Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

 

Waarom de mens

moet lijden

 

 

 

Dus u hebt problemen, moeilijkheden en zorgen? Sommige mensen schijnen te denken dat Gods volk geen beproevingen of testen heeft te ondergaan, maar gezegend wordt met een leven dat voortdurend gladjes verloopt.

Ervaren christenen kunnen dat niet beamen en vinden niet dat de weg gemakkelijk begaanbaar was, zonder obstakels. Ze zijn herhaaldelijk geconfronteerd met beproevingen, problemen en testen.

Er hebben zich ernstige crises voorgedaan in alle eeuwen in Gods gemeente. Er is werkelijke vervolging geweest. Christenen worden opzettelijk, uit boosaardigheid, op leugenachtige en gewetenloze wijze in een verkeerd daglicht gesteld.

In het Werk van de levende God hebben we misleidende, kwaadwillige en meedogenloze tegenstand ondervonden. Herhaaldelijk moeten hindernissen genomen worden. Voortdurend vragen problemen om een oplossing. Hiervoor is onwrikbaar geloof nodig, volharding, vastberadenheid, voortdurend gebed om wijsheid en vertrouwen op God voor leiding en bescherming.

Onderwijst de Bijbel dat ware christenen, die God gebruikt, een effen gebaande weg zullen gaan? Hadden de mannen en vrouwen van God, wier leven God behaagde, zoals in de Bijbel is opgetekend, alleen maar een gemakkelijk leventje of kregen zij doorlopend te maken met beproevingen, testen en allerlei zorgen – waardoor zij voortdurend gedwongen waren om het uit te schreeuwen tot God om bevrijding?

En waarom?

Luister naar Gods eigen onderricht:

„Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hem de Here” (Psalm 34:20).

„Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag . . . in de kwelling der stervelingen delen zij niet . . . Zie, zo zijn de goddelozen, altijd onbezorgd vermeerderen zij het bezit . . . De ganse dag word ik geplaagd, mijn bestraffing is er elke morgen” (Psalm 73:3-14).

„Dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan” (Handelingen 14:22).

„Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden(2 Timotheüs 3:12).

„Indien wij volharden, zullen wij ook mede als koningen heersen” (2 Timotheüs 2:12).

„Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel. Worden wij verdrukt, het is u tot troost en heil; worden wij getroost, het is u tot een troost, die zijn kracht toont in het doorstaan van hetzelfde lijden, dat ook wij ondergaan” (2 Corinthiërs 1:5-6).

Maar is God dan onredelijk? Haat Hij christenen en straft Hij hen, terwijl Hij van de goddelozen houdt en hen voorspoed geeft? Volstrekt niet!

Er wordt een machtig doel beoogd met de beproevingen, testen en verdrukkingen die de christen heeft te verduren. Want deze vormen de middelen om sterk karakter te ontwikkelen – om loyale, krachtige christenen te kweken.

God zégent de goddelozen niet met rijkdom. Zij verwerven deze meestal door er hun hart en zinnen op te zetten om deze rijkdom te verwerven en dit ten koste van alle andere dingen na te blijven streven, totdat, zonder dat zij het zich realiseren, het geld hun god wordt en hun leven verwoest. Of ze verwerven het op oneerlijke wijze.

God zegent echter hen die Hem eerst zoeken – niet altijd met veel geld en grote rijkdom, maar wel altijd, uiteindelijk, met materiële voorspoed, die zij anders niet zouden hebben gehad. „Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid”, spoorde Jezus aan, „en dit alles [materiële voorspoed met betrekking tot onderdak, voedsel en kleding (Mattheüs 6:31 en 1 Tomotheüs 6:8)] zal u bovendien geschonken worden” (Mattheüs 6:33). „Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft” (vers 30-32). Dat beloofde Jezus.

God ziet graag dat het zijn dienaren goed gaat. Hij zegt dit door de mond van David en Johannes. Hij corrigeert en straft iedere zoon die Hij liefheeft. Hij staat toe dat zijn ware kinderen veel lijden – in moeilijkheden en zorgen raken, en beproevingen en testen krijgen te verduren om hen te sterken.

Maar als wij deze testen doorstaan, hoe zwaar deze misschien ook zijn – en als we eerst onze God, zijn gerechtigheid en zijn Koninkrijk zoeken en tegelijkertijd in ons hart materiële belangen op de tweede plaats zetten, dan zal God op de tijd die Hij geschikt acht, zijn kinderen altijd voorspoed geven, ook op materieel gebied!

„Maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt” (Romeinen 5:3). Verdrukking brengt derhalve veel goeds in en voor ons voort.

„Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen [beproevingen] valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt” (Jakobus 1:2-3).

„Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u . . . ” (1 Petrus 4:12-13).

Als u moest kiezen tussen een hoeveelheid goud ter waarde van 100.000 euro of een zware last om uw geloof te testen, wat zou u dan kiezen? Het goud? U zou de verkeerde keus maken als u dat deed.

God heeft Petrus ingegeven om ons te zeggen: „Ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus” (1 Petrus 1:6-7).

Mozes werd door beproeving gekweld om de kinderen van God te kunnen leiden; toch verkoos hij dit boven de rijkdommen van het koninklijk paleis en het tijdelijke genot van zonde.

David had te lijden onder voortdurende kritiek en valse beschuldiging; zijn vijanden probeerden hem onophoudelijk van de troon te stoten en zijn beproevingen waren soms zo hevig en langdurig, dat het leek alsof God hem nooit te hulp zou komen – toch deed God dit elke keer weer!

Echt waar, beproevingen leren ons karakter te vormen, te incasseren en om geduld te hebben – want het schijnt ons dikwijls een eeuwigheid toe voordat God ons tenslotte bevrijdt. Ware christenen hebben dit ervaren. Niettemin greep God steeds weer in, voordat het te laat was!

God koos Paulus om een apostel van Jezus Christus te zijn en Hij zei: „Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam” (Handelingen 9:16).

En aan het eind van zijn leven schreef Paulus: „Maar wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods: in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen [de mensen zouden Paulus tegenwoordig waarschijnlijk een oplichter, een profiteur, een bedrieger of een boef noemen], in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten” (2 Corinthiërs 6:4-5). Paulus schetste nog meer van zijn lijden in 2 Corinthiërs 11:23-28.

Iedere christen zal vervolging ondervinden en aan vuurproeven, smart, moeiten en geloofstesten blootgesteld worden. Laten we niet klagen en mopperen. Laten we geloof oefenen en geduldig volharden in ons geloof.

Al deze problemen, zorgen en beproevingen worden toegelaten om ons te testen, ons te sterken in geloof en karakter en ons voor te bereiden op de eeuwige vreugde in Gods Koninkrijk. Paulus schreef: „Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” (Romeinen 8:18).

 

 

 

Overwinnen – wat en hoe?

 

 

Mensen willen overwinnen. Overwinnen betekent: de zege behalen, uitschakelen, verslaan. Mensen moeten moeilijkheden overwinnen, willen in een sportwedstrijd overwinnen, in een politiek debat, een oorlog. Wat heeft overwinnen met het komende Koninkrijk van God te maken? Het antwoord is kort: Wij zullen daar niet zijn tenzij wij dat doen. Dat wil zeggen: wij zullen niet in het Koninkrijk zijn tenzij wij hier en nu overwinnen.

Sommigen die deze boodschap over overwinnen voor de eerste keer horen, worden opgeschrikt door dit denkbeeld. Anderen met ervaring realiseren zich dat dit basisprincipe van het christelijk leven door de jaren heen kan vervagen.

Overwinnen, zoals gebruikt in Gods Woord, betekent eenvoudig de overwinning behalen, zegevieren, onderwerpen, bedwingen. Maar wát is het wat wij moeten overwinnen, bedwingen, onderwerpen? En hoe doen we dat? Is er een specifieke en gestructureerde manier om datgene wat wij moeten overwinnen te benaderen?

Jaarlijks rond het feestseizoen van Pascha en de Dagen van Ongezuurde Broden behoren wij ons te richten op het verwijderen van zuurdesem – zonde – uit ons leven. Dat houdt noodzakelijkerwijs in te overwinnen.

 

 

De drie vijanden

 

Gods Woord identificeert drie vijanden die wij moeten overwinnen. Deze vijanden worden beschreven als de menselijke natuur, de wereld of samenleving, en Satan. De Bijbel laat zien dat deze drie vijanden ons voortdurend gezamenlijk tegenwerken, om Gods plan voor de ontwikkeling van rechtvaardig karakter te verijdelen. Met andere woorden: wij bevechten deze vijanden niet één voor één. Zij zijn eendrachtig bezig ons te beïnvloeden.

De Bijbel zegt dat wij soldaten zijn in deze strijd en dat deze vijanden moeten worden bestreden en verslagen.

„Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen” (1 Timotheüs 6:11-12).

„Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten, elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus, en gereed staan, zodra uw gehoorzaamheid volkomen is, alle ongehoorzaamheid te straffen” (2 Corinthiërs 10:3-6).

Deze geestelijke machten beginnen al spoedig na onze geboorte op ons in te werken als wij het meest kwetsbaar zijn.

De menselijke natuur is bij de geboorte neutraal. Hoewel wij in onze fysieke gesteldheid ingebouwde basisbehoeften hebben om voeding, genegenheid en bescherming te ontvangen, is de menselijke natuur dan nog noch goed, noch slecht. Ze is in staat zich aan te passen aan de een of andere vorm van gedrag. De enorme verschillen in culturen overal ter wereld verschaffen overvloedig bewijs dat wat wij ’menselijke natuur’ noemen, zeer buigzaam is. Deze buigzaamheid is een sleutel tot begrip van de interactie en het onderling verbonden zijn van de drie vijanden. De menselijke natuur wordt gevormd door familiaire invloed gecombineerd met de gebruiken en regels van de specifieke samenleving waarin ieder van ons opgroeit – alles onder de invloed van Satan.

 

 

De eerste vijand – ons eigen wezen

 

De samenleving – haar gezinnen, gebruiken en instellingen – is geconstrueerd door Satan.

„Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid” (Efeziërs 2:1-2).

Daardoor is er, tegen de tijd dat wij menselijke wezens de volwassenheid bereiken, een geduchte vijand gevormd. Deze vijand is ons zeer nabij en dierbaar. Zoals het gezegde is: „wij hebben de vijand ontmoet en de vijand zijn wij zelf”.

„Trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns” (vers 3).

Tegen de volwassen leeftijd is de menselijke natuur gevormd en omgebogen tot de volgende gedaante:

„Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven” (Galaten 5:19-21).

Er is wat ’goeds’ vermengd met onze menselijke natuur, waardoor we kunnen beredeneren een goed gevoel te hebben over onszelf; maar deze natuur is niet in staat zich aan God te onderwerpen.

„Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet” (Romeinen 8:7).

Indien overgelaten aan haar eigen bedenksels, zal de menselijke natuur tot de dood leiden (Spreuken 14:12).

Hoe kunnen wij deze zo nauw verwante en dierbare vijand verslaan?

Paulus geeft ons een stap-voor-stap formule om deze intieme vijand te verslaan. Hij begint met ons te zeggen „dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat” (Efeziërs 4:22). Door gebruik te maken van Gods geest kunnen wij de wilskracht hebben ons ingewortelde zondige gedrag af te leggen of af te werpen. Door dit te doen zullen we misschien diegenen verliezen die vrienden waren van de „oude mens”, vrienden die samen met ons de verdorven wegen bewandelden die door deze wereld gemaakt zijn.

Dat is echter niet het einde van het proces. Wij moeten vernieuwd worden in de geest, wat betekent dat men „de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” (vers 24). De Griekse zegswijze van „de nieuwe mens aandoen” betekent zich warm kleden in de nieuwe mens, als in een nieuw kledingstuk. We kunnen niet alleen maar het oude afleggen, we moeten het nieuwe toevoegen.

Van de drie vijanden die wij het hoofd moeten bieden, hebben wij meer rechtstreekse controle over onze menselijke natuur dan over de andere twee. Met Gods geest kunnen wij persoonlijk overgaan tot daden die het verderf tenietdoen dat door de wereld en door Satan in onze natuur is gezaaid. Paulus maakt duidelijk dat wij Gods geest kunnen gebruiken om de vijand te verslaan die ons zo nabij en dierbaar is.

 

 

De tweede vijand - de samenleving

 

De tweede vijand, de samenleving of de wereld, heeft onze menselijke natuur gevormd en omgebogen vanaf het begin van ons leven. Deze maatschappij waarin wij worden geboren, wordt door God omschreven als de „tegenwoordige boze wereld” (Galaten 1:4). In toenemende mate worden door deze kosmopolitische, mondiale samenleving destructieve normen en waarden als algemeen geldend aanvaard. En de mondiale samenleving wordt voortgedreven door de motor van de wereldeconomie. De wereldeconomie koestert waarden zoals economische wedijver, wat betekent dat alleen de sterken de overhand krijgen. Het betekent dat plaatselijke ondernemingen worden vernietigd door internationale fusies en financiële tactieken. Winst is niet alleen maar een doel, het is de enige verdienste. Financiële speculanten destabiliseren de economieën van naties.

Deze samenleving en haar instellingen stimuleren de negatieve impulsen van de menselijke natuur. De samenleving geeft letterlijk voeding aan begeerte, ijdelheid en een egocentrische, denkwijze. Geld, macht, ’schoonheid’ en talent zijn waar het om gaat, niet gerechtigheid, barmhartigheid en trouw. Door de overweldigende druk van de samenleving heeft deze een steeds meer degenererende invloed op een mens. Dit werpt gigantische obstakels op voor een persoon die tegen zijn eigen menselijke natuur vecht. Deze tweede vijand verveelvoudigt de kracht van de natuurlijke vijandschap van een mens tegen God. Wij kunnen niet de wegen van deze wereld liefhebben en ook Gods nieuwe wereld die Christus zal brengen.

„Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” (I Johannes 2:15-17).

Hoe kunnen wij dan de tweede vijand overwinnen – de wereld? God geeft ons een basisregel die we bij het overwinnen van de wereld moeten volgen. Zijn instructie is een voorbeeld van duidelijkheid. Wij moeten geen „span vormen” met, niet iets „gemeen hebben” met, geen „gemeenschap hebben” met en niet in „overeenstemming” zijn met deze wereld. Wij moeten uitkomen en afgescheiden zijn van deze onreine samenleving. Wij moeten geestelijk afgescheiden zijn van deze wereld en de geest van deze wereld.

„Vormt geen ongelijk span met ongelovigen” (2 Corinthiërs 6:14).

Pas op met compagnonschappen, afspraken, activiteiten, gesprekken, religie, dat Gods geboden in acht worden genomen.

„Want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden?” (Vers 14-16).

Christus had geen deel aan heidense religieuze bijeenkomsten en zijn gelovige volgelingen hebben dat evenmin. Een lid van Gods Gemeente (tempel) neemt niet deel aan religieuze samenkomsten of diensten van heidense religies, zoals een kerstdienst of kerstmaal, begrafenisdienst van het valse (heidense) christendom, paasviering, zondagsdienst.

„Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine en Ik zal u aannemen” (vers 16-17).

God waarschuwt ons duidelijk voor een mondiale samenleving die de grootste welvaart zal brengen die de wereld ooit heeft gezien. Hij beschrijft dit grote economische en sociale systeem, en het lot ervan. Een machtig religieus systeem bestuurt de wereldse maatschappij. Zelfs ’strenge’ ongelovigen doen zonder het te beseffen ijverig mee aan dit systeem. God beschrijft de huidige samenleving: „Zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte, omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid” (Openbaring 18:2-3). God zegt zijn volk: „Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” (vers 4). Wij moeten onszelf geestelijk afscheiden of met de wereld meelijden.

Bedoelt God dat wij ons fysiek moeten afscheiden van de samenleving? Moeten wij ons aansluiten bij een overlevingsgroep in een van de meer landelijke gebieden van de wereld? Neen, Christus zei dat Hij de wereld had overwonnen (Johannes 16:33). Hij verwacht van ons dat wij hetzelfde doen (Openbaring 3:12). Hij heeft ons fysiek in de wereld gelaten. In feite heeft Hij ons gezonden in de wereld.

„Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid” (Johannes 17:15-19).

Het is onze redelijke dienst aan God om in deze wereld te leven terwijl wij Gods Werk doen, zonder ons aan de wereld te conformeren. Wij moeten dus in deze wereld leven, maar wij moeten geestelijk afgescheiden zijn en niet toelaten dat de wereld onze natuur vormt naar haar wegen en filosofieën.

„Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld” (Johannes 15:19).

De ware gelovigen zijn bescheiden en behoedzaam en vallen anderen niet ongevraagd lastig met ’preken’ en ’zieltjes winnen’, maar toch worden ze gehaat door de wereld, want de wereld wordt opgehitst door nog een andere vijand die wij moeten verslaan.

 

 

De derde vijand – Satan

 

Onze derde vijand is de architect van de samenlevingen van deze wereld. Hij is degene die de verkeerde gewoonten en gedachten inspireert waardoor onze menselijke natuur gevormd wordt. Voor de doop volgden wij deze wereldlijke heerser op dezelfde wijze als ieder ander die op aarde rondwandelt.

„Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht [Satan de duivel], van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns” (Efeziërs 2:1-3).

De „overste van de macht der lucht” heeft op subtiele wijze de invloeden van deze wereld gebruikt om onze tegen God gerichte houding te vormen.

Zelfs na de doop is ons denken niet automatisch losgekoppeld van de misleiding van de „overste van de macht der lucht”. Wij worden hieraan herinnerd door wat Paulus schreef aan een bekeerde groep mensen, die de gemeente van Corinthe vormden. Deze mensen waren gemeenteleden die de ware Christus hadden aanvaard. Maar Paulus moest hen waarschuwen: „Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden” (2 Corinthiërs 11:3).

Ook Petrus waarschuwde de gemeenteleden voor de vasthoudendheid en macht van deze derde tegenstander. „Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden” (1 Petrus 5:8).

We hebben gezien dat wij met Gods Geest de menselijke natuur onder controle kunnen krijgen. Wij kunnen de oude mens afleggen, ons denken vernieuwen en ons bekleden met de nieuwe mens, om deze machtige vijand van binnenuit te verslaan. Wij kunnen ons ook geestelijk afscheiden van deze samenleving en haar instellingen en filosofieën. Maar hoe kunnen wij een zo vasthoudende en machtige vijand als de god van deze wereld verslaan?

Om een vijand te verslaan, moeten we begrijpen hoe wij zijn tactieken kunnen weerstaan.

Laten we kijken naar het volmaakte voorbeeld van hoe Satan verslagen werd.

Mattheüs 4 geeft het verslag van hoe Jezus door Satan in verzoeking gebracht werd, nadat Hij gedurende veertig dagen gevast had. Het moment waarop Hij voor deze verzoeking kwam te staan, was onze Verlosser even menselijk als wij. Menselijk gezien leed Hij aan gebrek aan voedsel en water, net zoals wij lijden wanneer wij vasten. Maar Christus vastte veertig dagen en nachten. Fysiek gezien was hij zeer zwak toen de verzoeker tot Hem kwam (vers 3). De verzoeker viel onmiddellijk aan met gebruik van de menselijke behoefte aan voedsel. Natuurlijk is menselijke honger niet verkeerd – maar de samenleving leert dat het aanvaardbaar is om vrijwel alles te doen om te overleven – zelfs tegen Gods geschreven Woord ingaan om voedsel te bemachtigen. De verzoeker appelleerde ook aan de menselijke neiging tot ijdelheid, toen hij Jezus uitdaagde de stenen te gebieden brood te worden; vervolgens door Jezus uit te dagen om God te tarten; en ten slotte door Jezus de heerschappij over de volkeren aan te bieden.

Satan beïnvloedt de menselijke natuur met zijn natuur: ijdelheid, egoïsme, misleiding, liegen, echtscheiding, overspel en valse erotiek, gewelddadige kinderspelletjes, complotten, verslavingen, diefstal, moord, oorlog. Timotheüs maakt de lijst nog langer:

„Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand” (2 Timotheüs 3:1-5).

De duivel manipuleert sterk de valse religies die met een schijn van godsvrucht de mensen misleiden, waardoor de hele religieuze wereld in de veronderstelling is dat ze God dient. Om de mensen ver van Gods Waarheid te brengen heeft Satan vele kerken. Zo vinden ze wel een kerk die bij hen past, waar ze zich thuis voelen. De Bijbel kent slechts één ware Gemeente met Gods naam, maar de wereld heeft talloze kerken en denominaties. Het is als een gigantisch groot warenhuis: voor elk wat wils. Dat is het werk van „de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt” (Openbaring 12:9). En niemand kan ontkennen dat het zgn. christendom dat op wereldniveau twee miljard gelovigen telt en daarmee de grootste religie is, deel uitmaakt van de wereld.

 

 

Het verslaan van de drie vijanden

 

Onze drie vijanden werken onderling samen om een mens te beïnvloeden. Er is een legitieme menselijke behoefte aanwezig om honger te stillen; er wordt een beroep gedaan op de ijdelheid van de macht die door deze samenleving zo algemeen verheerlijkt wordt; en er is de specifieke interventie van Satan wanneer het vlees het zwakst is, in een poging de dienstknecht van God te overmeesteren. Een ander element was ook aanwezig. De verzoeker stopte niet na slechts één aanval. Hij viel Jezus drie verschillende keren aan, van drie verschillende kanten. Als u het verslag doorleest tot vers 11, zult u opmerken dat de verzoekingen in intensiteit toenemen; maar uiteindelijk „liet de duivel Hem met rust.”

Waarom verliet Satan Hem? Omdat Jezus hem weerstond.

„Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jakobus 4:7).

Om preciezer te zijn: Jezus weerstond Satan met Gods geschreven Woord. Iedere verleiding door Satan om te appelleren aan Jezus’ menselijkheid en de ijdelheid die van deze wereld is, werd het hoofd geboden door een antwoord uit het geschreven Woord van God. Op tv kunnen we luisteren naar debatten van gelovigen, predikanten, priesters, voorgangers. Er worden met een „schijn van godsvrucht” vragen gesteld als: „Wat vindt u van . . .” (Vult u maar in.) „Hoe zien jullie dat . . .” Er wordt geantwoord: „Wij zijn van mening dat . . .” „Onze overtuiging is . . .” Zelden of nooit zult u horen: „De opvatting van de deelnemers aan het debat over dit onderwerp is niet van belang, laten we eens lezen in de Bijbel wat onze Schepper daarvan zegt!”

Jezus was het voorbeeld van hoe Satan te verslaan – de machtigste van de drie vijanden. Jezus was in staat iedere aanval van Satan te beantwoorden met een praktische kennis van Gods Woord. Dat wil zeggen, Jezus kon Gods Woord op nauwkeurige wijze toepassen op de door de verzoeker naar voren gebrachte verzoeking. Deze bekwaamheid, om een godvrezend antwoord te geven, kwam niet zonder moeite. Het gaat immers niet alleen om de theorie, maar ook om de werken. Jezus moest deze weg zelf bewandelen. Zijn leven bestond uit het onder controle brengen van iedere menselijke impuls; het zichzelf afscheiden van de wegen van deze wereld; en het weerstaan van Satan door te leven bij ieder woord van God. Omdat Hij elk woord van God leefde en begreep, was Hij in staat iedere aanval van onze machtigste vijand af te weren.

Hoewel Jezus volledig menselijk was, had Hij Gods Geest zonder mate. Wij hebben dat niet. Ons leven moet echter een leven zijn van overwinnen. Wij moeten deze drie tegen ons werkende vijanden overwinnen. Wij kunnen dat slechts doen door Gods Geest te gebruiken om onze menselijke natuur tot onderworpenheid te brengen – ons geestelijk af te scheiden van deze wereld; en bij elk woord van God leven – zodat, als we rechtstreeks door Satan aangevallen worden, Gods Woord in ons verstand geschreven zal zijn.

Te begrijpen ’wat’ men moet overwinnen – de drie vijanden, ons eigen wezen, de samenleving en Satanis een sleutel tot toepassing van het ’hoe’ te overwinnen. Gods Woord laat zien dat u moet overwinnen. Het laat ook zien dat u het kunt.

 

 

 

WAAROM moet de mens lijden?

 

 

„Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige” lezen we in de Bijbel (Psalm 34:20). Waarom? „Ik ben de Heer . . . die het onheil schep” staat in Jesaja 45:5, 7. Hoe is dat mogelijk? Wie was verantwoordelijk voor de zonde van Adam? Heeft Satan Gods Plannen in de war gestuurd? Was God niet in staat dit te verhinderen? De werkelijke betekenis van de geschiedenis van Job geeft hierop het ware antwoord.

Waarom laat God oorlogen toe? Waarom staat God menselijk lijden en ellende toe? „Als God goed is – als God liefde en barmhartigheid is, dan zou Hij niet willen dat mensen lijden” is het argument van veel mensen. „En als Hij almachtig is”, concluderen zij, „kan en zou Hij dat allemaal verhinderen”.

Wat mankeert er aan deze redenering?

De algemene opvatting is dat God zijn Schepping zoals die in het eerste hoofdstuk van Genesis beschreven wordt voleindigd had; dat God de eerste mens volmaakt en onsterfelijk geschapen had; het Scheppingswerk was af – compleet. Adam had een perfect karakter – had geen zonde begaan – en was met onsterfelijkheid begiftigd.

Maar toen God even niet oplette, zo geloven deze mensen, verscheen Satan op het toneel, wist de mens ten val te brengen en dit staaltje van Gods schepping in een wrak te veranderen. Dit had natuurlijk tot gevolg dat Gods Plan door Satan gedwarsboomd werd.

Toen God weer terugkwam en zag wat Satan had gedaan, was Hij, volgens deze opvatting, gedwongen geweest een of ander nieuw plan te ontwerpen om de schade te herstellen. En wat wordt die schade geacht te zijn geweest? De aard van de mens was veranderd. Hij was uit zijn staat van volmaaktheid, onschuld en heiligheid ’gevallen’ en had nu een gevallen, zondige natuur.

Volgens deze opvatting moet God wel in schier ongeloof en frustratie zijn hoofd geschud hebben. Maar Hij kwam met een plan te voorschijn om de schade te herstellen – een plan om de mens terug te brengen naar een toestand die net zo goed is als die van Adam vóór zijn ’val’. Verlossing wordt daarom beschouwd als Gods plan om de bezoedelde mensheid in een toestand te herstellen die net zo goed is als die van Adam vlak na zijn schepping. Satan gaf uiteraard niet op. Hij is sindsdien altijd aanwezig gebleven, heeft Gods pogingen bestreden en in die strijd de overhand gehouden.

 

 

Wat de mens niet begrijpt

 

Óf deze opvatting is juist, óf het énige alternatief is het volgende: God wist wat er gebeurde en liet het opzettelijk toe, en dat God er daarom ook verantwoordelijk voor is!

De predikanten, de kerken, de belijdende christenen kunnen dit eenvoudig niet geloven! Maar deze waarheid te verwerpen zou betekenen dat Satan scherpzinniger en machtiger is dan God. De heersende mening is dat Satan God te slim af was.

Wat de mensen niet begrijpen is Gods doel en Gods plan.

Ja, God ís verantwoordelijk! En omdat Hij er verantwoordelijk voor is, zal Hij – en Hij alleen – er óók zorg voor dragen dat zijn groot voornemen verwezenlijkt zal worden.

Maar ergens verantwoordelijk voor zijn houdt niet in dat men er ook schuldig aan is. Tevens houdt het niet in dat God het veroorzaakt had.

Alles wat gebeurd is, is een noodzakelijk onderdeel van dit grote Besluit. Satan kan niets doen wat God niet toestaat. „Mijn raadsbesluit zal volbracht worden” (Jesaja 46:10).

Er is geen strijd aan de gang tussen God en Satan. God heerst oppermachtig. Elk schepsel en elk wezen is aan Gods wil onderworpen!

 

 

Zonen van God worden

 

Wat de wereld niet kan bevatten is dat God zichzelf vermenigvuldigt – door in sterfelijke mensen zijn eigen goddelijke karakter te creëren. God wil dat de mens door ervaring leert, want karakter kan niet in een handomdraai verkregen, bijgebracht of geschapen worden. Karakter moet ontwikkeld worden en dit kan alleen maar door ervaring. En ervaring kost tijd.

Wij mensen moeten aan de ontwikkeling van een rechtvaardig en heilig karakter ons aandeel leveren. In de eerste plaats moeten we de werkelijke waarden erkennen en diep berouw hebben over de verkeerde weg die we gevolgd hebben, en ons van die weg afkeren. Wij moeten dan met hart en ziel zoeken naar Gods ware weg tot een rechtvaardig karakter. Wij moeten onze wil in overeenstemming brengen met die van God.

Vervolgens moeten we ons van onze absolute hulpeloosheid bewust worden en leren ons door een levend geloof op God te verlaten voor de kracht, de macht, het begrip en de gerechtigheid die wij zelf niet kunnen verkrijgen.

Eeuwig leven en ware gerechtigheid ontvangen we van God. Maar we moeten ons deel daartoe bijdragen. Wij moeten het boven alles verlangen – het met man en macht zoeken – ons volledig aan Gods wil overgeven en onvoorwaardelijk en standvastig in Hem vertrouwen. Op geen enkele andere manier kunnen we het goddelijke karakter ontwikkelen dat God overeenkomstig zijn Plan in ons wil creëren.

Daartoe dienen we nu als Gods eigen kinderen verwekt te worden – we moeten zijn goddelijke Natuur erven. Door zijn Kracht, en door ons te voeden met zijn Heilige Geest, nemen we toe in genade, kennis en geestelijk karakter, tot we in de geestelijke opstanding als Gods eigen Zonen geboren zullen worden en tot zijn niveau verheven zullen worden.

Dat is Gods Grote Plan. Het kan enkel door ondervinding en na verloop van tijd bereikt worden. En mensen leren door te lijden.

Jezus leed. „Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis [Christus] door lijden heen zou volmaken” (Hebreeën 2:10). En nogmaals: „En zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8).

Laten we nu eens zien hoe de ervaringen van Job dit alles verder verklaren.

Laten we het goed begrijpen.

 

 

De ervaringen van Job geven de verklaring!

 

Duizenden jaren geleden leefde er een man die Job heette. U heeft wel van hem gehoord. Hij leefde, net als u, voor een bepaald doel. En de ervaringen die Hij in zijn leven opdeed geven het antwoord op onze vraag. Veel mensen kennen het verhaal, maar weinigen hebben de ware betekenis ervan begrepen!

Deze Job was een rijke man – de aanzienlijkste van het hele Oosten. Salomo was misschien wel rijker dan Job, maar evenals Salomo de wijste man aller tijden was, zo was Job de rechtvaardigste!

Laten we dit aangrijpende verhaal met zijn onthullende les eens vluchtig doornemen.

„Er was,” zo begint dit verhaal, ”in het land Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. Hem werden zeven zonen en drie dochters geboren. Zijn bezit bestond uit zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een zeer grote slavenstoet, zodat deze man de rijkste was van alle bewoners van het Oosten” (Job 1:1-3).

De Bijbel vervolgt: „Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de HEER te stellen, en onder hen kwam ook de Satan. En de HEER zeide tot de Satan: Vanwaar komt gij? En de Satan antwoordde de HEER: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de HEER tot de Satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En de Satan antwoordde de HEER: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is zeer toegenomen in het land. Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit – of hij u dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!” (Verzen 6-11.)

 

 

De levensbeschouwing van deze wereld

 

Let wel dat Satan geen enkele onvolmaaktheid in de rechtvaardigheid van Job kon aanwijzen. Zelfs God zei dat Jobs gerechtigheid volmaakt was. Ja, Job was ongetwijfeld de rechtvaardigste man die ooit geleefd heeft!

Maar Satan trachtte dit obstakel te omzeilen door aan te voeren dat het voor Job wel de moeite waard was rechtvaardig te zijn. Hij betoogde dat Job vrij vlug zijn zelfbeheersing zou verliezen en God zou gaan vervloeken als men alles wat hij bezat wegnam!

God gaf Satan toen opzettelijk toestemming Jobs bezittingen weg te nemen om hem op de proef te stellen.

„En de HEER zeide tot de Satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken” (vers 12).

U ziet dat Satan met Gods toestemming handelde! Satan was enkel de uitvoerder. Hij handelde met de uitdrukkelijke toestemming van God! Hij kon net zoveel schade toebrengen als God toestond, maar niet meer. God had paal en perk gesteld aan wat Satan kon doen. Er is geen strijd tussen God en Satan – geen gelijkheid. God is heer en meester van de toestand! Hij geeft de bevelen, verleent de toestemming en bepaalt de grenzen!

„Toen ging de Satan van des HEREN aangezicht heen” (vers 12).

 

 

Wat gebeurde er met Job?

 

In de volgende verzen lezen we hoe Job in snelle opeenvolging al z'n bezittingen verloor. En wat nog erger was, hij verloor ook z'n tien kinderen!

Gaf Job God de schuld voor deze tegenslag? Verloor hij zijn zelfbeheersing en vervloekte hij God? Zondigde hij, zoals Satan verwacht had?

„Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe” (verzen 20-22).

Let er op dat Job dit alles aan God toeschreef. De rijkdom die hij bezeten had kwam van God, Het goede – de voorspoed – alles kwam van Hem. Maar ook: „de HEER heeft genomen”! De Eeuwige God was óók voor de ramp verantwoordelijk! Niets gebeurt er tegen Gods wil!

 

 

Satan probeert het nog eens

 

„Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de HEER te stellen, en onder hen kwam ook de Satan om zich voor de HEER te stellen. En de HEER zeide tot de Satan: Vanwaar komt gij? En de Satan antwoordde de HEER: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de HEER tot de Satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten” (Job 2:1-3).

Maar Satan antwoordde: „Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!” (Verzen 4-5.)

Weer zien we onmiddellijk dat hier geen sprake is van strijd tussen twee gelijken. God heeft het opperste gezag en macht! Satan kan zonder Gods toestemming niets doen!

En hier, in deze hemelse rechtszaal, staat God Satan toe zijn argumenten naar voren te brengen – zelfs om daarmee de meest oprechte mens ter wereld op de proef te stellen! Een aangrijpend drama speelt zich hier af – een drama met een groot doel en van enorme betekenis!

„En de HEER zeide tot de Satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven!” (Vers 6.)

Alweer stellen we vast dat alle gezag van God komt. Het is God die de arme Job aan Satans macht overlevert. Satan mocht de wreedste en de geraffineerdste kwelling verzinnen, maar onder één voorwaarde: „spaar zijn leven” gebood God. Satan kon de grens die God had getrokken niet overschrijden. En God stond dit kwaad toe! Waarom? Dat zullen we spoedig zien!

„Toen ging de Satan van des HEREN aangezicht heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe. En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat in de as. Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!” (Verzen 7-9.)

 

 

Was God eerlijk en rechtvaardig?

 

Maar Job antwoordde haar: „Zoals een zottin spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?” (Vers 10.)

We zien dus weer dat het goede zowel als het kwade van God komt. Buiten Hem is geen God. Er is geen macht die de zijne evenaart of overtreft. God is voor alles verantwoordelijk – zowel voor het goede als het kwade, omdat God oppermachtig is. Is het zonde om zowel het kwaad als het goed aan God toe te schrijven?

„In dit alles,” antwoordt Gods Woord, „zondigde Job niet met zijn lippen.” Het was dus geen zonde – geen fout – dit kwaad aan God te wijten. Het was de waarheid!

We moeten goed het verschil zien tussen schuldig zijn aan het kwaad en het kwaad geven. Als wij vergif doorslikken, kunnen we ernstig ziek worden of overlijden als gevolg van het overtreden van een wet van God. God heeft die natuurwet gemaakt. De Tien Geboden vormen een geestelijke wet (Romeinen 7:14). Overtreding heeft de dood tot gevolg (als geen oprecht berouw en bekering wordt getoond). God geeft het leven, maar ook de dood. God corrigeerde of strafte het volk Israël met ’het kwaad’, zoals oorlogen en ballingschap.

 

 

De argumentatie met Jobs vrienden

 

„Toen nu de drie vrienden van Job hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam ieder van hen uit zijn woonplaats: de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naämatiet Sofar; en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en te troosten. Toen zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet. Zij verhieven hun stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op hun hoofd, hemelwaarts. En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten; niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot was” (Job 2:11-13).

Dit was menselijk lijden dat met de verschrikkingen van een oorlog vergeleken kan worden – een bijna onbeschrijfelijke kwelling! Satan veroorzaakte dit. Maar God liet het toe en is derhalve ook verantwoordelijk!

Tijdens de lange conversatie die volgde tussen Job en zijn drie vrienden – een conversatie waaraan de volgende 34 hoofdstukken van de Bijbel gewijd zijn – gaven Jobs vrienden hem de schuld van alles. Hun ideeën hadden veel weg van wat veel mensen tegenwoordig geloven. Omdat God goed is, was het onmogelijk dit kwaad aan Hem toe te schrijven.

Maar Job weerlegde voortdurend de beweringen van zijn vrienden. Steeds weer handhaafde en verdedigde hij zijn eigen oprechtheid. Terecht schreef hij dit alles aan God toe – echter zonder Hem te beschuldigen! Job begreep het grote plan dat God hier op aarde aan het uitvoeren is!

En het is belangrijk dat ook wij dit begrijpen, want hier wordt de enkeling Job als voorbeeld gesteld voor ons, nú, omdat het al het leed dat we om ons heen zien, verklaart.

 

 

God begint een woordje mee te spreken

 

Als ten slotte al dat gedebatteer op niets uitloopt, neemt God zelf deel aan het gesprek. Nu beginnen we te begrijpen waarom dit leed Job overkomen was.

„Toen antwoordde de HEER Job uit een storm, en zeide: Wie is het toch die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand? Gord nu als een man uw lendenen, dan wil Ik u ondervragen, opdat gij Mij onderricht” (Job 38:1-3).

Hier onderbreken we even voor een korte zijdelingse beschouwing, die licht werpt op de verdere conversatie. Historici zeggen bewijzen te hebben gevonden dat Job de ontwerper en architect is van een grote piramide (waarschijnlijk een zeer grote). Dat Job over zijn gerechtigheid trots was, is te begrijpen. Dat hij waarschijnlijk door de constructie van het zeer grote bouwwerk aanzien had, verklaart grotendeels wat God hem nu gaat zeggen. Job was zich van zijn gerechtigheid téveel bewust. God wilde hem een toontje lager laten zingen. Zou het misschien mogelijk zijn dat God zijn Schepping, de aarde en alle hemellichamen, nu met de in verhouding vrij onbeduidende prestatie van Job – de constructie van misschien toen wel het grootste bouwwerk ter wereld – vergelijkt? Het is in elk geval interessant deze mogelijkheid in gedachten te houden.

„Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?” vroeg God aan Job. „Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? (Verzen 4-7.)

Het is veelbetekenend dat een piramide het enige bouwwerk op aarde is waarbij de hoeksteen tevens de sluitsteen is, d.w.z. de steen die het laatste geplaatst wordt, ter voltooiing van het bouwwerk. En hier stelt God de symbolische „hoeksteen” van de aarde voor, die bij haar voltooiing gelegd werd – toen de engelen van vreugde jubelden!

En zo ging God verder de arme Job te kleineren. Job was misschien wel de rechtvaardigste mens ter wereld – maar hoe onbelangrijk en klein was hij toch vergeleken met God!

De mens werd zo geschapen dat hij God nodig heeft. Menselijk leven is onmogelijk zonder God. De mens moet doordrongen zijn van zijn plaats in het grote scheppingswerk van de Almachtige. Niets, maar dan ook helemaal niets kan de mens uitrichten zonder God. Dit is de allereerste les die de mens moet leren en altijd in gedachten moet houden!

De allereerste karaktereigenschap bestaat uit alleen God te verheerlijken en te aanbidden, onszelf te vernederen, en ons bewust te worden van onze volslagen hulpeloosheid en volledige afhankelijkheid van God!

„Wie heeft de zee met deuren afgesloten?” vroeg God, „. . . toen Ik wolken maakte tot haar kleed en duisternis tot haar windselen; toen Ik . . . grendel en deuren aanbracht en sprak: Tot hiertoe en niet verder zult gij komen, hier zal de trots uwer golven blijven staan!” (Verzen 8-11.)

„Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden, de dageraad zijn plaats aangewezen?” (Vers 12.) „Reikt uw begrip zover als de breedte der aarde? Vertel het, indien gij dit alles weet! Waar is de weg naar de woning van het licht, en de duisternis, waar is haar verblijf, zodat gij haar brengen kunt naar haar gebied, en de paden naar haar huis kent? Gij zult dat wel weten, want toen werdt gij geboren en het getal uwer dagen is groot!” (Verzen 18-21.)

„Kunt gij de banden der Plejaden binden, of de boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de inzettingen des hemels, bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?” (Verzen 31-33.)

God doet dit alles. Hij is inderdaad machtig! En hoe klein, zwak, onmachtig en onbeduidend is de mens – ja, zelfs Job, die de rechtvaardigste mens ter wereld was! De eigendunk van Job zal toen wel een behoorlijke knauw gekregen hebben! Hoe langer God sprak, des te kleiner en onbeduidender begon Job zich te voelen! Job was achteraf gezien toch niet zo gewichtig!

In Job 41:10-11 zegt God: Wie kan tegen Mij standhouden? Wie Mij in de weg staat, zal ik niet ongedeerd laten. Alles wat onder de hemel is behoort Mij toe! En zo ging God door Jobs gewichtigheid en eigengerechtigheid neer te halen. Vier hoofdstukken lang spreidt Hij de onovertrefbare, ontzagwekkende Grootheid van God uit!

En tegen de tijd dat God uitgesproken was, was Jobs achting voor zichzelf tot het nulpunt gedaald. Tijdens het hele gesprek met zijn drie vrienden had Job hardnekkig vastgehouden aan zijn eigengerechtigheid. Alhoewel Satan zijn rijkdom en zijn kinderen weggenomen had en hij er erbarmelijk en meelijwekkend uitzag – geheel met walgelijke zweren bedekt – hield hij toch koppig vast aan zijn eigengerechtigheid!

Job was erin geslaagd zijn positie tegenover Satan en zijn drie vrienden te handhaven, maar hij bleek niet in staat te zijn om God van repliek te dienen! Niet wat hij gedaan had was verkeerd, maar wel wat hij waseigengerechtig! Zijn ego was nooit gestorven! We lezen daarvan een klein gedeelte van hoofdstuk 29.

„Wanneer ik uitging naar de stadspoort, mijn zetel deed plaatsen op het plein, dan verborgen knapen zich, als zij mij zagen, hoogbejaarden verhieven zich en bleven staan; vorsten staakten hun gesprek en legden de hand op hun mond; de stem der edelen verstomde en hun tong kleefde aan hun gehemelte; wanneer een oor mij hoorde, prees het mij gelukkig, en wanneer een oog mij zag, gaf het goede getuigenis van mij. Want ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen; met gerechtigheid bekleedde ik mij, en mijn recht bekleedde mij als mantel en hoofddoek; tot ogen was ik voor de blinde, en tot voeten voor de kreupele; een vader was ik voor de armen, en het rechtsgeding van mij onbekenden, onderzocht ik” (Job 29:7-16). „Mijn eer was altijd nieuw bij mij, en mijn boog verjongde zich in mijn hand. Men luisterde naar mij en wachtte af, men hoorde zwijgend naar mijn raad. Na mijn woord sprak niemand meer, en mijn rede druppelde op hen neder. Men wachtte op mij als op de regen, en opende de mond als naar voorjaarsregen. Lachte ik hun toe, zij konden het nauwelijks geloven, maar de glans van mijn aangezicht konden zij niet verdonkeren. Verkoos ik hen te bezoeken, dan zat ik op de eerste plaats, ik troonde bij de schare als een koning, als een, die treurenden troost” (Verzen 20-25).

Natuurlijk was elk woord waar wat hij zei. Hij wilde de tegenstelling schetsen van de tijd vóór en ná het zeer ingrijpende drama in zijn leven, want hij vervolgt: „Maar nu lachen mij uit, wie jonger van jaren zijn dan ik, wier vaders ik te min vond om bij de honden van mijn kudde te zetten” (Job 30:1).

Het is duidelijk, God confronteert hem met zijn eigengerechtigheid.

Nu begon voor het eerst de waarheid tot hem door te dringen - hij begon in te zien WIE God is!

 

 

De les geleerd!

 

Toen gaf Job de Almachtige ten antwoord: „Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. ’Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’ Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep. ’Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht’. Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as” (Job 42:2-6).

Dat was Jobs overgave aan de Almachtige God – een overgave die ieder mens nodig heeft voordat hij bekeerd kan worden, voordat Gods plan in hem verwezenlijkt kan worden! Een mens kan van nature goed zijn, maar zelfs de gerechtigheid van een man als Job is in Gods ogen onbeduidend. De enige werkelijk goede gerechtigheid is de Gerechtigheid van GOD, die ons door geloof geschonken wordt.

Job had eindelijk zijn les geleerd! Menselijke goedheid alléén is niet voldoende. Het énige goede dat werkelijk goed is, is de goedheid van God zelf die ons door zijn Heilige Geest wordt gegeven! Alle ware gerechtigheid komt van God.

Iedereen moet deze grote les leren. Het is de belangrijkste les van ons leven. Dit te leren en ernaar te leven is het doel van ons menselijk bestaan!

Jobs rampzalige ervaring en onmenselijk lijden bleek uiteindelijk een grote zegen voor hem te zijn. Uiteindelijk kwam er welvaart, verdubbelde welstand en eeuwig geluk uit voort! Want nadat hij zich bekeerde en God werkelijk leerde kennen, kreeg hij weer zeven zonen, drie dochters en tweemaal zoveel rijkdom als hij voordien had!

„En de HEER bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de HEER gaf Job het dubbele van al wat hij bezeten had” (Job 42:10). „En de HEER zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere; hij verkreeg veertienduizend stuks kleinvee en zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg zeven zonen en drie dochters” (verzen 12-13).

Satan heeft Gods voornemen nooit in de war kunnen sturen.

Let er goed op dat Satan nooit Gods Plan verijdeld heeft en nooit heeft kunnen dwarsbomen. We lezen dan ook in Job 42:2 „Geen Uwer plannen wordt verijdeld.”

De Almachtige God heeft het hoogste gezag over het universum! Soeverein niet alleen in Liefde en Macht, maar ook in wijsheid! Het was Goddelijke wijsheid die Satan toestond Job te beproeven. Door zijn pijnlijke ervaringen werd Job vernederd, zijn ’ik’ werd neergehaald en zijn zelfingenomenheid werd verwijderd. Het uitrukken van deze slechte eigenschappen deed pijn. Job leed, maar hij werd tot bekering gebracht, tot overgave aan en afhankelijkheid van God. Hij werd met Gods Heilige Geest vervuld, zonder welke hij nooit werkelijk geluk gekend zou hebben, noch eeuwig leven zou verkrijgen!

Aanvankelijk bezat Job enkel materiële rijkdom en goederen en alleen maar menselijke gerechtigheid. Nu bezat hij tweemaal zoveel rijkdom en – wat oneindig grootser en belangrijker was – de absolute zekerheid van het geloof in God, dat door het vertrouwen in het Opperwezen komt, en tevens het in zich dragen van alle karaktereigenschappen van God! Gods Heilige Geest in ons is het enige dat de rusteloze drang in ons hart kan bevredigen, het enige wat de mens met kracht, vreugde en geluk kan vervullen!

 

 

Het énig ware antwoord op onze vragen!

 

Nu zijn we zover dat we het ware antwoord op onze vragen kunnen zien en begrijpen.

Het juiste antwoord werd door Job zelf tijdens zijn gesprek gegeven, evenals het ook door zijn levenservaringen aangetoond wordt.

„Als een mens sterft, zou hij herleven?” vroeg Job zich af (Job 14:14).

En het antwoord hierop beantwoordt al onze vragen! Hier komt het!

„Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden, naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen” (verzen 14-15).

Het is juist dit gedeelte van Jobs antwoord, dat meestal achteloos over 't hoofd gezien wordt, dat ons het antwoord op de vragen in deze publicatie geeft! Let er nog eens goed op!

„Naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen”!

Denk daarover na! Job wist dat hij enkel het werk van Gods handen was! Enkel het kleimodel dat God, de Meester Pottenbakker, kneden, vormen en herschapen moest. Laat Jesaja dit verklaren:

„Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed; wij vielen allen af als het loof en onze ongerechtigheden voerden ons weg als de wind . . . Maar nu, HEER, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand” (Jesaja 64:6-8).

Onze eigen gerechtigheid kan ons niet redden. Wij moeten ons bekeren en ons door bemiddeling van Jezus Christus, onze persoonlijke Verlosser, onvoorwaardelijk aan God overgeven. God belooft ons dan met zijn Heilige Geest te verwekken – door zijn Heilige Geest daadwerkelijk in ons te plaatsen. Zijn Heilige Geest is zijn Leven – zijn Liefde, Begrip en Wijsheid, zijn Kracht, zijn Geloof, zijn Gerechtigheid. Door zijn Heilige Geest nemen we zijn karakter en zijn natuur in ons op.

Door ons leven lang als een ware christen te leven – onszelf te overwinnen, geestelijk te groeien door de kracht van God in ons, bereiden we ons voor om uit God geboren te worden door een opstanding, of ogenblikkelijke verandering, van sterfelijkheid tot onsterfelijkheid, van het menselijke naar het Goddelijke – van zwakheid naar kracht – van schande naar heerlijkheid!

En hoe zit het dan met al dat menselijk lijden, dat karakter in ons vormt?

„Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil. Gij toch zijt het, die mijn leven gered hebt van de groeve der vernietiging, want Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen” (Jesaja 38:17).

„Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame” (1 Petrus 4:12).

„Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods” (Romeinen 8:18-19).


Terug naar de Home Page