Voor literatuurlijst klik hier.
Waarom
de mens moet
lijden Dus u hebt problemen,
moeilijkheden en zorgen? Sommige mensen schijnen te denken dat Gods
volk geen beproevingen of testen heeft te ondergaan, maar gezegend wordt met
een leven dat voortdurend gladjes verloopt. Ervaren christenen
kunnen dat niet beamen en vinden niet dat de weg gemakkelijk begaanbaar was,
zonder obstakels. Ze zijn herhaaldelijk geconfronteerd met beproevingen,
problemen en testen. Er hebben zich
ernstige crises voorgedaan in alle eeuwen in Gods gemeente. Er is werkelijke
vervolging geweest. Christenen worden opzettelijk, uit boosaardigheid, op
leugenachtige en gewetenloze wijze in een verkeerd daglicht gesteld. In het Werk van de
levende God hebben we misleidende, kwaadwillige en meedogenloze tegenstand
ondervonden. Herhaaldelijk moeten hindernissen genomen worden. Voortdurend
vragen problemen om een oplossing. Hiervoor is onwrikbaar geloof nodig,
volharding, vastberadenheid, voortdurend gebed om wijsheid en vertrouwen op
God voor leiding en bescherming. Onderwijst de Bijbel
dat ware christenen, die God gebruikt, een effen gebaande weg zullen gaan?
Hadden de mannen en vrouwen van God, wier leven God behaagde, zoals in de
Bijbel is opgetekend, alleen maar een gemakkelijk leventje of kregen zij
doorlopend te maken met beproevingen, testen en allerlei zorgen – waardoor
zij voortdurend gedwongen waren om het uit te schreeuwen tot God om
bevrijding? En waarom? Luister naar Gods
eigen onderricht: „Talrijk zijn de
rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hem de Here”
(Psalm 34:20). „Want ik was afgunstig
op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag . . . in de
kwelling der stervelingen delen zij niet . . . Zie, zo zijn de goddelozen,
altijd onbezorgd vermeerderen zij het bezit . . . De ganse dag word ik
geplaagd, mijn bestraffing is er elke morgen” (Psalm 73:3-14). „Dat wij door vele
verdrukkingen het Koninkrijk Gods
moeten binnengaan” (Handelingen 14:22) „Trouwens, allen, die
in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” (2 Timotheüs 3:12). „Indien wij volharden,
zullen wij ook mede als koningen heersen” (2 Timotheüs 2:12). „Want gelijk het
lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook
overvloedig vertroosting ten deel. Worden wij verdrukt, het is u tot troost
en heil; worden wij getroost, het is u tot een troost, die zijn kracht toont
in het doorstaan van hetzelfde lijden, dat ook wij ondergaan” (2 Corinthiërs
1:5-6). Maar is God dan
onredelijk? Haat Hij christenen en straft Hij hen, terwijl Hij van de
goddelozen houdt en hen voorspoed geeft? Volstrekt niet! Er wordt een machtig
doel beoogd met de beproevingen, testen en verdrukkingen die de christen
heeft te verduren. Want deze vormen de middelen om sterk karakter te
ontwikkelen – om loyale, krachtige christenen te kweken. God zégent de
goddelozen niet met rijkdom. Zij verwerven deze meestal door er hun hart en
zinnen op te zetten om deze rijkdom te verwerven en dit ten koste van alle
andere dingen na te blijven streven, totdat, zonder dat zij het zich
realiseren, het geld hun god wordt en hun leven verwoest. Of ze verwerven
het op oneerlijke wijze. God zegent echter hen
die Hem eerst zoeken – niet altijd met veel geld en grote rijkdom, maar wel
altijd, uiteindelijk, met materiële voorspoed, die zij anders niet zouden
hebben gehad. „Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid”,
spoorde Jezus aan, „en dit alles [materiële voorspoed met betrekking tot
onderdak, voedsel en kleding (Mattheüs 6:31 en 1 Tomotheüs 6:8)] zal u
bovendien geschonken worden” (Mattheüs 6:33). „Indien nu God het gras des
velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal
Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? Maakt u dan niet bezorgd,
zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen
wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit.
Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft” (vers 30-32). Dat
beloofde Jezus. God ziet graag dat het
zijn dienaren goed gaat. Hij zegt dit door de mond van David en Johannes.
Hij corrigeert en straft iedere zoon die Hij liefheeft. Hij staat toe dat
zijn ware kinderen veel lijden – in moeilijkheden en zorgen raken, en
beproevingen en testen krijgen te verduren om hen te sterken. Maar als wij deze
testen doorstaan, hoe zwaar deze misschien ook zijn – en als we eerst onze
God, zijn gerechtigheid en zijn Koninkrijk zoeken en tegelijkertijd in ons
hart materiële belangen op de tweede plaats zetten, dan zal God op de tijd
die Hij geschikt acht, zijn kinderen altijd voorspoed geven, ook op
materieel gebied! „Maar wij roemen ook
in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt”
(Romeinen 5:3). Verdrukking brengt derhalve veel goeds in en voor ons voort. „Houdt het voor enkel
vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen [beproevingen]
valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt”
(Jakobus 1:2-3). „Geliefden, laat de
vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds
overkwame. Integendeel, verblijdt u . . . ” (1 Petrus 4:12-13). Als u moest kiezen
tussen een hoeveelheid goud ter waarde van 100.000 euro of een zware last om
uw geloof te testen, wat zou u dan kiezen? Het goud? U zou de verkeerde keus
maken als u dat deed. God heeft Petrus
ingegeven om ons te zeggen: „Ook al wordt gij thans, indien het moet zijn,
voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van
uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt,
tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus
Christus” (1 Petrus 1:6-7). Mozes werd door
beproeving gekweld om de kinderen van God te kunnen leiden; toch verkoos hij
dit boven de rijkdommen van het koninklijk paleis en het tijdelijke genot
van zonde. David had te lijden
onder voortdurende kritiek en valse beschuldiging; zijn vijanden probeerden
hem onophoudelijk van de troon te stoten en zijn beproevingen waren soms zo
hevig en langdurig, dat het leek alsof God hem nooit te hulp zou
komen – toch deed God dit elke keer weer! Echt waar,
beproevingen leren ons karakter te vormen, te incasseren en om geduld te
hebben – want het schijnt ons dikwijls een eeuwigheid toe voordat God ons
tenslotte bevrijdt. Ware christenen hebben dit ervaren. Niettemin greep God
steeds weer in, voordat het te laat was! God koos Paulus om een
apostel van Jezus Christus te zijn en Hij zei: „Ik zal hem tonen, hoeveel
hij lijden moet ter wille van mijn naam” (Handelingen 9:16). En aan het eind van
zijn leven schreef Paulus: „Maar wij doen onszelf in alles kennen als
dienaren Gods: in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
in slagen, in gevangenschappen [de mensen zouden Paulus tegenwoordig
waarschijnlijk een oplichter, een profiteur, een bedrieger of een boef
noemen], in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder
eten” (2 Corinthiërs 6:4-5). Paulus schetste nog meer van zijn lijden in 2
Corinthiërs 11:23-28. Iedere christen zal
vervolging ondervinden en aan vuurproeven, smart, moeiten en geloofstesten
blootgesteld worden. Laten we niet klagen en mopperen. Laten we geloof
oefenen en geduldig volharden in ons geloof. Al deze problemen,
zorgen en beproevingen worden toegelaten om ons te testen, ons te sterken in
geloof en karakter en ons voor te bereiden op de eeuwige vreugde in Gods
Koninkrijk. Paulus schreef: „Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de
tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons
geopenbaard zal worden” (Romeinen 8:18). Overwinnen – wat en
hoe? Mensen willen
overwinnen. Overwinnen betekent: de zege behalen, uitschakelen, verslaan.
Mensen moeten moeilijkheden overwinnen, willen in een sportwedstrijd
overwinnen, in een politiek debat, een oorlog. Wat heeft overwinnen met het
komende Koninkrijk van God te maken? Het antwoord is kort: Wij zullen daar
niet zijn tenzij wij dat doen. Dat wil zeggen: wij zullen niet in het
Koninkrijk zijn tenzij wij hier en nu overwinnen. Sommigen die deze
boodschap over overwinnen voor de eerste keer horen, worden opgeschrikt door
dit denkbeeld. Anderen met ervaring realiseren zich dat dit basisprincipe
van het christelijk leven door de jaren heen kan vervagen. Overwinnen, zoals
gebruikt in Gods Woord, betekent eenvoudig de overwinning behalen,
zegevieren, onderwerpen, bedwingen. Maar
wát is het wat wij moeten overwinnen, bedwingen,
onderwerpen? En hoe doen we dat? Is er een specifieke en
gestructureerde manier om datgene wat wij moeten overwinnen te benaderen? Jaarlijks rond het
feestseizoen van Pascha en de Dagen van Ongezuurde Broden behoren wij ons te
richten op het verwijderen van zuurdesem – zonde – uit ons leven. Dat houdt
noodzakelijkerwijs in te overwinnen.
De drie vijanden Gods Woord
identificeert drie vijanden die wij moeten overwinnen. Deze vijanden worden
beschreven als de menselijke natuur, de wereld of samenleving, en Satan. De
Bijbel laat zien dat deze drie vijanden ons voortdurend gezamenlijk
tegenwerken, om Gods plan voor de ontwikkeling van rechtvaardig karakter te
verijdelen. Met andere woorden: wij bevechten deze vijanden niet één voor
één. Zij zijn eendrachtig bezig ons te beïnvloeden. De Bijbel zegt dat wij
soldaten zijn in deze strijd en dat deze vijanden moeten worden bestreden en
verslagen. „Gij daarentegen, o
mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht,
geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des
geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede
belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen” (1 Timotheüs 6:11-12). „Want al leven wij in
het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van
onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten
van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen
wordt tegen de kennis van God, slechten, elk bedenksel als krijgsgevangene
brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus, en gereed staan, zodra uw
gehoorzaamheid volkomen is, alle ongehoorzaamheid te straffen” (2
Corinthiërs 10:3-6). Deze geestelijke
machten beginnen al spoedig na onze geboorte op ons in te werken als wij het
meest kwetsbaar zijn. De menselijke natuur
is bij de geboorte neutraal. Hoewel wij in onze fysieke gesteldheid
ingebouwde basisbehoeften hebben om voeding, genegenheid en bescherming te
ontvangen, is de menselijke natuur dan nog noch goed, noch slecht. Ze is in
staat zich aan te passen aan de een of andere vorm van gedrag. De enorme
verschillen in culturen overal ter wereld verschaffen overvloedig bewijs dat
wat wij ’menselijke natuur’ noemen, zeer buigzaam is. Deze buigzaamheid is
een sleutel tot begrip van de interactie en het onderling verbonden zijn van
de drie vijanden. De menselijke natuur wordt gevormd door familiaire invloed
gecombineerd met de gebruiken en regels van de specifieke samenleving waarin
ieder van ons opgroeit – alles onder de invloed van Satan. De eerste vijand –
ons eigen wezen De samenleving – haar
gezinnen, gebruiken en instellingen – is geconstrueerd door Satan. „Ook u, hoewel gij
dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld
hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de
macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der
ongehoorzaamheid” (Efeziërs 2:1-2). Daardoor is er, tegen
de tijd dat wij menselijke wezens de volwassenheid bereiken, een geduchte
vijand gevormd. Deze vijand is ons zeer nabij en dierbaar. Zoals het gezegde
is: „wij hebben de vijand ontmoet en de vijand zijn wij zelf”. „Trouwens, ook wij
allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees,
handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van
nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns” (vers 3). Tegen de volwassen
leeftijd is de menselijke natuur gevormd en omgebogen tot de volgende
gedaante: „Het is duidelijk, wat
de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid,
afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn,
zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en
dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie
dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven”
(Galaten 5:19-21). Er is wat ’goeds’
vermengd met onze menselijke natuur, waardoor we kunnen beredeneren een goed
gevoel te hebben over onszelf; maar deze natuur is niet in staat zich aan
God te onderwerpen. „Daarom dat de
gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich
niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet” (Romeinen 8:7). Indien overgelaten aan
haar eigen bedenksels, zal de menselijke natuur tot de dood leiden (Spreuken
14:12). Hoe kunnen wij deze zo
nauw verwante en dierbare vijand verslaan? Paulus geeft ons een
stap-voor-stap formule om deze intieme vijand te verslaan. Hij begint met
ons te zeggen „dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt,
die ten verderve gaat” (Efeziërs 4:22). Door gebruik te maken van Gods geest
kunnen wij de wilskracht hebben ons ingewortelde zondige gedrag af te leggen
of af te werpen. Door dit te doen zullen we misschien diegenen verliezen die
vrienden waren van de „oude mens”, vrienden die samen met ons de verdorven
wegen bewandelden die door deze wereld gemaakt zijn. Dat is echter niet het
einde van het proces. Wij moeten vernieuwd worden in de geest, wat betekent
dat men „de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in
waarachtige gerechtigheid en heiligheid” (vers 24). De Griekse zegswijze van
„de nieuwe mens aandoen” betekent zich warm kleden in de nieuwe mens, als
in een nieuw kledingstuk. We kunnen niet alleen maar het oude afleggen,
we moeten het nieuwe toevoegen. Van de drie vijanden
die wij het hoofd moeten bieden, hebben wij meer rechtstreekse controle over
onze menselijke natuur dan over de andere twee. Met Gods geest kunnen wij
persoonlijk overgaan tot daden die het verderf tenietdoen dat door de wereld
en door Satan in onze natuur is gezaaid. Paulus maakt duidelijk dat wij Gods
geest kunnen gebruiken om de vijand te verslaan die ons zo nabij en dierbaar
is. De tweede vijand -
de samenleving De tweede vijand, de
samenleving of de wereld, heeft onze menselijke natuur gevormd en omgebogen
vanaf het begin van ons leven. Deze maatschappij waarin wij worden geboren,
wordt door God omschreven als de „tegenwoordige boze wereld” (Galaten 1:4).
In toenemende mate worden door deze kosmopolitische, mondiale samenleving
destructieve normen en waarden als algemeen geldend aanvaard. En de mondiale
samenleving wordt voortgedreven door de motor van de wereldeconomie. De
wereldeconomie koestert waarden zoals economische wedijver, wat betekent dat
alleen de sterken de overhand krijgen. Het betekent dat plaatselijke
ondernemingen worden vernietigd door internationale fusies en financiële
tactieken. Winst is niet alleen maar een doel, het is de enige verdienste.
Financiële speculanten destabiliseren de economieën van naties. Deze samenleving en
haar instellingen stimuleren de negatieve impulsen van de menselijke natuur.
De samenleving geeft letterlijk voeding aan begeerte, ijdelheid en een
egocentrische, denkwijze. Geld, macht, ’schoonheid’ en talent zijn waar het
om gaat, niet gerechtigheid, barmhartigheid en trouw. Door de overweldigende
druk van de samenleving heeft deze een steeds meer degenererende invloed op
een mens. Dit werpt gigantische obstakels op voor een persoon die tegen zijn
eigen menselijke natuur vecht. Deze tweede vijand verveelvoudigt de kracht
van de natuurlijke vijandschap van een mens tegen God. Wij kunnen niet de
wegen van deze wereld liefhebben en ook Gods nieuwe wereld die Christus zal
brengen. „Hebt de wereld niet
lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de
liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte
des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de
Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar
wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” (I Johannes 2:15-17). Hoe kunnen wij dan de
tweede vijand overwinnen – de wereld? God geeft ons een basisregel die we
bij het overwinnen van de wereld moeten volgen. Zijn instructie is een
voorbeeld van duidelijkheid. Wij moeten geen „span vormen” met, niet iets
„gemeen hebben” met, geen „gemeenschap hebben” met en niet in
„overeenstemming” zijn met deze wereld. Wij moeten uitkomen en afgescheiden
zijn van deze onreine samenleving. Wij moeten geestelijk afgescheiden zijn
van deze wereld en de geest van deze wereld. „Vormt geen ongelijk
span met ongelovigen” (2 Corinthiërs 6:14) Pas op met
compagnonschappen, afspraken, activiteiten, gesprekken, religie, dat Gods
geboden in acht worden genomen. „Want wat heeft
gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht
met de duisternis? Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of
welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? Welke
gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden?” (Vers
14-16). Christus had geen deel
aan heidense religieuze bijeenkomsten en zijn gelovige volgelingen hebben
dat evenmin. Een lid van Gods Gemeente (tempel) neemt niet deel aan
religieuze samenkomsten of diensten van heidense religies, zoals een
kerstdienst of kerstmaal, begrafenisdienst van het valse (heidense)
christendom, paasviering, zondagsdienst. „Wij toch zijn de
tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen
wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.
Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt
niet vast aan het onreine en Ik zal u aannemen” (vers 16-17). God waarschuwt ons
duidelijk voor een mondiale samenleving die de grootste welvaart zal brengen
die de wereld ooit heeft gezien. Hij beschrijft dit grote economische en
sociale systeem, en het lot ervan. Een machtig religieus systeem bestuurt de
wereldse maatschappij. Zelfs ’strenge’ ongelovigen doen zonder het te
beseffen ijverig mee aan dit systeem. God beschrijft de huidige samenleving:
„Zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle
onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte,
omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken
hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden
der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid” (Openbaring
18:2-3). God zegt zijn volk: „Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen
gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” (vers 4).
Wij moeten onszelf geestelijk afscheiden of met de wereld meelijden. Bedoelt God dat wij
ons fysiek moeten afscheiden van de samenleving? Moeten wij ons aansluiten
bij een overlevingsgroep in een van de meer landelijke gebieden van de
wereld? Neen, Christus zei dat Hij de wereld had overwonnen (Johannes
16:33). Hij verwacht van ons dat wij hetzelfde doen (Openbaring 3:12). Hij
heeft ons fysiek in de wereld gelaten. In feite heeft Hij ons gezonden in de
wereld. „Ik bid niet, dat Gij
hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. Zij zijn
niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. Heilig hen in uw
waarheid; uw woord is de waarheid. Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de
wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen,
opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid” (Johannes 17:15-19). Het is onze redelijke
dienst aan God om in deze wereld te leven terwijl wij Gods Werk doen, zonder
ons aan de wereld te conformeren. Wij moeten dus in deze wereld leven, maar
wij moeten geestelijk afgescheiden zijn en niet toelaten dat de wereld onze
natuur vormt naar haar wegen en filosofieën.
„Indien gij van de
wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de
wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de
wereld” (Johannes 15:19). De ware gelovigen zijn
bescheiden en behoedzaam en vallen anderen niet ongevraagd lastig met
’preken’ en ’zieltjes winnen’, maar toch worden ze gehaat door de wereld,
want de wereld wordt opgehitst door nog een andere vijand die wij moeten
verslaan. De
derde vijand – Satan Onze derde vijand is
de architect van de samenlevingen van deze wereld. Hij is degene die de
verkeerde gewoonten en gedachten inspireert waardoor onze menselijke natuur
gevormd wordt. Voor de doop volgden wij deze wereldlijke heerser op dezelfde
wijze als ieder ander die op aarde rondwandelt. „Ook u, hoewel gij
dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld
hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de
macht der lucht [Satan de duivel], van de geest, die thans werkzaam is in de
kinderen der ongehoorzaamheid, trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin
verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het
vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de
overigen, kinderen des toorns” (Efeziërs 2:1-3). De „overste van de
macht der lucht” heeft op subtiele wijze de invloeden van deze wereld
gebruikt om onze tegen God gerichte houding te vormen. Zelfs na de doop is
ons denken niet automatisch losgekoppeld van de misleiding van de „overste
van de macht der lucht”. Wij worden hieraan herinnerd door wat Paulus
schreef aan een bekeerde groep mensen, die de gemeente van Corinthe vormden.
Deze mensen waren gemeenteleden die de ware Christus hadden aanvaard. Maar
Paulus moest hen waarschuwen: „Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang
met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere
toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden” (2 Corinthiërs 11:3). Ook Petrus waarschuwde
de gemeenteleden voor de vasthoudendheid en macht van deze derde
tegenstander. „Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat
rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden” (1 Petrus
5:8). We hebben gezien dat
wij met Gods Geest de menselijke natuur onder controle kunnen krijgen. Wij
kunnen de oude mens afleggen, ons denken vernieuwen en ons bekleden met de
nieuwe mens, om deze machtige vijand van binnenuit te verslaan. Wij kunnen
ons ook geestelijk afscheiden van deze samenleving en haar instellingen en
filosofieën. Maar hoe kunnen wij een zo vasthoudende en machtige vijand als
de god van deze wereld verslaan? Om een vijand te
verslaan, moeten we begrijpen hoe wij zijn tactieken kunnen weerstaan. Laten we kijken naar
het volmaakte voorbeeld van hoe Satan verslagen werd. Mattheüs 4 geeft het
verslag van hoe Jezus door Satan in verzoeking gebracht werd, nadat Hij
gedurende veertig dagen gevast had. Het moment waarop Hij voor deze
verzoeking kwam te staan, was onze Verlosser even menselijk als wij.
Menselijk gezien leed Hij aan gebrek aan voedsel en water, net zoals wij
lijden wanneer wij vasten. Maar Christus vastte veertig dagen en nachten.
Fysiek gezien was hij zeer zwak toen de verzoeker tot Hem kwam (vers 3). De
verzoeker viel onmiddellijk aan met gebruik van de menselijke behoefte aan
voedsel. Natuurlijk is menselijke honger niet verkeerd – maar de samenleving
leert dat het aanvaardbaar is om vrijwel alles te doen om te overleven –
zelfs tegen Gods geschreven Woord ingaan om voedsel te bemachtigen. De
verzoeker appelleerde ook aan de menselijke neiging tot ijdelheid, toen hij
Jezus uitdaagde de stenen te gebieden brood te worden; vervolgens door Jezus
uit te dagen om God te tarten; en ten slotte door Jezus de heerschappij over
de volkeren aan te bieden. Satan beïnvloedt de
menselijke natuur met zijn natuur: ijdelheid, egoïsme, misleiding, liegen,
echtscheiding, overspel en valse erotiek, gewelddadige kinderspelletjes,
complotten, verslavingen, diefstal, moord, oorlog. Timotheüs maakt de lijst
nog langer: „Weet wel, dat er in
de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen
zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun
ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos,
lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk,
roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een
schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen
op een afstand” (2 Timotheüs 3:1-5). De duivel manipuleert
sterk de valse religies die met een
schijn van godsvrucht de mensen misleiden, waardoor de hele religieuze
wereld in de veronderstelling is dat ze God dient. Om de mensen ver van Gods
Waarheid te brengen heeft Satan vele kerken. Zo vinden ze wel een kerk die
bij hen past, waar ze zich thuis voelen. De Bijbel kent slechts één ware
Gemeente met Gods naam, maar de wereld heeft talloze kerken en denominaties.
Het is als een gigantisch groot warenhuis: voor elk wat wils. Dat is het
werk van „de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele
wereld verleidt” (Openbaring 12:9). En niemand kan ontkennen dat het zgn.
christendom dat op wereldniveau twee miljard gelovigen telt en daarmee de
grootste religie is, deel uitmaakt van de wereld. Het verslaan van de
drie vijanden Onze drie vijanden
werken onderling samen om een mens te beïnvloeden. Er is een legitieme
menselijke behoefte aanwezig om honger te stillen; er wordt een beroep
gedaan op de ijdelheid van de macht die door deze samenleving zo algemeen
verheerlijkt wordt; en er is de specifieke interventie van Satan wanneer het
vlees het zwakst is, in een poging de dienstknecht van God te overmeesteren.
Een ander element was ook aanwezig. De verzoeker stopte niet na slechts één
aanval. Hij viel Jezus drie verschillende keren aan, van drie verschillende
kanten. Als u het verslag doorleest tot vers 11, zult u opmerken dat de
verzoekingen in intensiteit toenemen; maar uiteindelijk „liet de duivel Hem
met rust.” Waarom verliet Satan
Hem? Omdat Jezus hem weerstond. „Onderwerpt u dus aan
God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jakobus
4:7). Om preciezer te zijn:
Jezus weerstond Satan met Gods geschreven Woord. Iedere verleiding door
Satan om te appelleren aan Jezus’ menselijkheid en de ijdelheid die van deze
wereld is, werd het hoofd geboden door een antwoord uit het geschreven Woord
van God. Op tv kunnen we luisteren naar debatten van gelovigen, predikanten,
priesters, voorgangers. Er worden met een „schijn van godsvrucht” vragen
gesteld als: „Wat vindt u van . . .” (Vult u maar in.) „Hoe zien jullie dat
. . .” Er wordt geantwoord: „Wij zijn van mening dat . . .” „Onze
overtuiging is . . .” Zelden of nooit zult u horen: „De opvatting van de
deelnemers aan het debat over dit onderwerp is niet van belang, laten we
eens lezen in de Bijbel wat onze Schepper daarvan zegt!” Jezus was het
voorbeeld van hoe Satan te verslaan – de machtigste van de drie vijanden.
Jezus was in staat iedere aanval van Satan te beantwoorden met een
praktische kennis van Gods Woord. Dat wil zeggen, Jezus kon Gods Woord
op nauwkeurige wijze toepassen op de door de verzoeker naar voren gebrachte
verzoeking. Deze bekwaamheid, om een godvrezend antwoord te geven, kwam niet
zonder moeite. Het gaat immers niet alleen om de theorie, maar ook om de
werken. Jezus moest deze weg zelf bewandelen. Zijn leven bestond uit het
onder controle brengen van iedere menselijke impuls; het zichzelf afscheiden
van de wegen van deze wereld; en het weerstaan van Satan door te leven bij
ieder woord van God. Omdat Hij elk woord van God leefde en begreep, was Hij
in staat iedere aanval van onze machtigste vijand af te weren. Hoewel Jezus volledig
menselijk was, had Hij Gods Geest zonder mate. Wij hebben dat niet. Ons
leven moet echter een leven zijn van overwinnen. Wij moeten deze drie tegen
ons werkende vijanden overwinnen. Wij kunnen dat slechts doen door Gods
Geest te gebruiken om onze menselijke natuur tot onderworpenheid te brengen
– ons geestelijk af te scheiden van deze wereld; en bij elk woord van God
leven – zodat, als we rechtstreeks door Satan aangevallen worden, Gods Woord
in ons verstand geschreven zal zijn. Te begrijpen ’wat’ men
moet overwinnen – de drie vijanden, ons eigen wezen, de samenleving
en Satan – is een
sleutel tot toepassing van het ’hoe’ te overwinnen. Gods Woord laat zien dat
u moet overwinnen.
Het laat ook zien dat u het kunt.
WAAROM
moet de mens lijden?
„Talrijk zijn de rampen
van de rechtvaardige” lezen we in
de Bijbel (Psalm 34:20).
Waarom?
„Ik ben de Heer . . . die het
onheil schep” staat in
Jesaja 45:5, 7. Hoe is dat mogelijk? Wie was verantwoordelijk voor de
zonde van Adam? Heeft
Satan Gods Plannen in de war gestuurd? Was God
niet in staat dit te verhinderen? De werkelijke betekenis van de
geschiedenis van Job geeft hierop het ware
antwoord.
Waarom laat God oorlogen
toe? Waarom staat God menselijk lijden en ellende toe? „Als God
goed is – als God liefde en barmhartigheid is, dan zou Hij
niet willen dat mensen lijden” is het argument van veel mensen. „En als Hij
almachtig is”, concluderen zij, „kan en zou Hij dat allemaal
verhinderen”.
Wat mankeert er aan deze redenering?
De algemene opvatting is dat God zijn Schepping
zoals die in het eerste hoofdstuk van Genesis beschreven wordt voleindigd
had; dat God de eerste mens volmaakt en onsterfelijk
geschapen had; het Scheppingswerk was af – compleet. Adam had een perfect
karakter – had geen zonde begaan – en was met onsterfelijkheid
begiftigd.
Maar toen God even niet oplette, zo geloven
deze mensen, verscheen Satan op het toneel, wist de mens ten val te brengen
en dit staaltje van Gods schepping in een wrak te veranderen. Dit had
natuurlijk tot gevolg dat Gods Plan door Satan gedwarsboomd werd.
Toen God weer terugkwam en zag wat Satan had
gedaan, was Hij, volgens deze opvatting, gedwongen geweest een of ander
nieuw plan te ontwerpen om de schade te herstellen. En wat wordt die schade
geacht te zijn geweest? De aard van de mens was veranderd. Hij was
uit zijn staat van volmaaktheid, onschuld en heiligheid ’gevallen’ en had nu
een gevallen, zondige natuur.
Volgens deze opvatting moet God wel in schier
ongeloof en frustratie zijn hoofd geschud hebben. Maar Hij kwam met een plan
te voorschijn om de schade te herstellen – een plan om de mens terug te
brengen naar een toestand die net zo goed is als die van Adam
vóór zijn ’val’. Verlossing wordt daarom beschouwd als Gods plan om de
bezoedelde mensheid in een toestand te herstellen die net zo goed is
als die van Adam vlak na zijn schepping. Satan gaf uiteraard niet op. Hij is
sindsdien altijd aanwezig gebleven, heeft Gods pogingen bestreden en in die
strijd de overhand gehouden.
Wat de mens niet begrijpt
Óf deze opvatting is juist, óf het énige
alternatief is het volgende: God wist wat er gebeurde en liet
het opzettelijk toe, en dat God er daarom ook verantwoordelijk
voor is!
De predikanten, de kerken, de belijdende
christenen kunnen dit eenvoudig niet geloven! Maar deze waarheid te
verwerpen zou betekenen dat Satan scherpzinniger en machtiger is dan God. De
heersende mening is dat Satan God te slim af was.
Wat de mensen niet begrijpen is Gods doel
en Gods plan.
Ja, God ís verantwoordelijk! En omdat Hij er
verantwoordelijk voor is, zal Hij – en Hij alleen – er óók zorg voor dragen
dat zijn groot voornemen verwezenlijkt zal worden.
Maar ergens verantwoordelijk voor zijn
houdt niet in dat men er ook schuldig aan is. Tevens houdt het niet in dat
God het veroorzaakt had.
Alles wat gebeurd is, is een noodzakelijk
onderdeel van dit grote Besluit. Satan kan niets doen wat God niet
toestaat. „Mijn raadsbesluit zal volbracht worden” (Jesaja 46:10).
Er is geen strijd aan de gang tussen God
en Satan. God heerst oppermachtig. Elk schepsel en elk wezen is aan
Gods wil onderworpen!
Zonen van God worden
Wat de wereld niet kan bevatten is dat God
zichzelf vermenigvuldigt – door in sterfelijke mensen zijn eigen
goddelijke karakter te creëren. God wil dat de mens door ervaring
leert, want karakter kan niet in een handomdraai verkregen, bijgebracht
of geschapen worden. Karakter moet ontwikkeld worden en dit kan
alleen maar door ervaring. En ervaring kost tijd.
Wij mensen moeten aan de ontwikkeling van een
rechtvaardig en heilig karakter ons aandeel leveren. In de eerste
plaats moeten we de werkelijke waarden erkennen en diep berouw hebben over
de verkeerde weg die we gevolgd hebben, en ons van die weg afkeren. Wij
moeten dan met hart en ziel zoeken naar Gods ware weg tot een rechtvaardig
karakter. Wij moeten onze wil in overeenstemming brengen met die van God.
Vervolgens moeten we ons van onze absolute
hulpeloosheid bewust worden en leren ons door een levend geloof
op God te verlaten voor de kracht, de macht, het begrip en de gerechtigheid
die wij zelf niet kunnen verkrijgen.
Eeuwig leven en ware gerechtigheid ontvangen we
van God. Maar we moeten ons deel daartoe bijdragen. Wij moeten
het boven alles verlangen – het met man en macht zoeken – ons
volledig aan Gods wil overgeven en onvoorwaardelijk en
standvastig in Hem vertrouwen. Op geen enkele andere manier kunnen we
het goddelijke karakter ontwikkelen dat God overeenkomstig zijn Plan
in ons wil creëren.
Daartoe dienen we nu als Gods eigen kinderen
verwekt te worden – we moeten zijn goddelijke Natuur erven. Door zijn
Kracht, en door ons te voeden met zijn Heilige Geest, nemen we toe in
genade, kennis en geestelijk karakter, tot we in de geestelijke opstanding
als Gods eigen Zonen geboren zullen worden en tot zijn niveau
verheven zullen worden.
Dat is Gods Grote Plan. Het kan enkel door
ondervinding en na verloop van tijd bereikt worden. En mensen leren door te
lijden.
Jezus leed. „Want het voegde Hem, om wie en
door wie alle dingen bestaan, om vele zonen tot heerlijkheid
te brengen, de Leidsman hunner behoudenis [Christus] door lijden heen
zou volmaken” (Hebreeën 2:10). En nogmaals: „En zo heeft Hij, hoewel Hij de
Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft
geleden” (Hebreeën 5:8).
Laten we nu eens zien hoe de ervaringen van Job
dit alles verder verklaren.
Laten we het goed begrijpen.
De ervaringen van Job geven de verklaring!
Duizenden jaren geleden leefde er een man die
Job heette. U heeft wel van hem gehoord. Hij leefde, net als u, voor
een bepaald doel. En de ervaringen die Hij in zijn leven opdeed geven
het antwoord op onze vraag. Veel mensen kennen het verhaal, maar weinigen
hebben de ware betekenis ervan begrepen!
Deze Job was een rijke man – de aanzienlijkste
van het hele Oosten. Salomo was misschien wel rijker dan Job, maar evenals
Salomo de wijste man aller tijden was, zo was Job de
rechtvaardigste!
Laten we dit aangrijpende verhaal met zijn
onthullende les eens vluchtig doornemen.
„Er was,” zo begint dit verhaal, ”in het land
Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend
en wijkende van het kwaad. Hem werden zeven zonen en drie dochters geboren.
Zijn bezit bestond uit zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen,
vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een zeer grote
slavenstoet, zodat deze man de rijkste was van alle bewoners van het Oosten”
(Job 1:1-3).
De Bijbel vervolgt: „Op zekere dag nu kwamen de
zonen Gods om zich voor de HEER te stellen, en onder hen kwam ook de Satan.
En de HEER zeide tot de Satan: Vanwaar komt gij? En de Satan antwoordde de
HEER: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de
HEER tot de Satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want
niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende
van het kwaad. En de Satan antwoordde de HEER: Is het om niet, dat Job God
vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle
kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is
zeer toegenomen in het land. Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan
wat hij bezit – of hij u dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!” (Verzen
6-11.)
De levensbeschouwing van deze wereld
Let wel dat Satan geen enkele onvolmaaktheid in
de rechtvaardigheid van Job kon aanwijzen. Zelfs God zei dat Jobs
gerechtigheid volmaakt was. Ja, Job was ongetwijfeld de rechtvaardigste man
die ooit geleefd heeft!
Maar Satan trachtte dit obstakel te omzeilen
door aan te voeren dat het voor Job wel de moeite waard was rechtvaardig te
zijn. Hij betoogde dat Job vrij vlug zijn zelfbeheersing zou verliezen en
God zou gaan vervloeken als men alles wat hij bezat wegnam!
God gaf Satan toen opzettelijk
toestemming Jobs bezittingen weg te nemen om hem op de proef te stellen.
„En de HEER zeide tot de Satan: Zie, al wat hij
bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet
uitstrekken” (vers 12).
U ziet dat Satan met Gods toestemming
handelde! Satan was enkel de uitvoerder. Hij handelde met de uitdrukkelijke
toestemming van God! Hij kon net zoveel schade toebrengen als God toestond,
maar niet meer. God had paal en perk gesteld aan wat Satan kon
doen. Er is geen strijd tussen God en Satan – geen gelijkheid. God is
heer en meester van de toestand! Hij geeft de bevelen, verleent de
toestemming en bepaalt de grenzen!
„Toen ging de Satan van des HEREN aangezicht
heen” (vers 12).
Wat gebeurde er met Job?
In de volgende verzen lezen we hoe Job in
snelle opeenvolging al z'n bezittingen verloor. En wat nog erger was, hij
verloor ook z'n tien kinderen!
Gaf Job God de schuld voor deze tegenslag?
Verloor hij zijn zelfbeheersing en vervloekte hij God? Zondigde hij, zoals
Satan verwacht had?
„Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en
schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer en zeide:
Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen
wederkeren. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des
HEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets
ongerijmds toe” (verzen 20-22).
Let er op dat Job dit alles aan God
toeschreef. De rijkdom die hij bezeten had kwam van God, Het goede –
de voorspoed – alles kwam van Hem. Maar ook: „de HEER heeft
genomen”! De Eeuwige God was óók voor de ramp verantwoordelijk!
Niets gebeurt er tegen Gods wil!
Satan probeert het nog eens
„Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich
voor de HEER te stellen, en onder hen kwam ook de Satan om zich voor de HEER
te stellen. En de HEER zeide tot de Satan: Vanwaar komt gij? En de Satan
antwoordde de HEER: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb.
Toen zeide de HEER tot de Satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht
Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en
wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij
Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te
storten” (Job 2:1-3).
Maar Satan antwoordde: „Huid voor huid, en al
wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Strek daarentegen uw hand
uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; of hij U dan niet openlijk zal
vaarwel zeggen!” (Verzen 4-5.)
Weer zien we onmiddellijk dat hier geen sprake
is van strijd tussen twee gelijken. God heeft het opperste gezag en macht!
Satan kan zonder Gods toestemming niets doen!
En hier, in deze hemelse rechtszaal, staat God
Satan toe zijn argumenten naar voren te brengen – zelfs om daarmee de meest
oprechte mens ter wereld op de proef te stellen! Een aangrijpend
drama speelt zich hier af – een drama met een groot doel en van enorme
betekenis!
„En de HEER zeide tot de Satan: Zie, hij zij in
uw macht; alleen, spaar zijn leven!” (Vers 6.)
Alweer stellen we vast dat alle gezag
van God komt. Het is God die de arme Job aan Satans macht overlevert.
Satan mocht de wreedste en de geraffineerdste kwelling verzinnen, maar onder
één voorwaarde: „spaar zijn leven” gebood God. Satan kon de grens die God
had getrokken niet overschrijden. En God stond dit kwaad toe! Waarom?
Dat zullen we spoedig zien!
„Toen ging de Satan van des HEREN aangezicht
heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn
hoofdschedel toe. En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben,
terwijl hij neerzat in de as. Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij
nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!” (Verzen 7-9.)
Was God eerlijk en rechtvaardig?
Maar Job antwoordde haar: „Zoals een zottin
spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en
het kwade niet?” (Vers 10.)
We zien dus weer dat het goede zowel als
het kwade van God komt. Buiten Hem is geen God. Er is geen macht die
de zijne evenaart of overtreft. God is voor alles verantwoordelijk –
zowel voor het goede als het kwade, omdat God oppermachtig is. Is het
zonde om zowel het kwaad als het goed aan God toe te schrijven?
„In dit alles,” antwoordt Gods Woord, „zondigde
Job niet met zijn lippen.” Het was dus geen zonde – geen fout –
dit kwaad aan God te wijten. Het was de waarheid!
We moeten goed het verschil zien tussen
schuldig zijn aan het kwaad en het kwaad geven. Als wij vergif doorslikken,
kunnen we ernstig ziek worden of overlijden als gevolg van het overtreden
van een wet van God. God heeft die natuurwet gemaakt. De Tien Geboden vormen
een geestelijke wet (Romeinen 7:14). Overtreding heeft de dood tot gevolg
(als geen oprecht berouw en bekering wordt getoond). God geeft het leven,
maar ook de dood. God corrigeerde of strafte het volk Israël met ’het
kwaad’, zoals oorlogen en ballingschap.
De argumentatie met Jobs vrienden
„Toen nu de drie vrienden van Job hoorden van
al het leed dat hem getroffen had, kwam ieder van hen uit zijn woonplaats:
de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naämatiet Sofar; en zij kwamen
volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en te troosten. Toen
zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet. Zij verhieven hun
stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op hun hoofd,
hemelwaarts. En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten;
niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot
was” (Job 2:11-13).
Dit was menselijk lijden dat met de
verschrikkingen van een oorlog vergeleken kan worden – een bijna
onbeschrijfelijke kwelling! Satan veroorzaakte dit. Maar God liet het toe
en is derhalve ook verantwoordelijk!
Tijdens de lange conversatie die volgde tussen
Job en zijn drie vrienden – een conversatie waaraan de volgende 34
hoofdstukken van de Bijbel gewijd zijn – gaven Jobs vrienden hem de
schuld van alles. Hun ideeën hadden veel weg van wat veel mensen
tegenwoordig geloven. Omdat God goed is, was het onmogelijk dit kwaad
aan Hem toe te schrijven.
Maar Job weerlegde voortdurend de beweringen
van zijn vrienden. Steeds weer handhaafde en verdedigde hij zijn eigen
oprechtheid. Terecht schreef hij dit alles aan God toe – echter
zonder Hem te beschuldigen! Job begreep het grote plan dat God
hier op aarde aan het uitvoeren is!
En het is belangrijk dat ook wij dit
begrijpen, want hier wordt de enkeling Job als voorbeeld gesteld voor ons,
nú, omdat het al het leed dat we om ons heen zien, verklaart.
God begint een woordje mee te spreken
Als ten slotte al dat gedebatteer op niets
uitloopt, neemt God zelf deel aan het gesprek. Nu beginnen we te begrijpen
waarom dit leed Job overkomen was.
„Toen antwoordde de HEER Job uit een storm, en
zeide: Wie is het toch die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder
verstand? Gord nu als een man uw lendenen, dan wil Ik u ondervragen,
opdat gij Mij onderricht” (Job 38:1-3).
Hier onderbreken we even voor een korte
zijdelingse beschouwing, die licht werpt op de verdere conversatie.
Historici zeggen bewijzen te hebben gevonden dat Job de ontwerper en
architect is van een grote piramide (waarschijnlijk een zeer grote). Dat Job
over zijn gerechtigheid trots was, is te begrijpen. Dat hij waarschijnlijk
door de constructie van het zeer grote bouwwerk aanzien had, verklaart
grotendeels wat God hem nu gaat zeggen. Job was zich van zijn gerechtigheid
téveel bewust. God wilde hem een toontje lager laten zingen. Zou het
misschien mogelijk zijn dat God zijn Schepping, de aarde en alle
hemellichamen, nu met de in verhouding vrij onbeduidende prestatie van Job –
de constructie van misschien toen wel het grootste bouwwerk ter wereld –
vergelijkt? Het is in elk geval interessant deze mogelijkheid in gedachten
te houden.
„Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?”
vroeg God aan Job. „Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar
afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het
meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar
hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen
Gods jubelden? (Verzen 4-7.)
Het is veelbetekenend dat een piramide
het enige bouwwerk op aarde is waarbij de hoeksteen tevens de
sluitsteen is, d.w.z. de steen die het laatste geplaatst wordt, ter
voltooiing van het bouwwerk. En hier stelt God de symbolische
„hoeksteen” van de aarde voor, die bij haar voltooiing gelegd
werd – toen de engelen van vreugde jubelden!
En zo ging God verder de arme Job te kleineren.
Job was misschien wel de rechtvaardigste mens ter wereld – maar hoe
onbelangrijk en klein was hij toch vergeleken met God!
De mens werd zo geschapen dat hij God nodig
heeft. Menselijk leven is onmogelijk zonder God. De mens moet
doordrongen zijn van zijn plaats in het grote scheppingswerk van de
Almachtige. Niets, maar dan ook helemaal niets kan de mens uitrichten zonder
God. Dit is de allereerste les die de mens moet leren en altijd in
gedachten moet houden!
De allereerste karaktereigenschap bestaat uit
alleen God te verheerlijken en te aanbidden, onszelf te
vernederen, en ons bewust te worden van onze volslagen
hulpeloosheid en volledige afhankelijkheid van God!
„Wie heeft de zee met deuren afgesloten?” vroeg
God, „. . . toen Ik wolken maakte tot haar kleed en duisternis tot haar
windselen; toen Ik . . . grendel en deuren aanbracht en sprak: Tot hiertoe
en niet verder zult gij komen, hier zal de trots uwer golven blijven staan!”
(Verzen 8-11.)
„Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden,
de dageraad zijn plaats aangewezen?” (Vers 12.) „Reikt uw begrip zover als
de breedte der aarde? Vertel het, indien gij dit alles weet! Waar is de weg
naar de woning van het licht, en de duisternis, waar is haar verblijf, zodat
gij haar brengen kunt naar haar gebied, en de paden naar haar huis kent? Gij
zult dat wel weten, want toen werdt gij geboren en het getal uwer dagen is
groot!” (Verzen 18-21.)
„Kunt gij de banden der Plejaden binden, of de
boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter
tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de
inzettingen des hemels, bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?”
(Verzen 31-33.)
God doet dit alles.
Hij is inderdaad machtig! En hoe klein, zwak, onmachtig en
onbeduidend is de mens – ja, zelfs Job, die de rechtvaardigste
mens ter wereld was! De eigendunk van Job zal toen wel een behoorlijke knauw
gekregen hebben! Hoe langer God sprak, des te kleiner en onbeduidender begon
Job zich te voelen! Job was achteraf gezien toch niet zo gewichtig!
In Job 41:10-11 zegt God: Wie kan tegen Mij
standhouden? Wie Mij in de weg staat, zal ik niet ongedeerd laten. Alles
wat onder de hemel is behoort Mij toe! En zo ging God door Jobs
gewichtigheid en eigengerechtigheid neer te halen. Vier hoofdstukken lang
spreidt Hij de onovertrefbare, ontzagwekkende Grootheid van God uit!
En tegen de tijd dat God uitgesproken was, was
Jobs achting voor zichzelf tot het nulpunt gedaald. Tijdens het hele
gesprek met zijn drie vrienden had Job hardnekkig vastgehouden aan zijn
eigengerechtigheid. Alhoewel Satan zijn rijkdom en zijn kinderen weggenomen
had en hij er erbarmelijk en meelijwekkend uitzag – geheel met walgelijke
zweren bedekt – hield hij toch koppig vast aan zijn eigengerechtigheid!
Job was erin geslaagd zijn positie tegenover
Satan en zijn drie vrienden te handhaven, maar hij bleek niet in staat te
zijn om God van repliek te dienen! Niet wat hij gedaan had was
verkeerd, maar wel wat hij was – eigengerechtig! Zijn ego
was nooit gestorven! We lezen daarvan een klein gedeelte van hoofdstuk 29.
„Wanneer ik uitging naar de stadspoort, mijn
zetel deed plaatsen op het plein, dan verborgen knapen zich, als zij mij
zagen, hoogbejaarden verhieven zich en bleven staan; vorsten staakten hun
gesprek en legden de hand op hun mond; de stem der edelen verstomde en hun
tong kleefde aan hun gehemelte; wanneer een oor mij hoorde, prees het mij
gelukkig, en wanneer een oog mij zag, gaf het goede getuigenis van mij. Want
ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen helper had;
de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der
weduwe deed ik jubelen; met gerechtigheid bekleedde ik mij, en mijn recht
bekleedde mij als mantel en hoofddoek; tot ogen was ik voor de blinde, en
tot voeten voor de kreupele; een vader was ik voor de armen, en het
rechtsgeding van mij onbekenden, onderzocht ik” (Job 29:7-16). „Mijn eer was
altijd nieuw bij mij, en mijn boog verjongde zich in mijn hand. Men
luisterde naar mij en wachtte af, men hoorde zwijgend naar mijn raad. Na
mijn woord sprak niemand meer, en mijn rede druppelde op hen neder. Men
wachtte op mij als op de regen, en opende de mond als naar voorjaarsregen.
Lachte ik hun toe, zij konden het nauwelijks geloven, maar de glans van mijn
aangezicht konden zij niet verdonkeren. Verkoos ik hen te bezoeken, dan zat
ik op de eerste plaats, ik troonde bij de schare als een koning, als een,
die treurenden troost” (Verzen 20-25).
Natuurlijk was elk woord waar wat hij zei. Hij
wilde de tegenstelling schetsen van de tijd vóór en ná het zeer ingrijpende
drama in zijn leven, want hij vervolgt: „Maar nu lachen mij uit, wie jonger
van jaren zijn dan ik, wier vaders ik te min vond om bij de honden van mijn
kudde te zetten” (Job 30:1).
Het is duidelijk, God confronteert hem met zijn
eigengerechtigheid.
Nu begon voor het eerst de waarheid tot
hem door te dringen - hij begon in te zien WIE God is!
De les geleerd!
Toen gaf Job de Almachtige ten antwoord: „Ik
weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. ’Wie
is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’ Daarom: ik
verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet
begreep. ’Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij
onderricht’. Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft
mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as” (Job
42:2-6).
Dat was Jobs overgave aan de Almachtige
God – een overgave die ieder mens nodig heeft voordat hij bekeerd kan
worden, voordat Gods plan in hem verwezenlijkt kan worden! Een mens
kan van nature goed zijn, maar zelfs de gerechtigheid van een man als Job is
in Gods ogen onbeduidend. De enige werkelijk goede gerechtigheid is de
Gerechtigheid van GOD, die ons door geloof geschonken wordt.
Job had eindelijk zijn les geleerd! Menselijke
goedheid alléén is niet voldoende. Het énige goede dat werkelijk goed
is, is de goedheid van God zelf die ons door zijn Heilige
Geest wordt gegeven! Alle ware gerechtigheid komt van God.
Iedereen moet deze grote
les leren. Het is de belangrijkste les van ons leven. Dit te leren en
ernaar te leven is het doel van ons menselijk bestaan!
Jobs rampzalige ervaring en onmenselijk lijden
bleek uiteindelijk een grote zegen voor hem te zijn. Uiteindelijk kwam er
welvaart, verdubbelde welstand en eeuwig geluk uit voort! Want nadat hij
zich bekeerde en God werkelijk leerde kennen, kreeg hij weer zeven
zonen, drie dochters en tweemaal zoveel rijkdom als hij voordien had!
„En de HEER bracht een keer in het lot van Job,
toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de HEER gaf Job het dubbele van
al wat hij bezeten had” (Job 42:10). „En de HEER zegende het verdere leven
van Job meer dan het vroegere; hij verkreeg veertienduizend stuks kleinvee
en zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg
zeven zonen en drie dochters” (verzen 12-13).
Satan heeft Gods voornemen nooit in de
war kunnen sturen.
Let er goed op dat Satan nooit Gods Plan
verijdeld heeft en nooit heeft kunnen dwarsbomen. We lezen dan ook in
Job 42:2 „Geen Uwer plannen wordt verijdeld.”
De Almachtige God heeft het hoogste gezag
over het universum! Soeverein niet alleen in Liefde en Macht, maar ook in
wijsheid! Het was Goddelijke wijsheid die Satan toestond Job te
beproeven. Door zijn pijnlijke ervaringen werd Job vernederd, zijn ’ik’ werd
neergehaald en zijn zelfingenomenheid werd verwijderd. Het uitrukken van
deze slechte eigenschappen deed pijn. Job leed, maar hij werd tot
bekering gebracht, tot overgave aan en afhankelijkheid van God. Hij werd
met Gods Heilige Geest vervuld, zonder welke hij nooit werkelijk geluk
gekend zou hebben, noch eeuwig leven zou verkrijgen!
Aanvankelijk bezat Job enkel materiële rijkdom
en goederen en alleen maar menselijke gerechtigheid. Nu bezat hij
tweemaal zoveel rijkdom en – wat oneindig grootser en belangrijker was – de
absolute zekerheid van het geloof in God, dat door het vertrouwen in het
Opperwezen komt, en tevens het in zich dragen van alle karaktereigenschappen
van God! Gods Heilige Geest in ons is het enige dat de rusteloze drang in
ons hart kan bevredigen, het enige wat de mens met kracht, vreugde en
geluk kan vervullen!
Het énig ware antwoord op onze vragen!
Nu zijn we zover dat we het ware antwoord op
onze vragen kunnen zien en begrijpen.
Het juiste antwoord werd door Job zelf tijdens
zijn gesprek gegeven, evenals het ook door zijn levenservaringen aangetoond
wordt.
„Als een mens sterft, zou hij herleven?”
vroeg Job zich af (Job 14:14).
En het antwoord hierop beantwoordt al onze
vragen! Hier komt het!
„Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn
zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen. Gij zoudt roepen en ik zou U
antwoorden, naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen” (verzen
14-15).
Het is juist dit gedeelte van Jobs antwoord,
dat meestal achteloos over 't hoofd gezien wordt, dat ons het antwoord op de
vragen in deze publicatie geeft! Let er nog eens goed op!
„Naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen”!
Denk daarover na! Job wist dat hij enkel het
werk van Gods handen was! Enkel het kleimodel dat God, de Meester
Pottenbakker, kneden, vormen en herschapen moest. Laat Jesaja dit verklaren:
„Wij zijn allen geworden als een onreine, al
onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed; wij vielen allen af als het
loof en onze ongerechtigheden voerden ons weg als de wind . . . Maar
nu, HEER, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze
Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand” (Jesaja 64:6-8).
Onze eigen gerechtigheid kan ons niet redden.
Wij moeten ons bekeren en ons door bemiddeling van Jezus Christus,
onze persoonlijke Verlosser, onvoorwaardelijk aan God
overgeven. God belooft ons dan met zijn Heilige Geest te verwekken –
door zijn Heilige Geest daadwerkelijk in ons te plaatsen. Zijn
Heilige Geest is zijn Leven – zijn Liefde, Begrip en Wijsheid, zijn
Kracht, zijn Geloof, zijn Gerechtigheid. Door zijn Heilige Geest
nemen we zijn karakter en zijn natuur in ons op.
Door ons leven lang als een ware christen te
leven – onszelf te overwinnen, geestelijk te groeien door de kracht
van God in ons, bereiden we ons voor om uit God geboren te worden
door een opstanding, of ogenblikkelijke verandering, van sterfelijkheid tot
onsterfelijkheid, van het menselijke naar het Goddelijke – van zwakheid naar
kracht – van schande naar heerlijkheid!
En hoe zit het dan met al dat menselijk lijden,
dat karakter in ons vormt?
„Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil.
Gij toch zijt het, die mijn leven gered hebt van de groeve der vernietiging,
want Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen” (Jesaja 38:17).
„Geliefden, laat de vuurgloed, die tot
beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame” (1
Petrus 4:12).
„Want ik ben er zeker van, dat het lijden van
de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over
ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de
schepping op het openbaar worden der zonen Gods” (Romeinen 8:18-19). |