| Voor literatuurlijst klik hier. 
 
	 
	 
	Er is een eerste 
	en een tweede 
	komst van de 
	Messias. 
	 
	 
	Zoals u weet 
	bestaat de Bijbel uit twee testamenten: het Oude en het Nieuwe. Het Oude 
	Testament schijnt de meeste ’christenen’ van weinig of geen belang, 
	vergeleken bij de geschriften van het Nieuwe Testament. Toch zou het ene 
	zonder het andere niet compleet zijn. De hele Bijbel is het woord van God; 
	beide testamenten zijn opgetekend onder goddelijke inspiratie. 
	Alle profeten van 
	het Oude Testament hebben de komst van de Messias aangekondigd. Zelfs de 
	Pentateuch – de eerste vijf boeken van het Oude Testament, die de wetten en 
	geboden bevatten – verwijst naar Jezus en stelt zijn goddelijkheid vast. 
	Ironisch genoeg 
	erkennen de Joden wel de authenticiteit van het Oude Testament als het 
	geïnspireerde woord van God, maar hechten zij weinig waarde aan de 
	geschriften van het Nieuwe Testament. De ’christenen’ daarentegen erkennen 
	de goddelijke inspiratie van het Nieuwe Testament volkomen, maar trekken die 
	van het Oude Testament in twijfel. 
	De consequentie 
	hiervan is dat de Joden, die de eerste komst van Christus verworpen hebben, 
	nog steeds op de (naar hun overtuiging enige) komst van de Messias wachten, 
	terwijl tal van ’christenen’, hoewel zij erkennen dat Jezus Christus de 
	Messias is, weigeren te geloven in zijn terugkeer naar de aarde. Anders 
	gezegd, doordat joden en ’christenen’ slechts een deel van de Bijbel als het 
	geïnspireerde woord van God aanvaarden, begrijpen zij beiden niet dat de 
	komst van de Messias zou plaatsvinden in twee etappes met elk een 
	vastomlijnd doel. 
	 
	 
	„De Schrift kan 
	niet gebroken worden” 
	 
	Het woord Bijbel 
	is ontleend aan het Grieks en betekent eenvoudig ’boek’ of ’boeken’. Soms 
	noemt men de Bijbel de Schrift of de Schriften. 
	In de tijd van 
	Christus bestonden de geschriften van het Nieuwe Testament uiteraard nog 
	niet. De enige ’Schriften’ die bestonden waren die welke tegenwoordig bekend 
	staan als het Oude Testament. 
	Christus zelf 
	bediende zich bij zijn onderricht in de synagogen van deze oudtestamentische 
	geschriften. Na Hem maakten zijn eerste apostelen en discipelen voor de 
	evangelieverkondiging eveneens gebruik van deze geschriften. (’Geschriften’ 
	met een hoofdletter is een deel van het Oude Testament; hierover hierna 
	meer.) 
	Bij een bepaalde 
	gelegenheid, toen zijn vervolgers Christus van godslastering beschuldigden, 
	antwoordde Hij hun dat „de Schrift niet gebroken kan worden” (Johannes 
	10:35). De enige „Schrift” die destijds gold als woord van God was wat wij 
	tegenwoordig kennen als het Oude Testament. 
	Toen de discipelen 
	van Christus na zijn dood en opstanding het evangelie verkondigden, was het 
	enige instrument waarover zij beschikten diezelfde „Schrift”, het Oude 
	Testament. De apostel Paulus verklaarde: „Elk van God ingegeven schriftwoord 
	is ook nuttig om te onderrichten” (2 Timotheüs 3:16-17). In de tijd waarin 
	Paulus dit schreef, was het Nieuwe Testament, zoals wij dat tegenwoordig 
	kennen, nog niet op schrift gesteld. Paulus' eigen brieven waren nog niet 
	voltooid en gerangschikt als integraal deel van het Nieuwe Testament. 
	Hetzelfde geldt voor de brieven van de andere apostelen: Johannes, Petrus, 
	Jakobus en Judas. Desondanks beweert Paulus dat elk schriftwoord door God is 
	ingegeven. 
	Let ook op de 
	duidelijke aanbevelingen die de apostel Paulus aan de evangelist Timotheüs 
	doet in 2 Timotheüs 3:14-15: „Blijf gij echter bij wat u geleerd en 
	toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van 
	kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot 
	zaligheid door het geloof in Christus Jezus.” 
	De „heilige 
	schriften” waarin Timotheüs van kindsbeen werd onderwezen en die hij als 
	vaststaand erkende, zijn dan nog steeds alleen de geschriften van het Oude 
	Testament, om de eenvoudige reden dat tijdens de jeugd van Timotheüs het 
	Nieuwe Testament nog niet bestond. 
	Als we de moeite 
	nemen de Bijbel te bestuderen, zien we dat het Nieuwe Testament meer dan 
	tweehonderd maal naar het Oude Testament verwijst. Het is dus niet mogelijk 
	beide Testamenten van elkaar te scheiden. 
	Niettemin 
	verwerpen sommige ’christenen’ de Tien Geboden, omdat die, naar zij beweren, 
	zich in het Oude Testament bevinden en niet in het Nieuwe. Deze redenering 
	is in tweeërlei opzicht onjuist. In de eerste plaats, of het nu in het Oude 
	Testament is of in het Nieuwe, de geboden die God ons geeft zijn waarheid en 
	„de Schrift kan niet gebroken worden”. In de tweede plaats wordt in het 
	Nieuwe Testament herhaaldelijk naar de Tien Geboden verwezen. 
	Neem als voorbeeld 
	het geval van de rijke man die aan Christus vroeg wat hij voor goeds moest 
	doen om het eeuwige leven te beërven. Jezus Christus antwoordde hem: „Gij 
	kent de geboden: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult 
	niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, gij zult niets 
	ontvreemden, eer uw vader en moeder” (Markus 10:19). 
	Kan het 
	duidelijker? Hier citeert Christus een gedeelte van de Tien Geboden en wel 
	het gedeelte dat gaat over de verhouding van de mens tot zijn naaste. 
	Vrijwel de meeste 
	mensen die zich christen noemen, hebben de neiging om de Bijbel te 
	interpreteren zoals het hen het beste past of lezen nauwelijks zelf in de 
	Bijbel, maar praten anderen na. „Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk 
	van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen 
	tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, 
	die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. 
	Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie 
	verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij 
	vervloekt! Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik thans nog eens: 
	indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen 
	hebt, die zij vervloekt! Tracht ik thans mensen te winnen, of God? Of zoek 
	ik mensen te behagen?” (Galaten 1:6-10). 
	Predikers brengen 
	een boodschap die de mensen graag horen. Het maakt hen populair en brengt 
	mensen in hun gemeenschap (’zieltjes winnen’). Gods wet prediken ze niet. 
	Maar weet dat God onveranderlijk is en wat Jezus als mens op aarde zei, 
	onderwijst Hij nog steeds. „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en 
	tot in eeuwigheid” (Hebreeën 13:8). 
	Als ’christenen’ 
	beweren de geboden te houden, dan bepalen ze zelf welke van de Tien Geboden, 
	ondanks het feit dat Christus zei: „Gemakkelijker zouden hemel en aarde 
	vergaan, dan dat er van de wet één tittel zou vallen” (Lukas 16:17). Het 
	vierde gebod ”Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt” wordt slechts door 
	een zeer klein aantal mensen onderhouden. Dat is een dag voor de Joden zegt 
	het christendom, terwijl Jezus zei: „De sabbat is gemaakt om de mens, en 
	niet de mens om de sabbat” (Markus 2:27). Niet voor de Jood, maar voor de 
	mens. Het Nieuwe Testament leert klip-en-klaar dat we geen enkel gebod van 
	de Tien Geboden mogen weglaten. „Want wie de gehele wet houdt, maar op één 
	punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden. Want Hij, die gezegd 
	heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. 
	Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag, zijt gij toch een 
	overtreder van de wet geworden” (Jakobus 2:10-11). De Tien Geboden waren al 
	van kracht voordat het Nieuwe Testament bestond, niet één tittel (accentje 
	of streepje) zal daarvan weggenomen worden, zoals Christus eeuwig dezelfde 
	blijft. Houdt iemand zich aan negen van de tien geboden en aan één niet, dan 
	is hij schuldig aan alle geboden. Want wie de Wetgever durft verachten in 
	het ene, die durft hem ook verachten in het andere. Zowel in het Oude als 
	het Nieuwe Testament vormen de Tien Geboden één harmonieus geheel. 
	 
	 
	De komst van de 
	Messias 
	 
	De farizeeën en de 
	schriftgeleerden van die tijd kenden de Schrift, d.w.z. het Oude Testament, 
	heel goed. Zij beroemden zich zelfs op hun geleerdheid in dit opzicht. Maar 
	daar zij verblind waren, verwachtten zij een Messias die slechts eenmaal zou 
	komen en wel in al zijn glorie. Zij hadden uit de oudtestamentische 
	geschriften niet opgemaakt – en dit geldt ook voor veel mensen van onze tijd 
	– dat de komst van de Messias zich in twee fasen zou afspelen. Tijdens zijn 
	eerste komst zou de Messias komen als mens van vlees en bloed om de straf 
	voor de zonden van de mensheid te ondergaan en tegelijkertijd een boodschap 
	over te brengen van zijn Vader, namelijk de boodschap van zijn wederkomst en 
	van de vestiging van het Koninkrijk van God op deze aarde en bovendien zijn 
	Gemeente te stichten. 
	Bij zijn 
	wederkomst zal de Messias echter niet als mens komen, maar Hij zal dan 
	verschijnen in al zijn goddelijke heerlijkheid, om Koning der koningen en 
	Heer der heren over de gehele aarde te worden. 
	Jezus Christus is 
	de Messias. Hij is ongeveer tweeduizend jaar geleden gekomen om het eerste 
	deel van zijn opdracht te vervullen door te sterven voor de zonden van de 
	mensheid. Toen Johannes de Doper in de gevangenis zat en over de Christus 
	hoorde spreken, liet hij door zijn discipelen aan Hem vragen: „Zijt Gij het, 
	die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?” (Mattheüs 11:3). 
	Johannes de Doper 
	wist dus zeker dat de Messias zou komen. Hij had dat gelezen in het Oude 
	Testament. Daarom zei hij tegen de mensen die zich door hem wilden laten 
	dopen: „Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is 
	sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen” 
	(Mattheüs 3:11). 
	Waarom hebben de 
	farizeeën, de schriftgeleerden en de sadduceeën in Jezus de Messias niet 
	kunnen herkennen, zoals Johannes de Doper dat had gedaan? Hadden zij de 
	profetieën over Hem in ’de Schrift’ niet gelezen? Wisten zij niet dat de 
	Messias zou komen „uit het geslacht van David en uit het dorp Betlehem” 
	(Johannes 7:42)?  
	Zeker wel, maar 
	hun ogen waren verblind. 
	„Zie, de dagen 
	komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit 
	zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal 
	recht en gerechtigheid doen in het land” (Jeremia 23:5). 
	„En gij, Betlehem 
	Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij 
	voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van 
	ouds, van de dagen der eeuwigheid” (Micha 5:2). 
	„De HERE heeft 
	David een dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw 
	lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten” (Psalmen 132:11). 
	„En er zal een 
	rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal 
	vrucht dragen” (Jesaja 11:1). 
	Ook Christus' 
	discipelen zelf hadden aanvankelijk grote. moeite de woorden van 
	Christus te vatten. Ook zij hadden bij het bestuderen van de Schriften niet 
	beseft dat de Messias tijdens zijn eerste komst slechts het eerste gedeelte 
	zou volvoeren van de opdracht die God de Vader Hem had toevertrouwd en dat 
	de slotfase na zijn tweede komst zou plaatsvinden. 
	Na zijn dood en 
	zijn opstanding zei Christus tot zijn discipelen: „Dit zijn mijn woorden, 
	die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven 
	staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. 
	Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen. En Hij zeide 
	tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten 
	derden dage opstaan uit de doden” (Lukas 24:44-46). 
	„Want als een loot 
	schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij 
	had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch 
	gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen 
	verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor 
	wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. 
	Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; 
	wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en 
	verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze 
	ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op 
	hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als 
	schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons 
	aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij 
	liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter 
	slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, 
	zo deed hij zijn mond niet open. Hij is uit verdrukking en gericht 
	weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit 
	het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem 
	geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in 
	zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond 
	is geweest . . . omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder 
	de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor 
	de overtreders gebeden heeft” (Jesaja 53:2-12). 
	Merk op hoe 
	Christus in vers 44 van Lukas 24 ’de Schriften’ die wij thans onder de naam 
	van het Oude Testament kennen, samenvat. Hij groepeert ze in drie delen door 
	ze te betitelen als: de Wet, de Profeten en de Psalmen. Iedere 
	theologiestudent weet dat de canon van het Oude Testament officieel de 
	volgende drie gedeelten bevat: 
	1)  
	de Wet (Thora), bestaande uit: Genesis, Exodus, 
	Leviticus, Numeri en Deuteronomium; 
	2)  
	de Profeten (Nebiiem), bestaande uit: Jozua, Richteren, 
	Samuël, Koningen, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, en de „kleine profeten”: Hosea, 
	Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, 
	Maleachi; 
	3)  
	de Psalmen (Ketoebiem) of Geschriften, een groep die 
	bestaat uit de volgende boeken: Psalmen, Spreuken, Job, Hooglied, Ruth, 
	Klaagliederen, Prediker, Esther, Daniël, Ezra, Nehemia, Kronieken. 
	 
	 
	Identiteit van de 
	Messias 
	 
	Een nauwlettende 
	bestudering van de Schriften maakt ontegenzeglijk duidelijk dat Jezus 
	Christus de Messias is die zou komen, nu ongeveer tweeduizend jaar geleden, 
	om het eerste gedeelte van zijn opdracht te vervullen. Hij is tevens de 
	Messias die komen zal als Koning der koningen en Heer der heren om het 
	Koninkrijk van God op aarde te vestigen. Zie ook onze publicatie ’De 
	zeventig weken bevestigen dat Jezus de Christus is’. 
	De apostel Petrus 
	bevestigde dat Christus de Messias is. 
	„En nu, broeders, 
	ik weet, dat gij uit onkunde hebt gehandeld, gelijk ook uw oversten; maar zo 
	heeft God in vervulling doen gaan wat Hij bij monde van alle profeten 
	tevoren geboodschapt had, dat zijn Christus moest lijden. Komt dan tot 
	berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van 
	verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die 
	voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de 
	tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij 
	monde van zijn heilige profeten, van oudsher. Mozes toch heeft gezegd: De 
	Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar 
	hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal 
	geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk 
	zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samuël af en vervolgens, 
	zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd” 
	(Handelingen 3:17-24). 
	Na Petrus heeft 
	ook de apostel Paulus, een man die zeer goed thuis was in de Schriften, 
	hetzelfde gezegd. Paulus was onderwezen door de gezaghebbende 
	schriftgeleerde Gamaliël. Tot aan zijn bekering vervolgde hij hardnekkig de 
	discipelen van Christus. Maar eenmaal bekeerd verkondigde Paulus (toen nog 
	Saulus geheten) het Evangelie met kracht en overtuiging: „Doch Saulus trad 
	steeds krachtiger op en bracht de Joden, die te Damascus woonden, in 
	verwarring door te bewijzen, dat deze [Jezus] de Christus is” (Handelingen 
	9:22). 
	Hoe slaagde de 
	apostel Paulus erin aan de Joden te bewijzen dat Jezus de Christus is? Van 
	welke Schrift maakte hij gebruik? Het antwoord is nog steeds hetzelfde: hij 
	maakte gebruik van het Oude Testament. 
	Wat deed Paulus 
	later in Rome? Wat verkondigde hij? Hij verkondigde het Koninkrijk van God, 
	„pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en 
	de profeten” (Handelingen 28:23). 
	Voortdurend bewees 
	Paulus de waarachtigheid en authenticiteit van de geschriften van het Oude 
	Testament. Hij beriep zich op de profetieën die op Christus betrekking 
	hadden. Paulus behandelde bijvoorbeeld te Thessalonica „drie sabbatten 
	achtereen met hen gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uitleggende, 
	dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de 
	Christus is, die Jezus, die ik (zeide hij) u predik” (Handelingen 17:1-3). 
	Paulus en de 
	andere apostelen bewezen met behulp van het Oude Testament dat Jezus de 
	Christus is, d.w.z. de beloofde Messias. 
	Hier volgt nog een 
	voorbeeld: „En een zekere Jood, genaamd Apollos, geboortig uit Alexandrië, 
	een geleerd man, doorkneed in de Schriften, kwam te Efeze. Deze was 
	ingelicht omtrent de weg des Heren en, vurig van geest, sprak en leerde hij 
	nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had . . . Want onvermoeid bestreed 
	hij de Joden in het openbaar en bewees uit de Schriften, dat Jezus de 
	Christus is” (Handelingen 18:24-25, 28). 
	Ironisch genoeg 
	kan men stellen dat, precies zoals destijds de mensen niet geloofden dat 
	Jezus de Christus was, sommigen tegenwoordig zodanig verblind zijn dat zij 
	niet in zijn wederkomst geloven. 
	De farizeeën 
	vroegen aan Christus voor hen een wonder te verrichten om zijn goddelijkheid 
	te bewijzen. Hij antwoordde hun: „Een boos en overspelig geslacht verlangt 
	een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de 
	profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het 
	zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie 
	dagen en drie nachten” (Mattheüs 12:39-40). 
	Dit wonder heeft 
	plaatsgevonden, hoewel de ongelovigen het niet begrepen. 
	Bedenk dat Jezus 
	Christus bij zijn eerste komst zijn Koninkrijk op deze aarde niet heeft 
	gevestigd. Hij kwam destijds om zijn leven te geven en zo de straf voor de 
	zonden te dragen. Hij heeft geleden voor allen die oprecht berouw hebben en 
	zich bekeren; zij mogen een beroep doen op dat offer van Christus om verlost 
	te worden van de doodstraf (de eeuwige dood). Hij is ook gekomen om het 
	goede nieuws van zijn wederkomst te verkondigen en om zijn Gemeente te 
	stichten, die bij zijn terugkomst getransformeerd zal worden in het komende 
	Koninkrijk op aarde. 
	De wereld bevindt 
	zich momenteel in een chaotische toestand en alles gaat van kwaad tot erger. 
	Menselijk gesproken is er geen oplossing. Maar God heeft ons lief. Hij heeft 
	een oplossing. Hij zal, na de terugkeer van Christus, een eind maken aan het 
	menselijk lijden en Hij zal onze onoplosbaar geachte problemen oplossen. Dat 
	is het Evangelie! Dat is het goede nieuws dat Christus, de Messias, tijdens 
	zijn eerste komst heeft aangekondigd en dat Hij bij zijn terugkeer zal 
	verwerkelijken! |