| Voor literatuurlijst klik hier. 
 
	 
	Oude wortels van 
	
	hedendaags christendom 
	 
	 
	Waarom doet u wat u doet? Waarom gelooft  
	u wat u gelooft? Wat is de oorsprong  
	
	van uw religieuze overtuiging? 
	 
	 
	Wat is de oorsprong 
	van vele fundamentele doctrines van het traditionele christendom? Velen 
	nemen aan dat die leerstellingen en gebruiken uit de Bijbel afkomstig zijn. 
	Maar is dat zo? Uit het Nieuwe Testament komt een kerk naar voren met geheel 
	andere gebruiken. 
	We zullen de wortels 
	van christendom nader bezien. 
	In de 21e 
	eeuw hebben miljoenen mensen onderwijs kunnen genieten en heeft kennis 
	bijgedragen aan ons vermogen de wereld waarin wij leven te ontdekken, 
	analyseren en begrijpen. Hoewel onderwijs waardevol is, kan men zich 
	afvragen of men al het geleerde voetstoots moet aannemen. Vertellen onze 
	leraren ons altijd de waarheid? Of geven ze soms de vooroordelen door die 
	zij van hún leraren hebben geleerd? Zouden wij niet het bijbelse 
	principe moeten navolgen: „toetst alles en behoudt het goede”? 
	Tegen deze 
	achtergrond zou men een theologisch vooroordeel moeten bezien. Sommigen zijn 
	er vurig van overtuigd dat de joodse aspecten van het Nieuwe Testament tot 
	elke prijs moeten worden weggeredeneerd, of zelfs genegeerd. (Met joods 
	wordt in deze context oudtestamentisch bedoeld.) Is dat redelijk? Sommige 
	geleerden geven toe dat de gevestigde kerken grove vergissingen hebben 
	gemaakt inzake belangrijke aspecten wat betreft de Grondlegger van het ware 
	christelijke geloof en zijn eerste volgelingen. Is het mogelijk dat kerken 
	die in naam van Christus zijn gesticht, een fundamenteel onjuiste uitleg 
	hebben gegeven van zijn leer en gebruiken? Was de vroege Gemeente veel meer 
	joods dan ons onderwezen is? 
	De kwestie van het 
	joodse karakter van het vroege christendom is door de meeste geleerden 
	vermeden vanwege een jarenlang vooroordeel binnen theologische kringen. Maar 
	sommige theologen komen tot een herevaluatie. De rooms-katholieke theoloog 
	John Pawlikowski erkent dat de context van Jezus' leven de Israëlitische 
	religie volgens de Hebreeuwse Schriften was; hij merkt op dat sommige 
	bijbelgeleerden „de overtuiging delen dat Jezus teruggeplaatst moet worden 
	in zijn wezenlijk joodse context, wil de kerk zijn boodschap op de juiste 
	wijze kunnen verstaan”. 
	De Hebreeuwse 
	Schriften worden door ons het Oude Testament genoemd, en wij geven dan op 
	grond van deze benaming de voorkeur aan het ’Nieuwe Testament’ boven het 
	’Oude’. Men zou deze twee goddelijk geïnspireerde delen van de Bijbel ook 
	kunnen aanduiden als de Hebreeuwse Schriften en de Apostolische 
	Geschriften. Dan zou men misschien beter begrijpen dat de leerstellingen 
	en gebruiken van de vroege Gemeente vast gegrondvest waren in de enige 
	Bijbel die zij voor een groot deel van de eerste eeuw hadden: het Oude 
	Testament. 
	Voor die eerste 
	christenen betekende dit in de praktijk dat zij in acht namen wat velen 
	tegenwoordig joodse gebruiken zouden noemen, zoals het Pascha. Op de avond 
	voorafgaand aan zijn kruisiging zat Jezus met zijn discipelen aan de 
	Paschamaaltijd, die nog eeuwenlang na de Exodus uit Egypte door de 
	Israëlitische volkeren jaarlijks gegeten werd. Jezus was een Israëliet, van 
	de stam Juda. Hij was ook uit Gods geslacht. Die avond nam Hij brood en wijn 
	en introduceerde nieuwe symbolen voor een oude herdenking, waardoor Hij er 
	een nieuwe betekenis aan gaf. Hij zou spoedig de Verlosser van de mensheid 
	worden door zijn sterven, als offer in onze plaats. Hij was het Paschalam 
	van God. 
	Die avond verrichtte 
	Hij ook de schijnbaar slaafse taak van het wassen van de voeten van zijn 
	discipelen. Tegenwoordig volgen sommigen nog zijn voorbeeld door eenmaal per 
	jaar bij het Pascha elkaars voeten te wassen, als symbool van hun verlangen 
	nederig te dienen. Zij nemen ook brood en wijn ter nagedachtenis van het 
	ultieme offer van de Zoon van God.  
	Het zou voor ons 
	allen goed zijn erover na te denken wat het betekent christen te zijn in het 
	licht van de Stichter van zijn christelijke Gemeente. 
	Søren Kierkegaard, 19e-eeuws 
	schrijver en religieus filosoof, schreef dat het „christendom van het Nieuwe 
	Testament eenvoudig niet bestaat”. Hij vroeg zich af hoe het traditionele 
	christendom zo ver had kunnen afdwalen van de levenswijze die in de Bijbel 
	wordt beschreven en beoefend. 
	Kan het zijn dat het 
	hedendaagse christendom fundamenteel verschilt van het onderwijs van de 
	apostelen? Sommige geleerden en serieuze bijbelonderzoekers hebben ingezien 
	en erkend dat de praktijken van de vroege Gemeente sterk verschillen van die 
	van de ’christelijke’ kerken van vandaag. 
	Norbert Brox, 
	hoogleraar in de oude kerkgeschiedenis aan de universiteit van Regensburg in 
	Duitsland, beschrijft het standpunt van de vroege Gemeente: „De eerste 
	[christelijke] gemeenschappen waren dus groepen die ontstonden binnen het 
	judaïsme . . . De christenen geloofden als voorheen in de God van Israël: 
	hun Bijbel was de Bijbel van de Joden . . . Zij bleven zich (zoals Jezus 
	deed) houden aan het Joodse gebruik van tempeldienst en wetsbetrachting 
	(Handelingen 2:46; 10:14), en zij maakten op buitenstaanders de indruk van 
	een Joodse sekte (Handelingen 24:5, 14; 28:22), niet van een nieuwe religie. 
	Zij zagen zichzelf ook waarschijnlijk gewoon als Joden” (A Concise 
	History of the Early Church, Continuum, New York, 1996, p. 4). 
	De aangehaalde 
	bijbelpassages: 
	„En voortdurend waren 
	zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en 
	gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten” (Handelingen 
	2:46). 
	„Maar Petrus zeide: 
	Geenszins, Here, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat onheilig of onrein 
	was” (Handelingen 10:14). 
	„Want wij hebben 
	gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden verwekt onder alle 
	Joden over de ganse wereld, een eerste voorstander van de secte der 
	Nazoreeërs” (Handelingen 24:5). „Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die 
	weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, 
	gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat” (vers 
	14). 
	„Maar wij stellen het 
	wel op prijs van u te vernemen, welke uw denkbeelden zijn, want wat deze 
	secte betreft, ons is bekend, dat zij overal tegenspraak vindt” (Handelingen 
	28:22). 
	Hoe kwam het tot 
	veranderingen in de gebruiken van het christendom? 
	 
	 
	Belangrijke invloeden 
	 
	Binnen de 
	christelijke gemeenten waren er al in de tijd van de apostelen sommigen die 
	zich voordeden als trouwe dienaren van Christus, maar geleidelijk ketterse 
	leerstellingen begonnen in te voeren. Paulus beschreef zulke mensen en hun 
	methoden als volgt: „Want zulke lieden zijn schijnapostelen, bedrieglijke 
	arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! 
	Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus 
	niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der 
	gerechtigheid: maar hun einde zal zijn naar hun werken” (2 Corinthiërs 
	11:13-15). 
	Deze leraren 
	beweerden Christus te vertegenwoordigen in een tijd waarin de meeste mensen 
	geen enkel onderwijs van betekenis kregen. Voor de ongeschoolde gelovigen 
	van die tijd leken hun leerstellingen waarschijnlijk redelijk en klonken 
	overtuigend. Na verloop van tijd was de schade aangericht. De apostel 
	Johannes, blijkbaar de laatste overlevende van de 12 oorspronkelijke 
	discipelen, schreef over een valse dienaar die een zekere macht in de 
	Gemeente had gekregen. Deze man weigerde brutaalweg de afgezanten van 
	Johannes te ontvangen en excommuniceerde gelovige leden. „Ik heb aan de 
	gemeente een en ander geschreven; maar Diotrefes, die onder hen de eerste 
	tracht te zijn, ontvangt ons niet.
	Daarom zal ik, als ik kom, 
	herinneren aan zijn werken, die hij doet, daar hij met boze woorden tegen 
	ons zwetst; en hiermede nog niet voldaan, ontvangt hij zelf de broeders niet 
	en weerhoudt ook hen, die het wel willen doen, en hij werpt hen uit de 
	gemeente” (3 Johannes 1:9-10). 
	Met de geschriften 
	van Johannes werden de boeken en brieven die het Nieuwe Testament zouden 
	vormen, voltooid. Na zijn dood waren er vrijwel geen betrouwbare 
	ooggetuigenverslagen meer van gebeurtenissen en veranderingen in de 
	Gemeente. Van de daaropvolgende eeuwen resten ons nog slechts verwarrende en 
	tegenstrijdige berichtgevingen. 
	 
	 
	Vervolging leidt tot 
	verandering 
	 
	Dit gebrek aan 
	informatie is deels te wijten aan de vervolging van de Gemeente. Onder 
	keizer Nero (54-68 n.Chr.) kregen de christenen in Rome de schuld voor de 
	brand van de stad, en velen werden gedood. Later eiste de Romeinse keizer 
	Domitianus (81-96) dat alle burgers van het rijk hem als god zouden 
	aanbidden. Zowel christenen als Joden die in gehoorzaamheid aan Gods geboden 
	weigerden het edict op te volgen, werden met kracht vervolgd. Eeuwenlang 
	werden het christelijk geloof en judaïsme door golven van vervolging 
	overspoeld. 
	In de eerste en 
	tweede eeuw kwamen de Joden in opstand tegen het Romeinse gezag. Vooral de 
	tweede opstand bracht vervolging over de Joden en het judaïsme. Keizer 
	Hadrianus (117-138) nam Jeruzalem in, verwoestte de stad en bouwde een 
	nieuwe stad die Joden zelfs niet binnen mochten gaan. Hij verbood ook de 
	besnijdenis en het houden van de sabbat. 
	Professor Brox 
	beschrijft de gevolgen voor de Gemeente: „De Joodse christenen in Palestina 
	waren in de Eerste Joodse Oorlog (66-70) verdreven, maar waren vervolgens 
	naar Jeruzalem teruggekeerd; na de opstand van Bar Kochba, de Tweede Joodse 
	Oorlog tegen de Romeinen (132-135), moesten zij echter het land verlaten 
	omdat zij, als Joden, besneden waren en alle Joden nu op straffe des doods 
	verbannen werden. Voor het moment betekende dat dus het einde van deze kerk 
	[te Jeruzalem]” (Brox, p. 19). 
	Hoewel de 
	nieuwtestamentische besnijdenis de besnijdenis van het hart is (Romeinen 
	2:29), waren er uiterlijk zo veel overeenkomsten dat buitenstaanders de 
	verschillen tussen het judaïsme en het ware christelijke geloof niet 
	onderscheidden. 
	Uit de schaarse 
	historische verslaggeving blijkt dat een aanzienlijk aantal christenen, om 
	straf te vermijden, in deze tijd van felle vervolging van Joden de 
	identificatie met het judaïsme begon te mijden. Het meer zichtbare deel van 
	het christendom begon in belangrijke mate over te gaan van de leringen van 
	de apostelen naar een anti-joodse godsdienstige filosofie. Vroegere 
	gemeenschappelijke gebruiken met het judaïsme begonnen snel te verdwijnen 
	naarmate nieuwe gebruiken de Gemeente binnenslopen. Slechts weinigen hadden 
	de moed zich voortdurend te laten vervolgen wegens het trouw blijven aan de 
	gebruiken die door Christus' apostelen waren overgeleverd. 
	 
	 
	Pascha of Pasen 
	 
	De kerkhistoricus 
	Eusebius beschrijft in zijn verslag over het Concilie van Nicea (325) een 
	discussie uit de tweede eeuw tussen Polycarpus, een leerling van de apostel 
	Johannes, die er bij de christenen op aandrong het Pascha te blijven vieren 
	als een herdenking van Christus' dood, en Anicetus, bisschop van Rome 
	(154/155-166), die pleitte voor een viering van Christus' opstanding 
	op Paaszondag. Later vaardigde bisschop Victor I van Rome (189-199) een 
	ultimatum uit, dat allen opdroeg „de zondagsviering van de kerk van Rome en 
	de meeste andere kerken te volgen” (Brox, p. 124). 
	In Nicea won het 
	nieuwe gebruik van het Paasfeest het van het Pascha. De Romeinse keizer 
	Constantijn besloot dat zij die weigerden de kerk van Rome te volgen, 
	ketters waren en moesten worden geëxcommuniceerd. 
	Zijn daarop volgende 
	brief liet zien hoe sterk zijn gevoelens waren ten aanzien van een gebruik 
	dat hij als ’joods’ beschouwde. 
	„Het leek ons 
	onwaardig,” schreef hij, „dat wij bij de viering van dit allerheiligste 
	feest [Pasen] het gebruik van de Joden zouden volgen, die hun handen 
	goddeloos hebben verontreinigd met gruwelijke zonde, en wier ziel daarom 
	terecht met blindheid is geslagen . . . Laten wij dan ook niets met de 
	verachtelijke Joodse menigte gemeen hebben: want wij hebben van onze Heiland 
	een andere weg ontvangen . . . Strijd en bid voortdurend dat de zuiverheid 
	van uw ziel in niets lijkt te worden bezoedeld door gemeenschap met het 
	gebruik van die hoogst boosaardige mensen . . . Laten allen één zijn in 
	verlangen naar wat het gezonde verstand lijkt te eisen, en elke deelname aan 
	het meinedige gedrag van de Joden vermijden” (Eusebius, Leven van 
	Constantijn 3, 18-19, Niceense en post-Niceense Kerkvaders, 
	Hendrickson, Grand Rapids, 1979, tweede serie, dl. 1, p. 524-525). 
	 
	 
	Constantijn bevestigt 
	het ’christendom’ 
	 
	De regering van 
	Constantijn als keizer (306-337) betekende een dramatische verandering in de 
	richting die het christendom zou volgen. Onder zijn regering werd het 
	christendom de officiële religie van het Romeinse Rijk; ook werd hij zelf 
	gedoopt, zij het pas op zijn sterfbed. 
	Maar wat voor soort 
	christendom was het dat hij goedkeurde? 
	Tegen die tijd was er 
	al veel veranderd. Charles Guignebert, professor in de geschiedenis van het 
	christendom aan de universiteit van Parijs, merkt op: „Wanneer wij dan ook 
	de christelijke Kerk aan het begin van de vierde eeuw bezien, zullen we in 
	haar slechts met moeite de gemeenschap uit de apostolische tijden herkennen, 
	of beter gezegd, we zullen haar in het geheel niet herkennen . . .”
	(The Early History of Christianity, Twayne, New York, 1927). 
	Ook de bevindingen 
	van de Britse historicus Paul Johnson over Constantijn zijn opmerkelijk: 
	„Hij schijnt zelf een zonaanbidder te zijn geweest, een aanhanger van één 
	van de laat-heidense sekten die bepaalde gebruiken met de christenen gemeen 
	hadden. Zo vereerden de volgelingen van Isis [godin van de oude Egyptenaren] 
	een madonna die haar heilige kind zoogde; bij de dienst aan Attis en Cybele 
	werd een dag van bloed en vasten gevierd, gevolgd door het opstandingsfeest 
	Hilaria, een dag van vreugde, op 25 maart; de elitaire Mithras-vereerders, 
	van wie velen hoge legerofficieren waren, aten een heilige maaltijd. 
	Constantijn was vrijwel zeker een Mithrasvereerder, en zijn triomfboog, die 
	is gebouwd na zijn ’bekering’, getuigt van de Zonnegod of 
	’onoverwinnelijke zon’. Veel christenen maakten geen helder onderscheid 
	tussen deze zonneverering en hun eigen godsdienst. Zij zeiden van Christus 
	dat Hij ’Zijn wagen langs de hemel liet rijden’; zij hielden hun diensten op 
	zondag, knielden in de richting van het Oosten en vierden het geboortefeest 
	op 25 december, de geboortedag van de zon op de winterzonnewende” (A 
	History of Christianity, Atheneum, New York, 1976, p. 67-69). 
	 
	 
	Van sabbat naar 
	zondag 
	 
	Constantijns liefde 
	voor de zonaanbidding bracht hem ertoe een wijziging aan te brengen in de 
	wekelijkse rustdag voor de christenheid. „In 321 introduceerde Constantijn 
	de zondag als een wekelijkse rustdag voor de samenleving die hij als 
	onderdeel van zijn godsdienstpolitiek had gekerstend, en op die dag werd 
	geen werk gedaan . . . De onthouding van werk op de christelijke zondag was 
	afgeleid van het Joodse sabbatsgebod, waarmee de zondag in wezen geen 
	verband had . . . De huidige zondag is dus uiteindelijk ontstaan uit de 
	christelijke Dag des Heren of dag van de opstanding, via de staatswetgeving 
	uit de late oudheid” (Brox, p. 105). 
	Hij had er goed aan 
	gedaan er nog aan toe te voegen welke dag volgens Jezus de ’Dag des Heren’ 
	is: „En Hij zeide tot hen: De sabbat is gemaakt om de mens [dus niet alleen 
	voor de Jood], en niet de mens om de sabbat. Alzo is de Zoon des mensen heer 
	ook over de sabbat” (Markus 2:27-28). De dag des Heren is de sabbat zei 
	Jezus. 
	Een tijdlang hielden 
	sommige aanhangers van wat nu een grotendeels veranderd christendom was, nog 
	de sabbat en andere feesten die door Jezus en de apostelen werden gehouden. 
	Dat zou niet zo blijven. Robin Fox, docent oude geschiedenis aan de 
	universiteit van Oxford schrijft: „In de jaren 430 vaardigde het 
	christelijke Concilie van Laodicea gedetailleerde voorschriften uit tegen de 
	viering van de Joodse sabbat door christenen, hun aanvaarding van ongezuurd 
	brood van Joden en hun viering van Joodse feesten” (Pagans and 
	Christians, Knopf, New York, 1987, p. 482). 
	 
	 
	Door heidendom 
	veranderd 
	 
	Terwijl de gebruiken 
	van de apostelen werden uitgebannen, werden tradities uit andere religies 
	geïntegreerd en van een christelijk etiket voorzien. „Op subtiele wijze, zo 
	subtiel dat de bisschoppen het zelf niet zagen, waren de oude goden hun 
	kerken binnengekomen als de lucht van het Middellandse-Zeegebied. En zij 
	leven nog altijd voort in het christelijke ritueel, in de iconografie en de 
	feesten van het christendom . . . Het antieke levensteken, ankh, dat 
	de goden duizenden jaren in hun beelden hadden gedragen, werd gemakkelijk 
	omgevormd tot het christelijke kruis; de gestalte van Isis die haar kind 
	Horus zoogt, Isis Lactans, werd de gestalte van de Maagd met Jezus 
	aan haar borst . . . In Rome werden Romulus en Remus vervangen door de 
	bijbelse heiligen Petrus en Paulus. En nog in de vijfde eeuw moest de paus 
	de gelovigen die 's morgens vroeg de Sint-Pieter bezochten ervan weerhouden 
	achteruit de trappen van de kerk op te lopen om Sol, de opkomende zonnegod, 
	niet te beledigen. Zo was 25 december, thans Christus' geboortedag, ook de 
	dag van het feest van Sol Invictus . . . dat werd gevierd door groene takken 
	af te snijden en er lichtjes aan te hangen, en waarbij uit naam van de 
	godheid cadeautjes werden gegeven. Het wekelijkse feest van Sol, Soldag – 
	zondag – werd de christelijke sabbat . . .” 
	(John Romer, 
	Testament: The Bible and History, Henry Holt and Co., New York, 1988, p. 
	230-231). 
	Om de macht en 
	invloed van de universele kerk te vergroten, verwelkomde de geestelijkheid 
	vele nieuwe bekeerlingen – en vele nieuwe gebruiken – binnen de kerk. 
	Professor Guignebert beschrijft dit proces: „Aan het begin van de vijfde 
	eeuw stroomden de onwetende en semi-christenen in grote aantallen de Kerk 
	binnen . . . Zij waren geen van hun heidense gebruiken vergeten . . . 
	De bisschoppen uit die periode moesten er genoegen mee nemen de schokkende
	misvormingen van het christelijk geloof die zij rondom zich 
	waarnamen, zo goed mogelijk en op experimentele wijze te corrigeren . . . 
	[Goede instructie van bekeerlingen] was onmogelijk; zij moesten genoegen 
	nemen met onderwijs in de symboliek van de doop en hen daarna en masse 
	dopen, waarbij de taak van het uitroeien van hun ongeloof, dat ze in stand 
	hielden, werd uitgesteld tot later ... Dit ’later’ kwam nooit, en de Kerk 
	paste hen en hun gewoonten en overtuigingen zo goed mogelijk aan zichzelf 
	aan. Wat de bekeerlingen betrof, zij hadden er geen bezwaar tegen hun 
	heidendom in een christelijk jasje te steken” (p. 208-210). 
	Guignebert beschrijft 
	de daaruit voortvloeiende bizarre synthese die het christendom nu vormde, en 
	merkt op: „Soms is het heel moeilijk precies te zeggen aan welke heidense 
	rite een bepaalde christelijke ceremonie is ontleend, maar het staat vast 
	dat de geest van het heidense ritualisme geleidelijk aan zijn stempel drukte 
	op het christendom, in zodanige mate dat het er ten slotte in zijn geheel 
	in kan worden teruggevonden, verspreid over de christelijke ceremoniën” 
	(p. 121). 
	 
	 
	Ware oorsprong van 
	kerstmis 
	 
	Constantijns regering 
	betekende ook de verandering van een belangrijk heidens feest in de 
	belangrijkste feestdag van het christendom: kerstmis. Dat gebeurde als 
	volgt: „Omstreeks het jaar 330 wees de Kerk in Rome 25 december definitief 
	aan voor de viering van de geboorte van Christus . . . De keuze van 25 
	december werd beïnvloed door het feit dat de Romeinen sinds de dagen van 
	keizer Aurelianus (275) het feest van de zonnegod (Sol Invictus: de 
	Onoverwinnelijke Zon) op die dag hadden gevierd. De 25e december 
	werd de ’Verjaardag van de Zon’ genoemd en overal in het rijk vonden grote 
	heidens-religieuze feesten ter ere van Mithras plaats. Wat lag er nu meer 
	voor de hand dan dat de christenen de geboorte van Hem die het ’Licht der 
	wereld’ en de ware ’Zon der gerechtigheid’ was, juist op deze dag vierden?”
	
	(Francis X. Weiser, Handbook of Christian Feasts and Customs, 
	Harcourt, Brace & World, New York, 1952, p. 60-61). 
	Owen Chadwick, 
	voormalig hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Cambridge, geeft 
	nog enkele details: „Het hoogtepunt van de christelijke verering van de zon 
	als een symbool van licht was de instelling van Kerstmis. Niemand wist 
	precies wanneer Jezus in Bethlehem geboren werd . . . Christelijke geleerden 
	deden gissingen, eerst dat het in de lente of in de herfst was. Maar deze 
	data werden verdrongen door de groeiende verering van de zon. Hier was het 
	Licht der Wereld, en men moet zijn geboorte gedenken op de dag waarop de zon 
	opnieuw wordt geboren, bij de winterzonnewende . . . Zij hadden een 
	pastorale reden om deze datum te kiezen. Het Romeinse volk vierde de 
	winterzonnewende met een feest van dronkenschap en rellen. De christenen 
	dachten dat zij aan dat feest een betere betekenis konden geven. Zij 
	trachtten hun volgelingen ertoe te bewegen niet te veel te eten of te 
	drinken en het feest soberder te vieren – maar zonder succes . . . Zo is dus 
	Kerstmis in onze tijd een samengaan van drie elementen: de festijnen van de 
	menigte in Rome waarmee men de somberheid van de winter trachtte te 
	verlichten; de Romeinse verering van de zon en van zijn licht; en, als 
	centraal thema, de herdenking van een geboorte . . .” 
	(A History of Christianity, St. 
	Martin's Press, New York, 1995, p. 22, 24). 
	 
	 
	Wat zegt God? 
	 
	Het is zeer 
	opmerkelijk, ook in de huidige tijd, dat zelden de vraag wordt gesteld wat 
	God zegt. Kerken stellen regels op of schaffen wetten af, leden horen naar 
	wat leraren uitleggen, leiders prediken graag wat de mensen willen horen. 
	Maar God heeft ons de Bijbel gegeven waarin Hij zijn regels en uitleg 
	heeft gegeven. Wat doen we daarmee? God verbiedt nadrukkelijk heidense 
	religieuze gebruiken en feesten en gebiedt zijn geboden en feesten te 
	houden.  
	Het heidendom is – na 
	de Zondvloed – ontstaan in Babylon. Van daaruit is het ’geëxporteerd’ over 
	de gehele aarde. In de eerste eeuwen na Chr. was de invloed van de 
	Egyptische en Griekse afgodendienst als een variatie op de Babylonische 
	mysteriereligie bepalend voor Rome. Maar God verbiedt het heidens kerstfeest 
	en het heidens Pasen (aanbidding van de godin van het oosten, Astarte). God 
	zal spoedig een einde maken aan het hedendaagse Babylon. „En een andere, een 
	tweede engel, volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat 
	van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen 
	drinken” (Openbaring 14:8). 
	Kerkleiders hebben 
	Gods instructie genegeerd en geen acht geslagen op zijn waarschuwing: „neem 
	u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun 
	voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden 
	deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen. Niet alzo zult 
	gij de HERE, uw God, dienen . . . Al wat ik u gebied, zult gij naarstig 
	onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen” 
	(Deuteronomium 12:30-32). 
	De apostelen begrepen 
	Gods instructie en verzetten zich standvastig tegen het soort veranderingen 
	dat later de Gemeente binnendrong. Tenslotte maakte deze instructie deel uit 
	van ’de Heilige Schriften’ (het Oude Testament), de enige Bijbel die zij in 
	die tijd bezaten. „Maar slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot 
	erger komen; zij verleiden en worden verleid. Blijf gij echter bij wat u 
	geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat 
	gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot 
	zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Elk van God ingegeven 
	schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren 
	en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot 
	alle goed werk volkomen toegerust” (2 Timotheüs 3:13-17). 
	Het is 
	betreurenswaardig dat zovelen, door de gebruiken van Jezus en de apostelen 
	af te wijzen, verstoken blijven van een beter begrip van de werkelijke 
	christelijke Waarheid. 
	 
	 
	Waarschuwingen voor 
	verandering 
	 
	Zowel Jezus Christus 
	als de apostelen waarschuwden voor veranderingen die in de Gemeente zouden 
	optreden. Waren dat nietszeggende woorden, of sprak Christus over een 
	subtiele maar dodelijke bedreiging voor de religie die zijn naam draagt? 
	De religies van 
	mensen hebben altijd overheerst, terwijl de Gemeente van God zeer klein is. 
	„Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u 
	het Koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). Die kleine „kudde” duidt niet op een 
	grote religie. De meeste mensen nemen voetstoots aan wat de grote massa 
	zegt. Jezus waarschuwt dat niet te doen. „Gaat in door de enge poort, want 
	wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn 
	er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven 
	leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden” (Mattheüs 7:13-14). Let op de 
	onheilspellende toon van Jezus' waarschuwingen aan zijn volgelingen: „Wacht 
	u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen 
	zijn zij roofgierige wolven” (vers 15). Hij verklaarde: „Niet een ieder, die 
	tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar 
	wie doet de wil Mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien 
	dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en 
	in Uw naam boze geesten uitgedreven en in Uw naam vele krachten gedaan? En 
	dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij 
	werkers der wetteloosheid” (vers 21-23). 
	Jezus wist dat 
	’vromen’ gehoorzaamheid aan zijn leer zouden veinzen, maar dat hun motieven 
	zouden blijken uit hun daden. „Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet
	wat Ik zeg?” (Lukas 6:46). 
	Hoe zou dat mogelijk 
	zijn? Kort voor zijn dood gaf Jezus zijn leerlingen een beschrijving van wat 
	er in de nabije toekomst zou gaan komen en een hoogtepunt zou bereiken voor 
	zijn terugkeer naar de aarde. Hij waarschuwde voor valse leraren die zullen 
	„opstaan en velen verleiden” (Mattheüs 24:11), veelal bewerend te komen in 
	zijn naam en Hem te vertegenwoordigen (vers 5), maar een andere boodschap 
	brengend. Velen zullen ten prooi vallen aan hun bedrieglijke leer, 
	waarschuwde Christus. 
	Let erop dat de 
	misleiding zich zal richten op zijn persoon. Zij zullen terecht zeggen dat 
	Jezus de Christus was, maar velen misleiden. Het probleem is de 
	gehoorzaamheid aan Christus (Lukas 6:46). Verering van Jezus Christus moet 
	altijd gepaard gaan met het houden van de geboden van God. In deze 
	misleidende stromingen zullen „valse christussen en valse profeten opstaan 
	en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, 
	ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Mattheüs 24:24). De misleidende 
	kracht van hun leerstellingen zal zo groot zijn, zei Jezus, dat zelfs zij 
	die vast in de bijbelse waarheid staan, gevaar zullen lopen tot dwaling 
	gebracht te worden. 
	Is deze grote 
	misleiding in de Gemeente opgetreden, zoals Jezus profeteerde? Ja, 
	inderdaad. De apostel Paulus sprak de volgende profetische woorden: „Zelf 
	weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die 
	de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, 
	die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” 
	(Handelingen 20:29-30). 
	Als een herhaling van 
	Jezus' woorden aangaande degenen die zijn woorden zouden verdraaien om 
	wetteloosheid te leren – ongehoorzaamheid aan de instructies in Gods wet – 
	merkte Paulus op: „het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking” (2 
	Thessalonicenzen 2:7); het zal voortduren totdat Christus er een einde aan 
	maakt bij zijn terugkomst (vers 8). 
	Ook de apostel Petrus 
	waarschuwde voor deze bedrieglijke invloed die in de vroege Gemeente aan het 
	werk was. „Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook 
	onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen 
	zullen doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, 
	verloochenende en een schielijk verderf over zichzelf brengend” (2 Petrus 
	2:1). 
	Op dezelfde wijze 
	waarschuwde de apostel Johannes de Gemeente: „Geliefden, vertrouwt niet 
	iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse 
	profeten zijn in de wereld uitgegaan” (1 Johannes 4:1). 
	Gezien deze 
	waarschuwingen en uitspraken zou men er goed aan doen de wortels van het 
	christendom te onderzoeken. 
	 
	 
	Geboden en feesten in 
	de vroege Gemeente 
	 
	Het boek Handelingen 
	is een ooggetuigenverslag van de ontwikkelingen van de Gemeente in de eerste 
	drie decennia. Veel lezers van de Bijbel zijn vertrouwd met de 
	wonderbaarlijke gebeurtenissen – hoe Christus' volgelingen bijeen waren toen 
	het huis werd vervuld van het geluid van een machtige wind, en er iets wat 
	leek op tongen van vuur neerdaalde op deze mensen. Een ander aangrijpend 
	wonder vond plaats toen zij, nu vervuld van Gods geest, begonnen te spreken 
	in de talen van hen die daar in Jeruzalem bijeen waren, zodat allen hun 
	woorden konden verstaan. 
	Wat dikwijls in dit 
	verslag over het hoofd wordt gezien, is de dag waarop dit alles gebeurde: de 
	dag van Pinksteren (Handelingen 2:1), ook het Wekenfeest of Feest van de 
	Eerstelingen genoemd (Exodus 34:22), een van de zeven feesten die God vele 
	eeuwen geleden zijn volk had geboden te houden (Leviticus 23). Bij het geven 
	van deze feesten had God gesproken over „Mijn feesttijden . . . de 
	feesttijden des Heren, heilige samenkomsten, die gij uitroepen zult op 
	de daarvoor bepaalde tijd” (vers 2, 4). God zei tegen zijn volk dat deze 
	feesten „een altoosdurende inzetting voor uw geslachten” zouden zijn (vers 
	14, 21, 31, 41). 
	 
	 
	Feesten in de vroege 
	Gemeente 
	 
	Uit de evangeliën 
	blijkt dat Jezus Christus dezelfde feesten vierde. 
	„Op de eerste dag van 
	het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: 
	Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? 
	Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester 
	zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha. En 
	de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het 
	Pascha gereed” (Mattheüs 26:17-19). 
	„Maar toen zijn 
	broeders opgegaan waren naar het feest, toen ging Hij zelf ook op, niet 
	openlijk, maar als in het verborgen. De Joden dan zochten Hem op het feest 
	en zeiden: Waar is Hij? En er was veel gemompel over Hem onder de scharen; 
	sommigen zeiden: Hij is goed, anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt het 
	volk. Toch sprak niemand vrijuit over Hem, uit vrees voor de Joden. Doch 
	toen het feest reeds op de helft was, ging Jezus op naar de tempel en 
	leerde” (Johannes 7:10-14). „En op de laatste, de grote dag van het feest, 
	stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij 
	en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend 
	water zullen uit zijn binnenste vloeien” (vers 37-38). 
	Zowel het boek 
	Handelingen als de brieven van Paulus laten zien dat de apostelen deze 
	feesten vierden in de decennia na de kruisiging van Christus. 
	„En toen de 
	Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen. En eensklaps kwam er uit de 
	hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, 
	waar zij gezeten waren; en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, 
	die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen 
	vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals 
	de Geest het hun gaf uit te spreken” (Handelingen 2:1-4). 
	„Maar hij nam 
	afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te 
	Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg 
	van Efeze” (Handelingen 18:21; Statenvert.). 
	„Maar wij voeren na 
	de dagen der ongezuurde broden van Filippi af en kwamen binnen vijf dagen 
	bij hen te Troas aan, waar wij zeven dagen doorbrachten” (Handelingen 20:6). 
	„Want Paulus had zich 
	voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want 
	hij haastte zich om, zo mogelijk, op de Pinksterdag te Jeruzalem te zijn” 
	(Handelingen 20:16). 
	„En toen door het 
	vele tijdverlies de vaart reeds bedenkelijk werd, daar ook de vasten [Grote 
	Verzoendag] reeds achter de rug was waarschuwde Paulus hen” (Handelingen 
	27:9). 
	De meeste kerken 
	leren dat deze feesten „aan het kruis werden genageld”, dat ze op de een of 
	andere wijze afgeschaft werden toen Christus stierf. Toch blijkt 
	onmiskenbaar uit de Bijbel dat de vroege Gemeente ze bleef vieren als 
	altijd, maar met groter begrip van hun geestelijke betekenis. 
	Sprekend over een van 
	deze door God ingestelde feesten drong de apostel Paulus er zelfs bij de 
	gemeente in Corinthe – een gemengde groep gelovigen van heidense en Joodse 
	afkomst – op aan: „Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, 
	noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood 
	van reinheid en waarheid” (1 Corinthiërs 5:8). Naar welk godsdienstig feest 
	verwees Paulus? Natuurlijk naar het feest van Ongezuurde Broden. 
	Verder legde hij hun 
	de betekenis van het Pascha uit (vers 7) en gaf hij hun gedetailleerde 
	instructies over het op gepaste wijze houden van deze ceremonie.  
	„Want zelf heb ik bij 
	overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de 
	Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, de 
	dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet 
	dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen 
	was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, 
	zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit 
	brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij 
	komt. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren 
	drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. Maar ieder 
	beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker” (1 
	Corinthiërs 11:23-28). 
	Dit grote aantal 
	verwijzingen in de Evangeliën, Handelingen en de brieven van Paulus doet een 
	voor de hand liggende vraag rijzen: aangezien Jezus, de apostelen en de 
	vroege Gemeente deze dagen vierden, waarom worden zij dan niet onderwezen en 
	gehouden in de hedendaagse kerken? 
	 
	 
	Viering van Gods 
	wekelijkse heilige dag 
	 
	Zowel uit de 
	Evangeliën als het boek Handelingen blijkt duidelijk dat Christus, de 
	discipelen en de vroege Gemeente de wekelijkse sabbat – van vrijdagavond tot 
	zaterdagavond, de zevende dag van de week – hielden als hun dag van rust en 
	aanbidding. 
	„En toen de sabbat 
	aangebroken was, begon Hij te leren in de synagoge” (Markus 6:2). 
	„En hij kwam te 
	Nazaret, waar Hij opgevoed was, en Hij ging volgens zijn gewoonte op de 
	sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen” (Lukas 4:16). 
	„En hij daalde af 
	naar Kafarnaüm, een stad in Galilea, en Hij leerde hen geregeld op de 
	sabbat. En zij stonden versteld over zijn leer, want zijn woord was met 
	gezag (Lukas 4:31-32). 
	„Hij was bezig te 
	leren in een der synagogen op sabbat” (Lukas 13:10). 
	„Doch zelf gingen zij 
	[Paulus en zijn metgezellen] van Perge verder en kwamen te Antiochië in 
	Pisidië, en op de sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats” 
	(Handelingen 13:14). „En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de 
	eerstvolgende sabbat weder deze woorden te spreken” (vers 42). „En de 
	volgende sabbat kwam bijna de gehele stad [het overgrote deel waren 
	heidenen] bijeen om het woord Gods te horen” (vers 44). 
	„En hij hield elke 
	sabbat besprekingen in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te 
	overtuigen” (Handelingen 18:4). 
	Zelfs noemde Jezus 
	zichzelf „heer over de sabbat” (Markus 2:28). 
	Het was de gewoonte 
	van Jezus Christus elke sabbat naar de synagoge te gaan om te aanbidden 
	(Lukas 4:16). In tegenstelling tot de leer van degenen die zeggen dat Paulus 
	de sabbat afschafte, was het ook zijn gewoonte elke sabbat naar de synagoge 
	te gaan, waarbij hij van de gelegenheid gebruik maakte anderen over Jezus 
	Christus te onderwijzen. „En hun weg nemende over Amfipolis en Apollonia, 
	kwamen zij te Tessalonica, waar een synagoge der Joden was. En Paulus ging, 
	zoals hij gewoon was, daar binnen en behandelde drie sabbatten achtereen met 
	hen gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uitleggende, dat de 
	Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de Christus is, 
	die Jezus, die ik zeide hij u predik” (Handelingen 17:1-3). 
	Ook de wekelijkse 
	sabbat is een van Gods feestdagen, zoals de eerder genoemde. Het is in feite 
	de eerstgenoemde van zijn feesten (Leviticus 23:1-4). Het is onderdeel van 
	de Tien Geboden. 
	„Gedenk de sabbatdag, 
	dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de 
	zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, 
	gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw 
	dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want 
	in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat 
	daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de 
	sabbatdag en heiligde die” (Exodus 20:8-11). Zie ook Deuteronomium 5:12-15).  
	De sabbat is lang 
	vóór de Sinaï gemaakt, namelijk op de zevende scheppingsdag en is sindsdien 
	van kracht. Voordat God de Tien Geboden officieel gaf, maakte Hij de sabbat 
	weer bekend aan Israël voordat het volk de Sinaï had bereikt, want het volk 
	had in de Egyptische slavernij heel veel kennis verloren. „Toen zij van Elim 
	opgebroken waren, kwam de gehele vergadering der Israëlieten in de woestijn 
	Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt, op de vijftiende dag van de tweede 
	maand sedert hun uittocht uit het land Egypte . . . En als zij op de zesde 
	dag bereiden wat zij hebben binnengebracht, dan zal dit dubbel zoveel zijn 
	als wat zij op de andere dagen verzamelen . . . Toen zeide hij tot hen: Dit 
	is wat de HERE gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is het morgen 
	voor de HERE; bakt wat gij bakken wilt en kookt wat gij koken wilt; laat al 
	wat overblijft liggen om het tot de volgende morgen te bewaren. Zij lieten 
	het dan tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes bevolen had; toen stonk 
	het niet, en er waren geen maden in. Voorts zeide Mozes: Eet dit vandaag, 
	want heden is het sabbat voor de HERE, vandaag zult gij het niet vinden op 
	het veld. Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het 
	sabbat; dan is het er niet. Toen er dan ook van het volk op de zevende dag 
	heengingen om wat te verzamelen, vonden zij het niet. Daarom zeide de HERE 
	tot Mozes: Hoelang weigert gij mijn geboden en wetten te onderhouden? 
	Bedenkt, dat de HERE u de sabbat gegeven heeft; daarom geeft Hij u op de 
	zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven; niemand 
	mag zijn plaats op de zevende dag verlaten. Toen rustte het volk op de 
	zevende dag” (Exodus 16:1, 5, 23-30). 
	Voordat het Verbond 
	werd gesloten met de Tien Geboden als grondwet, werd het sabbatgebod al 
	bevolen en bekrachtigd. Evenals Gods andere feesten wordt de werkelijke 
	sabbat door de overweldigende meerderheid van de kerken genegeerd. Waarom? 
	Als er enige dag gehouden moet worden als wekelijkse dag van rust en 
	aanbidding, zou het dan niet dezelfde dag moeten zijn die Jezus Christus en 
	de apostelen hielden? 
	 
	 
	Andere verschillen 
	 
	Er zijn veel meer 
	verschillen in leer en praktijk. Veel kerken leren dat gehoorzaamheid aan de 
	wet van God niet langer nodig is, dat Christus deze voor ons hield of dat 
	deze met Christus „aan het kruis werd genageld”. Dit is in directe 
	tegenspraak met Christus' eigen woorden. „Maar Hij antwoordde en zeide: Er 
	staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle 
	woord, dat uit de mond Gods uitgaat’ (Mattheüs 4:4). „Meent niet, dat Ik 
	gekomen ben om de wet of de profeten te
	ontbinden; Ik ben
	niet gekomen om te ontbinden, 
	maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde 
	vergaat, zal er niet één jota of één 
	tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van 
	de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein 
	heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal 
	groot heten in het Koninkrijk der hemelen” (Mattheüs 5:17-19). 
	Het is ook in 
	tegenspraak met de leer en gebruiken van de apostelen. 
	„Maar dit erken ik 
	[Paulus] voor u, dat ik naar die weg, die zij een secte noemen, inderdaad de 
	God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten 
	geschreven staat” (Handelingen 24:14). 
	„Terwijl Paulus zich 
	aldus verdedigde: Ik heb noch tegen de wet der Joden noch tegen de tempel, 
	noch tegen de keizer iets misdreven” (Handelingen 25:8). 
	„Zo is dan de wet 
	heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” (Romeinen 7:12). 
	„Want naar de 
	inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods” (Romeinen 7:22). 
	„[Want] besneden zijn 
	betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van 
	Gods geboden” (1 Corinthiërs 7:19). 
	„Want wie de gehele 
	wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle 
	geboden. Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook 
	gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar 
	wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden” (Jakobus 
	2:10-11). Hier worden geboden van de Tien Geboden genoemd. In Exodus 20:1-20 
	kunnen we onszelf toetsen of we ons houden aan álle tien geboden. 
	„En hieraan 
	onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren. Wie 
	zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die 
	is de waarheid niet” (1 Johannes 2:3-4). 
	„En dit is de liefde, 
	dat wij naar zijn geboden wandelen. Dit is het gebod, gelijk gij het van den 
	beginne gehoord hebt, dat gij daarin moet wandelen” (2 Johannes 1:6). 
	„Hier blijkt de 
	volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren” 
	(Openbaring 14:12). 
	In navolging van 
	Christus' voorbeeld verkondigden de apostelen met kracht de terugkomst van 
	Jezus Christus om het komende Koninkrijk van God te stichten. 
	„Maar Hij sprak tot 
	hen: Ook aan de andere steden moet Ik het evangelie van het Koninkrijk Gods 
	verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden” (Lukas 4:43). 
	„En het geschiedde 
	kort daarna, dat Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok, 
	verkondigende het evangelie van het Koninkrijk Gods, en de twaalven met Hem” 
	(Lukas 8:1). 
	„En dan zullen zij de 
	Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid . . 
	. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het 
	Koninkrijk Gods nabij is” (Lukas 21:27, 31). 
	„Aan wie Hij Zich ook 
	na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang 
	hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods 
	betreft” (Handelingen 1:3). 
	„Toen zij echter 
	geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en 
	van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen 
	als vrouwen” (Handelingen 8:12). 
	„Om de zielen der 
	discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en 
	dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan” 
	(Handelingen 14:22). 
	„En Paulus ging naar 
	de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door 
	besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods” (Handelingen 
	19:8). 
	„En nadat zij een dag 
	met hem hadden afgesproken, kwamen verscheidenen tot hem in zijn verblijf, 
	wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen 
	ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroege 
	morgen tot de avond toe” (Handelingen 28:23). 
	„En hij bleef de 
	volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, 
	die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende 
	aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige 
	belemmering” (Handelingen 28:30-31). 
	Maar Paulus 
	waarschuwde dat al in zijn dagen sommigen „een ander evangelie” predikten. 
	„Want indien de 
	eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of 
	gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander 
	evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel” (2 
	Corinthiërs 11:4). 
	„Het verbaast mij, 
	dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus 
	geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie” (Galaten 1:6). 
	We zien in de kerken 
	veel verwarring over wat het ware evangelie is. De meesten zien het 
	evangelie als een boodschap over Christus' geboorte, leven en dood, maar 
	zonder dat men echt begrijpt waarom Hij kwam en waarom Hij 
	moest sterven, en zonder de boodschap van Gods Koninkrijk te verkondigen die 
	Christus zelf leerde. „En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar 
	Galilea om het evangelie Gods te prediken, en Hij zeide: De tijd is vervuld 
	en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” 
	(Markus 1:14). 
	Zo leerden Jezus en 
	de apostelen ook niet dat de rechtvaardigen bij hun dood naar de hemel gaan. 
	„En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald 
	is, de Zoon des mensen” (Johannes 3:13). „Mannen broeders, men mag vrijuit 
	tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, 
	en zijn graf is bij ons tot op deze dag . . . Want David is niet opgevaren 
	naar de hemelen” (Handelingen 2:29, 34). 
	Zij begrepen dat de 
	mens geen onsterfelijke ziel bezit.  
	„Zie, alle zielen 
	zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; 
	de ziel die zondigt, die zal sterven . . . De ziel die zondigt, die zal 
	sterven” (Ezechiël 18:4, 20). 
	„En weest niet 
	bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen 
	doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan 
	verderven in de hel” (Mattheüs 10:28). 
	Nergens vinden we in 
	de Bijbel een goedkeuring van populaire religieuze feestdagen zoals 
	kerstmis. Wél een verbod. We lezen in het Oude en Nieuwe Testament over het 
	Pascha en de Dagen van Ongezuurde Broden als een herinnering aan de dood van 
	Christus en een jaarlijkse aanmoediging om een ongezuurd leven te leiden 
	door Gods geboden te houden. We lezen niets over het werelds Pasen dat de 
	opstanding herdenkt. Niet de mensen bepalen welke feesten gemaakt zijn voor 
	de mens en welke dagen heilig zijn, maar de Schepper van de mens. 
	Dit zijn enkele 
	belangrijke verschillen tussen het christendom uit de tijd van Christus en 
	de apostelen en het traditionele christendom van vandaag. 
	De oude wortels van 
	het christendom vinden we terug in het heidendom, dat een creatie is van 
	Satan de tegenstander. Hoewel het uiterlijk vertoon door de eeuwen heen 
	wijzigingen heeft ondergaan, is er in essentie niets veranderd. Het 
	christendom is onderling verdeeld. ’Christenen’ hebben vele verschillende 
	denominaties gesticht, elkaar bestreden, onder elkaar oorlogen gevoerd, ware 
	en getrouwe volgelingen van Jezus Christus gevangen gezet, gemarteld en 
	geëxecuteerd. Daden die volkomen in strijd zijn met de normen en waarden van 
	God. 
	Neem niets zomaar 
	aan. Doe onderzoek in de enige juiste en betrouwbare bron: het Boek van de 
	Schepper, de Bijbel. 
	 
	 
	
	De schok van de Waarheid 
	 
	Serieuze bijbelstudie 
	kan leiden tot een schok. 
	Wijlen de heer Herbert W. Armstrong heeft in dienst van Jezus Christus 
	in de 20e eeuw leiding gegeven aan Gods Gemeente gedurende het 
	Filadelfia tijdperk (Openbaring 3:7-12). Gods Waarheid heeft ook in zijn 
	leven een schok teweeggebracht. We citeren hieronder zijn eigen woorden 
	aangaande zijn persoonlijke ervaring. 
	 
	 
	[De teksten tussen de teksthaken zijn niet van de 
	heer Herbert W. Armstrong.] 
	 
	Ik heb al eens geschreven over de oecumenische 
	beweging om de kerken te verenigen door compromissen te sluiten over de 
	verschillende doctrines en gebruiken. 
	Ik zou nu de vraag willen stellen en beantwoorden: 
	wat te denken van deze hele kerkelijke kwestie – voor zover die u aangaat?
	Waar is de oorspronkelijke 
	ware Kerk [Gemeente] die Jezus Christus heeft gegrondvest – de Kerk 
	[Gemeente] die nu nog steeds 
	door de levende Jezus Christus wordt
	geleid? 
	Dat is de vraag die me in 1926 en de eerste maanden 
	van 1927 bezighield. 
	Ik was opgegroeid in een van de gerespecteerde en 
	oudere protestantse kerken. Van mijn kindertijd af werd ik naar de 
	zondagsschool gestuurd en meegenomen naar de kerk. Er werd mij verteld dat 
	ik „verlost” was omdat ik door geboorterecht lid was van de kerk. Ik wist 
	niet veel over wat mijn kerk geloofde – maar ik kan mij niet herinneren dat 
	ik mij daar zorgen over maakte. 
	Maar toen ik 18 was, verloor ik mijn belangstelling, 
	en ging ik nog maar zelden naar de kerk. Toen ik van school kwam, kwam ik in 
	de reclamewereld terecht. Ik was ambitieus. Ik wilde
	status hebben. Ik werkte dus 
	hard, studeerde voortdurend om mijn vaardigheden te verhogen en dreef mezelf 
	onverbiddelijk naar dat doel van 
	status! 
	Toen, nadat nationale gebeurtenissen waar ik 
	absoluut geen macht over had, tweemaal de ondernemingen die ik begonnen was 
	te gronde hadden gericht, begon ik uit woede aan een intensieve studie van 
	de Bijbel, voor de eerste keer in mijn leven. Voor zover de Bijbel betrof, 
	had ik altijd gezegd: „Ik kan de Bijbel gewoon niet
	begrijpen.” 
	Vreemd – ik had altijd verlangd naar begrip, 
	maar altijd over andere dingen. De Bijbel leek mij een droog, saai, dood 
	boek dat niemand kon begrijpen. 
	Ik nam natuurlijk aan dat de kerken al hun overtuigingen, leringen en 
	gebruiken uit de Bijbel hadden – maar ik had geen belangstelling voor 
	religie. 
	Maar uiteindelijk, vroeg in het najaar van 1926, 
	werd ik uitgedaagd! Ik werd dubbel uitgedaagd! Mijn vrouw was 
	overgegaan tot ’religieus fanatisme’ – dat wil zeggen, het was fanatisme in
	mijn ogen! Zij beweerde dat zij het
	in de Bijbel gevonden had – 
	maar ik wist heel goed dat dat onmogelijk was, want het waren een geloof en 
	een praktijk die in lijnrechte 
	tegenstelling met de kerken stonden. 
	„Die kerken kunnen het niet allemaal bij het 
	verkeerde eind hebben”, zei ik. „Zij hebben hun leer uit de Bijbel, en dit 
	fanatisme van jou is tegengesteld aan wat zij onderwijzen.” 
	„Nou, misschien onderwijzen zij dan wel in 
	tegenstelling met de Bijbel,” hield mijn vrouw vol, „want ik heb
	dit uit de
	Bijbel!” 
	Argumenteren had geen zin. Zij zei dat zij het 
	alleen zou opgeven als ik zou laten zien waar de Bijbel het anders 
	onderwees. 
	In diezelfde tijd daagde een schoonzus mij uit met 
	betrekking tot de evolutietheorie. Ik had de evolutie nooit bestudeerd. Zij 
	zei dat ik gewoon dom was als 
	ik niet in de evolutie geloofde! Dat kwetste mijn trots. Ik
	dom? Wat een belediging! 
	„Goed,” antwoordde ik, „ik zal de evolutietheorie 
	grondig bestuderen, en als jij het mis hebt, wat ik weet, zal ik het je
	bewijzen, en dan zul je die 
	woorden moeten terugnemen!” 
	Ik had altijd in
	God geloofd – hoewel ik weinig 
	van Hem wist, en geen belangstelling voor ’religie’ had. Natuurlijk had ik 
	de kwestie nooit diepgaand en grondig bestudeerd om te
	bewijzen of God bestaat en of 
	de evolutie waar is. Weinig mensen hebben dat ooit gedaan. Ik nam gewoon aan 
	dat God bestond, en veronderstelde dat de evolutie een foutieve 
	theorie was. Bijna iedereen die in God of in de evolutie gelooft heeft zijn 
	geloof zonder bewijs 
	aanvaard! 
	Maar dit ging voor
	mij niet meer op! Ik moest het 
	nu weten! 
	Het werd een bijbelstudie van bijna dag en nacht, en 
	een grondig onderzoek in boeken over evolutie, geologie, paleontologie, 
	biologie, natuurkunde. Ik deed onderzoekingen naar radioactiviteit. Dit 
	bewees dat er niet eeuwig materie was geweest, maar
	schepping! Ik bestudeerde het 
	scheppingsverhaal in Genesis. 
	Het waren zes maanden van intensief onderzoek, en ik 
	studeerde vaak tot 1 of 2 uur 's nachts. Maar uiteindelijk bewees ik het 
	bestaan van God en de 
	onfeilbare inspiratie van de Bijbel; ik weerlegde de evolutietheorie 
	en zorgde er inderdaad voor dat mijn schoonzus haar woorden terugnam! 
	Maar in het geschilpunt met mijn vrouw verloor ik! 
	Zij had gelijk. Dit was verreweg de bitterste pil die ik ooit had moeten 
	slikken. 
	Ziet u, dit betekende niet alleen dat ik moest 
	erkennen dat ik fout was. Dat is al moeilijk genoeg voor het vleselijk 
	gerichte denken. Maar ik had nu ontdekt
	hoe fout ik was, niet alleen in 
	wat ik had geloofd door veronderstelling, maar ook in wat ik gedaan had en 
	wat ik was. Ik had gedacht dat ik aardig goed was! De 
	menselijke natuur denkt dat altijd. Ik had geleerd dat die niets dan
	slecht was. 
	Ik dacht onmiddellijk:
	als ik de leer van de Bijbel accepteer en ernaar begin te
	leven –
	als ik mij overgeef en Christus 
	accepteer, mij bekeer en een christelijk leven leid – wat zullen al mijn 
	vroegere zakenrelaties en vrienden dan zeggen? 
	Volgens mij betekende dat, dat ik
	hen allemaal moest opgeven – 
	voorgoed! Het betekende bekering! En ik geloof dat dat zonder innerlijke 
	strijd niet werkelijk en volledig gebeurt. Bij mij in ieder geval 
	niet. Het betekende opgeven! 
	Het betekende alles opgeven waar ik mijn hart op had gevestigd – mijn 
	levensdoel. Het betekende dat ik mijn levenswijze moest opgeven – een totale 
	ommekeer! In feite betekende het dat ik mijn
	afgod moest opgeven, hoewel ik 
	het toen nog niet zo zag. 
	Het betekende een
	onvoorwaardelijke overgave aan 
	God. Het betekende dat ik in feite mijn leven moest opgeven, en
	aan God moest
	geven! 
	Ten slotte deed ik dat ook! 
	Maar nu zag ik mij tegenover een
	nieuwe uitdaging gesteld! In 
	deze intensieve studie had ik ontdekt dat ’al die kerken’ inderdaad onjuist 
	in hun leer kunnen zijn! Ik ontdekte dat de leer van de kerk waarin ik 
	opgegroeid was, voor zover ik deze leer kende, in lijnrechte tegenstelling 
	stond tot de Bijbel. 
	Nu kwam de vraag:
	waar is de
	ware Kerk [Gemeente] – de kerk 
	[gemeente] die Jezus grondvestte – de kerk [gemeente] die Hij vandaag
	leidt – de kerk [gemeente] die 
	zijn missie vervult – de kerk 
	[gemeente] waarvan Hij zei dat Hij haar nooit zou verlaten? 
	lk was ontzettend gedesillusioneerd! Het waren 
	werkelijk zes traumatische maanden. 
	Toen ik Romeinen 6:23 las, staarde ik in geschokt, 
	ontzet ongeloof naar dat vers in mijn bijbel! Er stond: „Want het loon, dat 
	de zonde geeft, is de dood, 
	maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in 
	Christus Jezus, onze Here.” 
	Ik had altijd geloofd dat het loon dat wij voor de
	zonde krijgen precies het 
	tegengestelde van de dood 
	was. Er was mij geleerd dat wij voor de
	zonde eeuwig leven krijgen – in 
	de hel! In dit vers stond dat het eeuwige leven iets is dat wij alleen
	als geschenk van God kunnen 
	ontvangen. 
	Dat kan toch niet waar zijn! Wij hebben toch 
	al eeuwig leven – veronderstelde ik – wij zijn onsterfelijke zielen! 
	lk ontdekte dat veel theologen dat vers
	interpreteren – dat wil zeggen, 
	zij geven er een andere betekenis aan. 
	Zij veranderen de betekenis van de woorden om ze overeen te laten 
	komen met hun overtuiging, in plaats van dat zij Gods Woord hun 
	overtuiging laten veranderen zodat die overeenkomt met Gods waarheid. 
	Zij vervaardigen een nieuwe definitie van het woord dood. Zij 
	definiëren dood als ’afgescheiden zijn van God’. 
	Ik bekeek dit vers nog eens. Aan de ene kant krijgen 
	wij voor de zonde de dood. Aan 
	de andere kant is het tegengestelde van deze straf het
	eeuwige leven. 
	Welnu, het was toch wel duidelijk: als
	eeuwig leven het tegendeel
	is van de dood kan de
	dood geen eeuwig leven zijn! 
	Ik was geschokt toen ik ontdekte dat de kerken nu 
	het tegendeel onderwijzen van veel, zo niet alle, leringen van Jezus en het 
	Nieuwe Testament, en tegengestelde gebruiken en gewoonten navolgen! 
	Ik was verward! Mijn hoofd tolde! 
	Maar daar stond het, in duidelijke taal. Ik las dat
	zielen kunnen sterven! 
	„De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezechiël 18:4, 20). Het was 
	belangrijk genoeg om tweemaal te worden vermeld. Toen zag ik de plaats 
	waarop Jezus zei dat zielen kunnen worden
	vernietigd: „Weest veeleer 
	bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel” 
	(Mattheüs 10:28)! 
	Het begon erop te lijken dat de kerken inderdaad een 
	onjuiste leer verkondigden! 
	Maar is Jezus Christus niet de grondlegger van zijn
	Kerk [Gemeente]? Dat is Hij 
	zeker, en ik ontdekte waar Hij zei dat de poorten van het dodenrijk haar 
	nooit zullen overweldigen – zij kon 
	niet worden vernietigd! Ik ontdekte waar Jezus Christus zei dat Hij 
	haar nooit zou verlaten of begeven – Hij zou altijd „in hun midden” zijn. Ik 
	ontdekte waar Hij zei dat Hij het levende
	hoofd is! Jezus Christus was 
	opgestaan uit het graf. Hij leeft nog 
	steeds! 
	WAAR 
	was dan die Kerk 
	[Gemeente] die Hij leidde, bestuurde en gebruikte? 
	Ik stond verbijsterd. Maar ik bleef zoeken. Ik bleef 
	studeren. 
	 
	 
	Tot hier zijn verslag. Hij ontdekte waar Jezus 
	Christus zei dat Hij kwam om het werk 
	van God te doen. Hij kwam om de mensheid het
	Evangelie te brengen, van God. 
	Toch zei Hij dat Hij van zichzelf, als mens, met zijn eigen 
	menselijke kracht, niets kon doen – Hij was zelf volkomen machteloos 
	voor deze goddelijke missie. De 
	Vader die in Hem woonde – door de kracht van zijn heilige geest – deed het 
	werk. 
	Het was dus eigenlijk
	God die het deed, door zijn heilige geest, gebruikmakend van de 
	individuele menselijke geest en het lichaam van Jezus als zijn instrument.
	God begon
	zijn Werk om zijn boodschap 
	te openbaren en zijn Gemeente te bouwen door middel van het individuele 
	menselijke lichaam van Jezus 
	Christus. 
	Armstrong zag – en u kunt dat ook zien – waar Gods
	ware Gemeente „het lichaam van 
	Christus” genoemd wordt. „Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder 
	voor zijn deel leden” (1 Corinthiërs 12:27). „Want door één Geest zijn wij 
	allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, 
	hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (vers 13). „Zo zijn 
	wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden 
	ten opzichte van elkander” (Romeinen 12:5). Hoe kan de Gemeente het
	Lichaam van Christus zijn? 
	Daarvoor moet u verder zoeken en studeren. Het Woord van God maakt de 
	waarheid duidelijk. 
	God begon het verkondigen van het Evangelie 
	(het goede nieuws) van zijn Koninkrijk door middel van het individuele 
	menselijke lichaam van Jezus. Maar na zijn opstanding zond Jezus dezelfde 
	heilige geest op de dag van Pinksteren van het jaar 30 n.Chr., en ook 
	daarna, om in te treden in het 
	collectieve Lichaam van hen die deel uitmaken van
	Gods Gemeente. 
	De Gemeente 
	is dus het collectieve Lichaam 
	dat Christus gebruikt als zijn 
	instrument, door Gods Geest van kracht voorzien om
	Gods Werk uit te voeren. Jezus 
	Christus leidt en bestuurt dit vanuit de hemel! 
	Hoe wordt men lid van dit
	ene Lichaam? Door Gods heilige geest te ontvangen. „Want door één 
	Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt” (1 Corinthiërs 12:13). Het 
	woord dopen betekent onderdompelen. Het is de heilige geest van God 
	die iemand in de enige ware 
	Gemeente plaatst! 
	Maar zijn er 
	veel kerken? Ja, de wereld heeft er veel! Maar God heeft één Gemeente. 
	Het Nieuwe Testament spreekt overal over
	één lichaam –
	één Gemeente. „Want het
	lichaam bestaat toch ook niet 
	uit één lid, maar uit vele leden . . . Maar nu zijn er wel vele leden, doch 
	slechts één lichaam” (vers 14, 20). Christus is
	niet verdeeld (1 Corinthiërs 
	1:13). Er is één ware Gemeente. 
	Allen daarin zijn „eenstemmig” (1 Corinthiërs 1:10). 
	Maar wát is de goddelijke missie van die Gemeente? 
	Wat is haar doel? Het antwoord 
	is: het Werk van God te doen,
	dat Jezus begonnen is en dat Hij nu door middel van zijn Gemeente 
	voortzet. Waarmee is Jezus 
	begonnen? 
	Markus zegt ons: „Begin van het Evangelie van 
	Jezus Christus” (Markus 1:1). Daarna, beginnend bij vers 2, beschrijft 
	Markus hoe Johannes de Doper de weg voor Hem voorbereidde. Dan komt Markus 
	aan het begin van het
	Werk dat Christus deed, en zegt: 
	„En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea” –
	waarvoor? – „om het evangelie 
	Gods te prediken, en Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is 
	nabijgekomen. Bekeert 
	u en gelooft het 
	evangelie” (vers 14-15). 
	Jezus gebood zijn toehoorders twee dingen te doen: 
	1) zich te bekeren en 2) te
	geloven. Maar wát te geloven? 
	Zijn Evangelie! Wij moeten dat Evangelie geloven – dat goede nieuws van het
	koninkrijk van God – om behouden 
	te worden! Jezus heeft dat gezegd! 
	Het Koninkrijk van God is de
	regering van God. Het is ook het heilige Gezin van God, waarin wij 
	kunnen worden geboren. Het is het Gezin dat over het universum regeert! 
	U bekeert zich – 
	waarvan? Van uw opstandigheid tegen die regering van God. God 
	regeert door zijn wet, die in de 
	Tien Geboden wordt samengevat. Sommigen zullen zeggen: wij moeten ons 
	bekeren van de zonde! 
	Ja, zeker! 
	Want zonde is overtreding van de wet (1 Johannes 3:4). 
	Bekering betekent onvoorwaardelijke
	overgave aan de regering van God 
	– om God overeenkomstig zijn wetten uw leven te laten besturen – het 
	betekent te leven bij ieder woord in 
	de Bijbel. „Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet 
	alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond 
	Gods uitgaat” (Mattheüs 4:4). 
	Wat is de goddelijke
	missie van Gods ware Gemeente?
	Het Werk voort te zetten waarmee 
	Jezus is begonnen. Jezus gaf zijn Gemeente de opdracht: „Gaat heen in de 
	gehele wereld, verkondigt het 
	evangelie aan de ganse schepping” (Markus 16:15). Niet een 
	evangelie. Niet een evangelie over de persoon Christus, maar
	zijn Evangelie over het Koninkrijk van God – het Evangelie waarvan 
	Hij zei dat wij het moeten geloven om bekeerd en verlost te worden! 
	Ook Mattheüs beschrijft zijn grote opdracht: „Gaat 
	dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam 
	des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden 
	al wat lk u bevolen heb.
	En zie, ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld” 
	(Mattheüs 28:19-20). Bij het verkondigen van
	zijn evangelie zei Jezus 
	specifiek: „Leer hen Gods geboden te 
	gehoorzamen”! 
	Jezus deed een voorspelling voor onze tijd – net 
	voor het einde van deze wereld. 
	Zijn discipelen kwamen tot Hem. Zij vroegen: „Wat is het teken van uw komst 
	en van de voleinding der wereld?” (Mattheüs 24:3.) 
	Jezus waarschuwde tegen valse predikers die zeggen 
	dat Jezus de Christus is – en toch velen zouden
	misleiden. En als antwoord op hun vraag welk teken zou aangeven 
	wanneer Hij zou komen, zei Hij: „En dit evangelie van het 
	Koninkrijk [hetzelfde Evangelie dat Hij de oorspronkelijke apostelen leerde] 
	zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle 
	volken, en dan zal het einde 
	gekomen zijn” (Mattheüs 24:14). 
	Dat 
	Evangelie werd na 
	70 n.Chr. niet verkondigd aan de gehele wereld. Het is in iedere generatie 
	wel gepredikt – tot enkele mensen, maar niet
	aan de hele wereld –
	op alle continenten! 
	Waar Gods ware Gemeente ook is – de
	ene Gemeente die van
	Christus is – daar zal Zij
	dat Evangelie prediken aan de 
	gehele wereld – over alle continenten – vandaag. Want wij bevinden 
	ons dicht bij het einde! 
	Dat is het Evangelie van de levende Christus! Het is het
	goede nieuws van het komende
	Koninkrijk van God dat de wereld zal regeren! 
	Het is het Evangelie van de goddelijke regering. Het 
	leert de mensen zich te bekeren 
	van opstandigheid tegen de heerschappij van God – van overtreding van
	Gods wetten. Het onderwijst 
	behoud door de dood en opstanding van Jezus Christus – de kwijtschelding van 
	zonden door Jezus' vergoten bloed en de verzoening met God door de
	dood van Christus, en behoud door
	zijn leven. 
	Deze Gemeente heeft
	geen deel aan de regeringen van deze wereld – de leden ervan zijn
	ambassadeurs, als in een vreemd 
	land, van het Koninkrijk van
	God, dat spoedig alle menselijke regeringen van de huidige wereld zal 
	vernietigen en vervangen. 
	Jezus bad voor zijn Gemeente: „Heilige Vader, bewaar 
	hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij
	één zijn zoals Wij. Zolang Ik bij 
	hen was, bewaarde lk hen in uw naam . . . Maar nu kom Ik tot U . . . 
	Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet
	uit de wereld zijn, gelijk lk niet uit de wereld 
	ben. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen 
	bewaart voor de boze. Zij zijn niet uit de wereld, 
	gelijk Ik niet uit de wereld ben. Heilig hen in uw waarheid; 
	Uw woord is de waarheid” (Johannes 17:11-17). 
	Jezus zei dat zijn ware Gemeente de naam van 
	de Vader – 
	God – zou behouden. De naam van deze ene ware 
	Gemeente is twaalf maal in het Nieuwe Testament de Gemeente van 
	God! Het is Gods 
	Gemeente, en Jezus Christus is het leidinggevende, steunende, regerende
	Hoofd ervan! 
	In deze wereld worden kerken naar mensen genoemd of 
	naar het systeem dat deze 
	mensen uitgedacht hebben, of het soort kerkelijk bestuur dat deze mensen
	bedacht hebben, in tegenstelling 
	tot het Woord van God, of naar een belangrijke doctrine die zij 
	benadrukken, of naar wat de mensen ervan hopen te maken – allesomvattend, 
	universeel of katholiek. 
	Maar waar die ene ware Gemeente ook 
	is, zij zal de Gemeente van God genoemd worden. 
	Maar dat is nog niet alles. Velen hebben zich Gods 
	naam toegeëigend, maar verkondigen niet het Koninkrijk van God,
	als de regering van God, waaraan wij moeten gehoorzamen – en zij onderwijzen geen gehoorzaamheid aan Gods wet (de Tien 
	Geboden) – en bekering 
	van opstandigheid en overtreding van Gods heilige wet – en onderwijzen niet dat wij nu kunnen worden verwekt
	in het Gezin
	van God, en door de opstanding in Gods Gezin (Koninkrijk) kunnen 
	worden geboren! 
	De ware Gemeente predikt de ophanden zijnde komst 
	van Christus als 
	Koning der koningen en Heer der heren, om op aarde gedurende duizend jaar te
	heersen over alle 
	volkeren. Niet boven in de hemel, maar op deze aarde. „Gij 
	hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij 
	zullen als koningen heersen op de aarde” (Openbaring 5:10). 
	Er is slechts één zo'n Gemeente! 
	Zij doet het Werk van God.
	Zoals Jezus al zei, is zij een „kleine kudde”, vervolgd, veracht door 
	de wereld. Maar zij bezit toegewijde, bekeerde, volledig geïnstrueerde en 
	getrainde dienaren in alle delen van de wereld. 
	Jezus, Petrus, Paulus, noch een van de 
	oorspronkelijke ware apostelen benaderden ooit de mensen om er persoonlijk 
	bij hen op aan te dringen
	zich te bekeren. Dat doet ook de Gemeente van God van vandaag niet. 
	God heeft ieder mens een vrije morele wil
	gegeven. God dwingt iedereen zijn eigen beslissing te nemen:
	de ware God zal 
	u nooit tot bekering dwingen. 
	Maar als u uit vrije wil meer
	wilt weten over de Gemeente die Jezus Christus gegrondvest heeft en 
	vandaag leidt, dan raden wij u aan de publicaties op de website van de 
	Gemeente van God goed te bestuderen. 
	Al veel levens zijn veranderd door het Werk van God. 
	Ga niet 
	naar de kerken van 
	deze wereld en sluit u er niet bij aan voordat u de volledige waarheid hebt gehoord, en voordat u de feiten
	zorgvuldig hebt afgewogen met behulp van uw eigen bijbel. Neem dan
	uw besluit en neem de stappen die God
	u aanwijst. 
	 |