Voor literatuurlijst klik hier.
HET GEVAAR VAN
DUBBELHARTIGHEID
De apostel Jakobus
waarschuwt tegen
dubbelhartigheid.
Wat is dubbelhartig
en wat zijn de
consequenties ervan?
In het Nieuwe Testament gebruikt de apostel
Jakobus in zijn brief tweemaal een woord dat dubbelhartig betekent.
Jakobus 1:8
innerlijk verdeeld
[Statenvert.:
dubbelhartig]
als hij is, ongestadig op al zijn
wegen.
Jakobus 4:8
Nadert tot God, en Hij zal tot u
naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die
innerlijk verdeeld zijt
[Statenvert.: dubbelhartig].
De NBG-vertaling zegt „innerlijk verdeeld” en
de Statenvertaling „dubbelhartig”. Het Griekse woord waar het hier om gaat,
is dipsuchos, van dis, ’twee’, en psuche, ’geest’.
Jakobus beschrijft iemand die wat zijn belangen en bindingen betreft is
verdeeld als weifelend, besluiteloos, onzeker, schijnheilig, halfslachtig,
hypocriet. Denk aan de termen: met gespleten tong spreken, een gespleten
persoonlijkheid.
Dubbelhartigheid is een probleem dat
volgelingen van Christus schade kan berokkenen en zich op verschillende
gebieden van hun leven kan voordoen.
Dubbelhartigheid is in zijn hele brief een
thema. We kunnen ook spreken van een dubbele moraal.
Zelfs godvruchtige mensen in de Bijbel
vervielen soms tot dubbelhartigheid. Johannes, die Jezus Christus doopte,
zag de heilige geest in de gedaante van een duif op Christus neerdalen en
hoorde een stem uit de hemel zeggen: „Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U
heb Ik mijn welbehagen” (Lukas 3:21-22). Maar toen hij in de gevangenis zat,
waar hij uiteindelijk zou worden onthoofd, zond Johannes twee van zijn
discipelen naar Christus om te vragen: „Zijt Gij het, die komen zou, of
hebben wij een ander te verwachten?” (Lukas 7:19-20.)
Hier blijkt een innerlijke verdeeldheid.
Johannes de Doper was een mens en in een crisis beginnen wij mensen te
twijfelen als God onze gebeden niet lijkt te verhoren. Hoewel Johannes'
woorden twijfel weerspiegelden, beschreef Christus hem toch als groter dan
enige profeet vóór hem (Lukas 7:28). Het zou ons moeten bemoedigen dat God,
als wij nederig zijn wil en levenswijze nastreven, belooft aan ons te denken
naarmate wij overwinnen in het geloof, zoals Hij ook aan Johannes de Doper
dacht.
Bidden met twijfel
Het eerste aspect dat Jakobus in verband met
dubbelhartigheid aansnijdt betreft hoe wij bidden.
Jakobus 1:5
Indien echter iemand van u in
wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft,
eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 6
Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende,
want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven
en opgejaagd wordt. 7 Want zulk
een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, 8
innerlijk verdeeld
[dubbelhartig] als hij is, ongestadig
op al zijn wegen.
Jakobus beschrijft iemand die in gebed
aarzelend en besluiteloos is als iemand die „ongestadig [veranderlijk] op al
zijn wegen” is.
Twijfel en besluiteloosheid in onze
communicatie met God veroorzaken kortsluiting in onze relatie met Hem.
Voordat wij God iets vragen moeten wij vaak eerst onszelf vragen stellen die
rechtstreeks op onze gebeden betrekking hebben:
•
Stemt wat ik vraag overeen met zijn wil? De apostel Johannes vertelt
ons waarom dit belangrijk is:
1
Johannes 5:14 En dit is de
vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets
bidden naar zijn wil, ons verhoort.
•
Zijn mijn houding en leven in overeenstemming met de wil van God?
Johannes legt de nadruk op gehoorzaamheid.
1
Johannes 3:21 Geliefden, als ons hart
ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, 22
en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden,
daar wij zijn geboden bewaren en
doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht.
•
Zijn mijn beweegredenen zelfzuchtig of gericht op God? Jakobus zegt
dat wij voorzichtig moeten zijn met waarvoor wij bidden.
Jakobus 4:3
[Of,] gij bidt wel, maar gij ontvangt
niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen
[bidden voor eigen belang en
genoegens].
De drie vragen zijn nauw aan elkaar verwant:
wie stellen we centraal, onszelf of God? Als wij de eerste twee vragen met
ja kunnen beantwoorden en de derde met op God gericht, dan kunnen we zonder
problemen vastberaden zijn in gebed. Natuurlijk, wij kunnen van God niet een
bepaald antwoord verdienen of afdwingen. God antwoordt ons volgens zijn
eigen barmhartigheid en rechtvaardigheid, niet volgens die van ons.
Horen zonder doen
Jakobus' tweede waarschuwing betreft
dubbelhartigheid bij het horen van Gods Woord.
Jakobus 1:21 Legt dus af alle vuilheid en alle
uitwas van boosheid en neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord
aan, dat uw zielen kan behouden. 22
En weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij
uzelf misleiden. 23 Want wie
hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het
gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; 24
want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond
vergeten, hoe hij er uitzag. 25
Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij
blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader,
die zal zalig zijn in zijn doen.
Hij laat zien dat in onze houding
dubbelhartigheid kan sluipen en hij waarschuwt zijn lezers: „En weest daders
des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden” (vers
22). De volgeling van Christus kan zich na het lezen van Gods Woord gelukkig
voelen, maar het lezen van de Bijbel moet een middel zijn tot een doel,
namelijk als Christus te worden. Wij moeten van ons goed voelen
verdergaan met er daadwerkelijk naar te streven goed te zijn. Een
aangenaam, voldaan gevoel kan ons verleiden tot de gedachte dat wij iets
hebben bereikt wat wij niet bereikt hebben.
Het verhaal van de wonderbaarlijke geboorte
van Jezus Christus heeft velen geïnspireerd en terecht. Toch zijn er maar
weinigen die zich door het verhaal ertoe hebben laten bewegen Christus'
voorbeeld en wil te volgen.
Lukas 11 vertelt over een vrouw die door de
woorden en wonderen van Jezus Christus zo werd ontroerd dat zij uitriep:
„Zalig de schoot, die U heeft gedragen, en de borsten, die Gij hebt
gezogen”. Maar Christus antwoordde vanuit een ander gezichtspunt: „Zeker,
zalig, die het woord Gods horen en het bewaren” (vers 27-28).
Christus sprak over lichtvaardige mensen die
hun leven niet bouwen op de Rots.
Mattheüs 7:24
Een ieder nu, die deze mijn woorden
hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde
op de rots. 25 En de regen viel
neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis,
en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest. 26
En een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal
gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand.
Hoewel niemand behoud kan verdienen met wat
hij doet, kunnen wij ons behoud verliezen door alleen maar hoorders te zijn.
Hebreeën 2:1
Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord
hebben, opdat wij niet afdrijven. 2
Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van
kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige
vergelding heeft ontvangen, 3
hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil,
dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord
hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, 4
terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en
velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil.
Bevooroordeeld contact
Onze omgang met elkaar kan onze
dubbelhartigheid weerspiegelen schreef Jakobus. Krijgen welvarende
gemeenteleden een speciale behandeling als zij in de gemeente komen?
Jakobus 2:1
Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus
Christus, vrij van aanzien des persoons. 2 Want
stel, er kwam in uw vergadering
[gemeente of samenkomst] een man binnen met een gouden ring aan zijn vinger en in prachtige
kleding, en er kwam ook een arme binnen in schamele kleding, 3
en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen:
neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij
daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten, 4
zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als
rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden?
Jakobus sneed het gedrag van Gods mensen in
hun gemeenten aan. Helaas is ook later een enkele keer in Gods gemeente de
dubbele moraal gebleken en zijn de rijken met meer respect bejegend en
kregen zij betere plaatsen dan de armen of invaliden. Daarom waarschuwde
Jakobus de gemeenten geen aanzien des persoons te tonen (vers 1 en 4) door
de mensen volgens hun rang- of pikorde van rijkdom of status te laten
plaatsnemen en andere voorkeursbehandelingen te geven.
Jakobus was zich zeer bewust van de problemen
die uit hypocriete omgang kan voortkomen, omdat hij indirect betrokken was
bij een conflict tussen de apostelen Paulus en Petrus.
Galaten 2:11
Maar toen Kefas [Petrus]
te Antiochië gekomen was, heb ik mij openlijk tegen hem verzet, omdat het
ongelijk aan zijn kant was. 12
Want voordat sommigen uit de kring van Jakobus gekomen waren, at hij met de
heidenen aan één tafel, maar toen zij [van de gemeente te Jeruzalem, die
onder de leiding van Jakobus stond]
kwamen, trok hij zich terug en zonderde zich af uit vrees voor de
besnedenen. 13 En ook de overige
Joden huichelden met hem mede, zodat zelfs Barnabas zich liet medeslepen
door hun huichelarij. 14 Maar
toen ik zag, dat zij niet de rechte weg bewandelden naar de waarheid van het
evangelie, zeide ik tot Kefas ten aanhoren van allen: Indien gij, die een
Jood zijt, naar heidens en niet naar Joods gebruik leeft, hoe kunt gij dan
de heidenen dwingen zich als Joden te gedragen? 15
Wij, geboren Joden, en geen zondaars uit de heidenen, 16
wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet,
maar door het geloof in Christus Jezus, zijn ook zelf tot het geloof in
Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof in
Christus en niet uit werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees
gerechtvaardigd worden.
Petrus toonde aanzien des persoons in de
omgang. Hij at samen met de heidenen aan één tafel, geheel in
overeenstemming met de grondregels die hij zelf enige tijd daarvoor
benadrukt had.
Handelingen 15:7
En toen daarover veel verschil van mening rees, stond Petrus op en
zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van de aanvang af mij
onder u heeft verkoren, opdat door mijn mond de heidenen het woord van het
evangelie zouden horen en geloven.
Dat hij de tafel met de heidenen verliet in
Antiochië toen zijn Joodse vrienden binnenkwamen, laat zien dat Petrus
evenzeer aan menselijke zwakheid onderhevig was als wij allen. Petrus
ontwikkelde zich tot een groot leider en man van God, maar in dit geval week
hij af van een les die Jezus hem jaren daarvoor in een visioen had geleerd:
Handelingen 10:27
En terwijl hij
[Petrus]
zich met hem onderhield, kwam hij binnen en vond er velen bijeen; 28
en hij sprak tot hen: Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te
voegen bij of te gaan tot een niet-jood; doch mij heeft God doen zien, dat
ik niemand onheilig of onrein mag noemen.
Cornelius, een heiden, had hem uitgenodigd in
opdracht van God. Vers 33 Ik heb dan terstond iemand tot u gezonden en gij hebt er wel aan gedaan hier te komen. Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is. 34 En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, 35 maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig.
In het Griekse theater spraken de
acteurs gewoonlijk van achter een masker. De woorden spreken of acteren en
masker vormen het woord hypocrisie. Het woord komt uit het Grieks (hypokrisis
of hupokrisis), dat oorspronkelijk ’toneelspel’ betekende en
gevormd is uit hypo-
(=onder-) + krinein
(=oordelen, onderscheiden). Hypocrisie is dus eigenlijk toneelspelen of
spreken met een masker op: huichelachtigheid. Laten wij ons zo door
de mensen om ons heen beïnvloeden dat wij in het gezelschap van bepaalde
mensen figuurlijk gezien een masker dragen om bij hen in de gunst te
blijven? Wij moeten er goed op letten niet zo af te wijken van de juiste
grenzen van het „alles voor allen” zijn dat wij met onszelf of, erger, met
God in strijd zijn.
1 Corinthiërs 9:19
Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar
gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen; 20
en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen;
hun, die onder de wet staan, als onder de wet (hoewel persoonlijk niet onder
de wet) om hen, die onder de wet staan, te winnen; 21
hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet (hoewel niet
zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus) om hen, die
zonder wet zijn, te winnen. 22
Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen
ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden.
Jezus Christus gaf het hoogste voorbeeld van
onpartijdigheid, zoals we gelezen hebben in Handelingen 10:34. Hij bewees
dit door zijn leven op te offeren voor iedereen, ongeacht rang of privilege.
Toen sommige mannen die door de Farizeeën
waren gestuurd erkenden dat bij Jezus Christus geen aanzien des persoons was
(Mattheüs 22:16), spraken zij zelf vanachter een masker, omdat zij erop uit
waren Hem op zijn woorden te vangen (vers 15). Onnodig te zeggen dat zij
faalden.
Mattheüs 22:15
Toen gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Hem in een
strikvraag konden vangen. 16
En zij zonden tot Hem hun leerlingen, met de Herodianen, die zeiden:
Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en de weg Gods in waarheid leert
en dat Gij U aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen niet naar de ogen.
Romeinen 2:11 bevestigt dat God niet
partijdig is.
Romeinen 2:11
Want er is geen aanzien des persoons
bij God.
Onze Schepper oordeelt ons zonder
partijdigheid.
Efeziërs 6:8
Gij weet immers, dat een ieder,
hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here
zal terugontvangen. 9 En gij,
heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat
hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons.
Colossenzen 3:25
Want wie onrecht doet, zal zijn
onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons.
1 Petrus 1:17
En indien gij Hem als Vader aanroept,
die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandelt dan in
vreze de tijd uwer vreemdelingschap.
Selectieve gehoorzaamheid
Vervolgens richt Jakobus zich op
dubbelhartigheid bij het houden van de wet.
Jakobus 2:8
Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord:
Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wel. 9
Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en
wordt gij door de wet overtuigd van overtreding. 10
Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig
geworden aan alle geboden. 11
Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij
zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag,
zijt gij toch een overtreder van de wet geworden. 12
Spreekt zo en handelt zo als mensen past, die door de wet der
vrijheid zullen geoordeeld worden. 13
Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen
barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel.
Eeuwenlang houdt de christelijke wereld met
betrekking tot Gods wet er een dubbele moraal op na. Deze dubbelhartigheid
heeft geresulteerd in het schenden van „de koninklijke wet naar het
schriftwoord” (vers 8). Het Oude Testament vermeldt dat God de koninklijke
wet gaf die wordt samengevat in Leviticus 19: „Gij zult uw naaste liefhebben
als uzelf” (vers 18).
Hoe schendt men deze wet van liefde? Een
veelvoorkomende manier is het schenden van de koninklijke wet op „één punt”
(vers 10).
Jakobus citeert vervolgens twee van de Tien
Geboden: het zevende, „Gij zult geen echtbreuk plegen” en het zesde, „Gij
zult niet doden” (Exodus 20:13-14). Hij noemt de Tien Geboden „de volmaakte
wet der vrijheid” (Jakobus 1:25).
De koninklijke wet, de volmaakte wet der
vrijheid, toont de mensheid de manier waarop liefde moet worden uitgedrukt.
Als wij de tien punten van deze wet zoals ze in de Geboden worden samengevat
nader beschouwen, zien wij dat de eerste vier de liefde voor God weergeven
en de laatste zes de liefde voor onze medemens, dat wil zeggen, de liefde
voor onze medemens als die voor onszelf (Leviticus 19:18; Jakobus 2:8).
Christus maakte ook deze verdeling in een samenvatting.
Mattheüs 22:37
Hij zeide tot hem: Gij zult de Here,
uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw
verstand. 38 Dit is het grote en
eerste gebod. 39 Het tweede,
daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Vele ’christelijken’ beweren dat Christus
hiermee zei dat dit in de plaats is gekomen van de Tien Geboden en de Tien
geboden zijn afgeschaft. Maar Christus zei dat Hij het principe van de Wet
duidelijk maakte. Het was een samenvatting van de „ganse wet”:
Vers 40
Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Ook Paulus bevestigt dat.
Romeinen 13:9
Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan,
gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij,
worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Een samenvatting van een boek schaft het boek
niet af. De geboden van God zijn springlevend. Christus heeft de Wet vervuld
en Hij zegt dat Hij ons daarmee een voorbeeld heeft gegeven. Zou God een
volmaakte wet afschaffen en ons zeggen dat we het zelf maar moeten uitzoeken
wat goed en kwaad is?
Psalmen 19:7
De wet des HEREN is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des
HEREN is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. 8
De bevelen des HEREN zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het
gebod des HEREN is louter, het verlicht de ogen.
Zij die zeggen dat Gods volmaakte wet is
afgedaan beledigen God zeer ernstig.
Jakobus 1:25
Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en
daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk
dader, die zal zalig zijn in zijn doen.
1 Johannes 5:3
Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn
geboden zijn niet zwaar.
Jakobus toont de dubbelhartigheid die schuilt
in het aanvaarden van het ene punt van de Tien Geboden en het schenden ervan
op een ander punt. Het schenden van één punt van de wet is hetzelfde als het
schenden van „alle geboden” (Jakobus 2:10-11).
Gods wet drukt zijn wil uit
Jezus Christus profeteerde over een tijd na
zijn terugkeer als Hij zal antwoorden aan hen die tot Hem uitroepen: „Here,
Here”: „Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der
wetteloosheid” (Mattheüs 7:21-23). Dat zijn mensen die zonder Gods wet
leven: „werkers der wetteloosheid”. Ongeacht hoeveel wij in Hem geloven,
Christus zei dat alleen degene die „doet de wil mijns Vaders, die in de
hemelen is” (vers 21) zijn koninkrijk zal binnengaan. Hier wordt over Gods
wil en wet gesproken als bij elkaar horend, omdat zijn wet een uitdrukking
van zijn wil is.
Jakobus waarschuwde tegen inconsequent zijn
in onze gehoorzaamheid aan God. Het is veel gemakkelijker lippendienst te
bewijzen aan wat Gods koninklijke wet algemeen uitdrukt – liefde (Leviticus
19:18) – dan de specifieke punten ervan in de praktijk te brengen (Exodus
20:1-17). Als er geen voorschriften en details zijn, beslist tenslotte
iedereen zelf wat liefde is. De Bijbel geeft echter een duidelijke definitie
van liefde.
2 Johannes 1:6
En dit is de liefde, dat wij naar
zijn geboden wandelen . . .
Gods geboden onderhouden is een uiting van
goddelijke liefde. Maar dat is altijd al zo geweest:
(Vervolg vers 6)
. . . Dit is het gebod, gelijk gij het
van den beginne gehoord hebt, dat gij daarin moet wandelen.
Zij die anders leren staan lijnrecht
tegenover Christus en dienen de antichrist.
Welke zonde haat u het meest? Stelen? Liegen?
Overspel? God wil dat wij iedere zonde haten. Hij wil dat wij het
haten de Tien Geboden op welk punt ook maar te schenden, evenals al het
andere dat Hem welgevallig is.
1 Johannes 3:21
Geliefden, als ons hart ons niet
veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, 22
en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden
bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht.
Geloof zonder werken
Jakobus 2:14
Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben,
als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? 15
Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan
dagelijks voedsel, 16 en iemand
uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen
echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? 17
Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard
gaat, is het, op zichzelf genomen, dood. 18
Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij
dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn
werken. 19 Gij gelooft, dat God
één is? Daaraan doet gij wel, maar dat geloven de boze geesten ook en zij
sidderen. 20 Wilt gij weten, gij
dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? 21
Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn
zoon Isaäk op het altaar legde? 22
Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken,
en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; 23
en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en
het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God
genoemd. 24 Gij ziet, dat een
mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof. 25
En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen
zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan? 26
Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof
zonder werken dood.
Dubbelhartigheid in geloof is niet twijfel in
iemands geloof in God. Dubbelhartigheid in geloof is geloven in God zonder
daden of „werken” die dat geloof weerspiegelen. Jakobus wilde zijn lezers
doen beseffen dat geloof meer betekent dan louter in God geloven. Iedere
christen moet zich bewust zijn dat „geloof zonder de werken niets uitwerkt”
(vers 20). Jakobus daagt ons uit tastbare bewijzen van ons geloof te tonen:
„Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen
uit mijn werken” (vers 18).
Geloof is niet genoeg, zegt hij, want ook de
demonen geloven en zij sidderen (vers 19). Het is veel gemakkelijker te
sidderen bij de gedachte aan Gods bestaan dan te vrezen God ongehoorzaam te
zijn. Een klassiek voorbeeld is het oude Israël. De Israëlieten beefden van
vrees voor de ontzagwekkende aanwezigheid van God, toen Hij hun de Tien
Geboden gaf.
Exodus 20:18
En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de
bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk
het zag, beefde het en bleef van verre staan. 19
En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, dan zullen wij horen;
maar God spreke niet met ons, opdat wij niet sterven.
Maar toen zij het teken van Gods nabijheid
niet langer konden zien, maakten zij een gouden kalf (Exodus 32), hoewel zij
voor de uitdrukkelijke richtlijnen die God hun had geopenbaard hadden moeten
beven.
Over het voorbeeldige geloof van Abraham
merkt Jakobus op: „Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met
zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken” (Jakobus
2:22).
Ongebreidelde tong
Jakobus 3:1
Laat niet zovelen uwer leraars zijn, mijn broeders; gij weet immers,
dat wij er des te strenger om geoordeeld zullen worden. 2
Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken
niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in
toom te houden. 3 Als wij
paarden de toom in de bek leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen wij ook
hun gehele lichaam besturen. 4
Zie, ook de schepen, ofschoon zij zo groot zijn en door sterke winden
voortgedreven worden, worden door een zeer klein roer gestuurd, waarheen
maar het believen van de stuurman wil. 5
Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe
weinig vuur een groot bos in brand steekt. 6
Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de
tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam
bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam
gezet wordt door de hel. 7 Want
alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren
worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, 8
maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad,
vol dodelijk venijn. 9 Met haar
loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de
gelijkenis Gods geschapen zijn: 10
uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn
broeders, niet zo zijn. 11 Doet
soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen? 12
Kan soms, mijn broeders, een vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen
opleveren? Evenmin kan een zilte bron zoet water geven.
Hebt u ooit tevergeefs geprobeerd te
vermijden iets verkeerds te zeggen? Natuurlijk hebt u dat.
Als wij met onze tong onze God en Vader
zegenen en de mensen vervloeken (vers 9), dan spreken wij met twee tongen en
zijn derhalve dubbelhartig. Jakobus noemt de tong „een onberekenbaar kwaad,
vol dodelijk venijn” (vers 8), omdat verkeerde conversatie de krachtige
invloed van gebed, de geïnspireerde lezing van Gods Woord, het onpartijdig
omgaan met mensen en geloof met werken kan ondermijnen.
Voordat wij iets doorvertellen wat iemand op
enigerlei wijze zou kunnen schaden, moeten wij ons afvragen: Moet dit worden
gezegd of wil ik het alleen maar zeggen? Komt er meer schade door het te
zeggen of door het niet te zeggen? Als het moet worden gezegd, deel ik het
dan mee aan de juiste persoon?
Stel u eens voor hoe het nieuws en de
amusementsmedia, de politiek en ons sociale leven zouden verbeteren als wij
eerst over de dingen zouden nadenken op de manier zoals Jakobus erover heeft
nagedacht.
„Want wij struikelen allen in velerlei
opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat
zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” (vers 2). Onze conversatie –
wat wij zeggen – zegt iets over onze geestelijke volwassenheid of gebrek
daaraan.
Vanuit het hart
Alvorens de woorden die uit onze mond vloeien
te onderzoeken, moeten wij de gedachten van ons hart en verstand
onderzoeken, want, zoals Jezus zei, „uit de overvloed des harten spreekt de
mond” (Mattheüs 12:34).
Wij kunnen niet altijd beheersen wat wij
horen, maar wij kunnen beheersen wat wij dierbaar achten in ons hart. Iedere
dag inspireert Satan, „de overste van de macht der lucht” (Efeziërs 2:2),
niet aflatend een veelheid aan onjuiste gedachten. Daarom moeten wij iedere
gedachte „als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus”
(2 Corinthiërs 10:5).
Wij worden gebombardeerd met ’corrupte’
communicatie van collega's, medeleerlingen, kennissen. Films, tijdschriften,
tv en de sociale media op het internet dragen waarden, moraal en gedrag over
die ver verwijderd zijn van wat God van zijn volgelingen verwacht.
Efeziërs 4:29
Geen liederlijk woord kome uit uw
mond, maar als gij een goed [woord] hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is,
opdat zij, die het horen, genade ontvangen.
Niettemin moeten wij Gods woorden en idealen
in ons opnemen; ze moeten deel van ons gaan uitmaken; wij moeten ze in onze
gedachten en ons hart houden. „Zuivert uw harten, gij, die innerlijk
verdeeld zijt”, raadt de schrijver van de brief ons aan (Jakobus 4:8). Wij
moeten bidden zonder te twijfelen, Gods Woord lezen met grote zorgvuldigheid
en doen wat Hij zegt, niet dubbelhartig zijn. We moeten met elkaar omgaan
zonder vooroordeel, geloof hebben en ondertussen Gods wet consequent
onderhouden en opbouwende woorden spreken die vrienden en gemeenteleden
ertoe inspireren God te eren.
Met onverdeelde aandacht voor Gods wil zoals
die wordt getoond in zijn Woord, kunnen wij dichter tot God komen en zal Hij
dichter tot ons komen. |