, daar gij allen, zowel bij mijn gevangenschap als bij mijn verdediging en bevestiging van het evangelie, deelgenoten zijt van de mij verleende genade. Vers 15  Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist, maar anderen doen het met goede bedoeling. 16  Dezen verkondigen de Christus uit liefde, daar zij weten, dat ik tot verdediging van het evangelie gesteld ben, 17  maar genen uit eigenbelang, met de onzuivere bedoeling, mij de gevangenschap zwaar te maken.

De Bijbel vermeldt waarom Paulus werd berecht. Wat verdedigde en bevestigde hij? Had zijn verdediging iets te maken met de hoop op de belofte aan de vaderen, een erfenis of een opstanding door Christus?

Tegen Ananias zei hij: „Ik sta terecht om de hoop en de opstanding der doden(Handelingen 23:6).

Tegen Felix zei hij: „En zij kunnen niets, waarvan zij mij nu beschuldigen, voor u bewijzen. Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat, terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn. En hierin oefen ik mijzelf, altijd een onergerlijk [zuiver] geweten te hebben voor God en de mensen. En na verloop van vele jaren ben ik gekomen om aalmoezen voor mijn volk te brengen en offeranden, waarmede men mij, geheiligd zijnde, in de tempel bezig vond, zonder volksoploop of opschudding. Maar enige Joden uit Asia; die moesten hier voor u staan en hun aanklacht indienen, indien zij iets tegen mij hebben. Of laten dezen hier zelf zeggen, wat voor misdrijf zij hebben gevonden, toen ik voor de Raad stond, of het moest zijn dit ene woord, dat ik, in hun midden staande, uitriep: Ter zake van de opstanding van doden sta ik heden voor u terecht!” (Handelingen 24:13-21).

Tegen koning Agrippa zei de Romeinse stadhouder Festus (opvolger van Felix) aangaande degenen die Paulus beschuldigden: „En de aanklagers, die rondom hem stonden, brachten geen enkele beschuldiging in over de boze dingen, die ik vermoedde, doch zij hadden met hem enige twistpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus, die dood is, van wie Paulus beweerde, dat Hij leeft” (Handelingen 25:18-19).

Tegen de koning zei Paulus: „En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is . . . Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd. Waarom wordt het bij u ongelofelijk geacht, als God doden opwekt?” (Handelingen 26:6-8.)

 

 

Erfenis in Gods Koninkrijk

 

Tegen koning Agrippa vertelde Paulus verder over zijn bekering en de opdracht die Jezus Christus hem had gegeven om naar de heidenen te gaan „om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij” (vers 18). Paulus zei tot de Colossenzen hetzelfde.

Colossenzen 1:9  Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, 10  om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. 11  Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, 12  en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht. 13  Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde.

Wij zijn nog niet in het Koninkrijk van God. Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk niet beërven. Maar wij hebben wel de kracht van Gods Koninkrijk in ons, de Geest van God, waardoor Hij ons tot eeuwig leven zal opwekken.

Nog steeds tot Agrippa verklaarde Paulus dat wie zich bekeert „vergeving van zonden [het eerste element] en een erfdeel [het tweede element] onder de geheiligden [kan] ontvangen door het geloof in [Christus] . . . Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen . . ” (Handelingen 26:18, 22-23).

De hele Bijbel bevestigt het verhaal van het evangelie. De Wet geeft details met betrekking tot het evangelie dat aan Abraham is gegeven. De Profeten voorspellen de komst van Christus om de beloften te vervullen. De Geschriften verkondigen Christus' terugkeer om voor het geestelijke Israël het Koninkrijk te herstellen.

De boeken van het Nieuwe Testament getuigen evenzeer van zijn boodschap, evenals van zijn dood, begrafenis en opstanding opdat ook wij het Koninkrijk van God kunnen beërven. Vanaf het begin en door het hele boek Handelingen zei Christus zijn discipelen te getuigen van zijn opstanding, zodat de wereld zou kunnen begrijpen dat Hij de vervulling van de belofte aan de vaderen bracht.

Handelingen 1:8  maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.

Handelingen 4:1  En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, 2  zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden.

Handelingen 4:33  En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen.

Handelingen 13:28  en hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, hebben zij Pilatus gevraagd Hem ter dood te brengen; 29  en toen zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven stond, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in een graf. 30  Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; 31  en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die thans getuigen van Hem zijn bij het volk. 32  En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, 33  gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt.

Het evangelie is geen zweverige leus, zoals „ik heb Jezus in mijn hart”, „ik ben in de here”, zonder besef van een plan.

 

 

Wat het evangelie is

 

Paulus ontving het evangelie; op zijn beurt geeft hij het aan ons. Het bezoedelen of verdraaien van het evangelie vervormt ons denken. Een verwrongen evangelie leert dat bekering niet werkelijk noodzakelijk is omdat Christus alles voor ons heeft gedaan en dat er van ons niets anders wordt verlangd dan geloof. Een verwrongen evangelie leert dat het Koninkrijk van God reeds hier is en dat onze beloning is naar de hemel te gaan als wij sterven. Het corrumperen van het evangelie brengt een dubbele vloek, omdat het ons berooft van vergeving van zonden en van onze erfenis van Gods Koninkrijk.

Het evangelie is de belofte van een erfenis aan Abraham door zijn zaad, Jezus Christus. Het is het evangelie van God, Jezus Christus, genade en het Koninkrijk van God samengevoegd in één prachtig pakket: genade door Jezus Christus zodat wij het Koninkrijk van God kunnen beërven voor de eeuwigheid wanneer wij zijn opgestaan uit de dood of, als we in leven zijn bij de komst van Christus, veranderen in geest.

Laten wij allen God loven om zijn beloften en, zoals Paulus in zijn brief aan de Filippenzen schreef, laat ons gedrag het evangelie van Christus waardig zijn.

Filippenzen 1:27  Alleen, gedraagt u waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik [Paulus] kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vaststaat in één geest, één van ziel medestrijdende voor het geloof aan het evangelie, 28  zonder dat gij u in enig opzicht door de tegenstanders laat beangstigen. Hierin is voor hen een aanwijzing van hun verderf, doch van uw behoud, en dat van Godswege.



Terug naar de Home Page