Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

WETEN WIJ HOE DE BIJBEL

ZONDE DEFINIEERT?

 

 

 

Wat is zonde precies? Hoe definieert de Bijbel zonde? Als wij God willen toebehoren moeten wij zonde vermijden – maar hoe doen we dat als we niet goed weten wat zonde is?

De Bijbel beschrijft zonde op verscheidene plaatsen, elk daarvan geeft ons meer inzicht in wat zonde is. Maar eerst moeten we begrijpen wat het woord ’zonde’ betekent.

 

 

Twee algemene begrippen

 

De Hebreeuwse en Griekse woorden die in de Bijbel als ’zonde’ zijn vertaald, gaan grotendeels om twee belangrijke begrippen. Het eerste is ’overtreding’. Overtreden betekent ’over iets heen gaan’ of ’een bepaalde lijn of grens overschrijden’. Bij dit begrip kunnen we denken aan een sportveld met lijnen die de grenzen aangeven waarbinnen een spel moet worden gespeeld. Gaat een speler over die lijnen heen, dan heeft hij een ’overtreding’ begaan; hij heeft de grenzen overschreden. Grenzen worden gegeven om het speelveld af te bakenen en de spelers moeten binnen de grenzen van dat gebied blijven.

De meeste andere woorden die als ’zonde’ zijn vertaald bevatten een tweede begrip: ’het doel missen’. Opnieuw geeft een analogie met de sport duidelijkheid: als een speler op het doel richt en mist, krijgt hij geen punten. En inderdaad, als iemand naast schiet, zeggen we soms: „Dat is zonde, zeg”.

Deze kijk op zonde behelst ook het idee dat wij in een bepaalde richting gaan, maar afwijken van de koers, met als resultaat dat wij het door ons beoogde doel niet bereiken. Wij missen het.

Dit begrip omvat bovendien het idee van het tekortschieten ten opzichte van een norm. Als wij een examen afleggen, worden wij beoordeeld aan de hand van een minimumnorm. Halen wij die norm niet, dan zijn wij voor dat examen gezakt. Er is een minimumniveau waaraan onze prestatie moet voldoen; alles minder dan dat is falen. Door die norm niet te halen ’missen we het doel’ en slagen we niet. Wij kunnen dus falen door ofwel het doel waarop wij ons hadden gericht te missen ofwel door dat doel niet te halen. In beide gevallen slagen wij er niet in het doel dat ons was gesteld te bereiken.

Deze twee begrippen, overtreden en het doel missen, kennen een basisvoorwaarde. Als wij overtreden, een bepaalde lijn of grens overschrijden, dan moet er een lijn of grens zijn die overschreden kan worden. Om het doel te missen moeten wij een doel hebben om te kunnen missen. Zonde is dus het overtreden van de grenzen die God voor ons heeft ingesteld of het doel missen dat Hij ons heeft gegeven.

Op dit punt worden de bijbelse definities van zonde belangrijk, omdat de passages hierover de grenzen en normen beschrijven die God heeft vastgesteld. Ze bepalen het speelveld waarop wij ons leven dienen te leiden. Ze omschrijven ook het doel waarop wij ons dienen te richten, de minimumnorm waaraan wij worden geacht te voldoen. Met andere woorden, de bijbelse beschrijvingen van wat zonde is tonen ons de normen die God heeft gegeven en die bepalen wat voor Hem aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is. Ze tonen ons wat voldoet en wat niet voldoet aan die normen, de fundamentele principes die God ons heeft gegeven om naar te leven.

De definities van zonde in de Bijbel betreffen niet zomaar een willekeurige reeks van dingen die wij wel of niet moeten doen. Maar ze tonen ons de manier waarop God leeft. Ze laten de geestelijke principes zien volgens welke Hij leeft, dezelfde gedragsnorm waarvan Hij wil dat zijn menselijke schepselen ernaar leven.

 

 

Overtreden van de wet

 

Wat zijn nu de grenzen en normen die God voor ons heeft ingesteld en die de zonde definiëren? De fundamentele definitie van zonde staat in 1 Johannes 3:4: „Ieder, die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid, en de zonde is de wetteloosheid.” Hier stelt God een grens voor de mensheid. Hij zegt dat de zonde de veronachtzaming is van zijn heilige, geestelijke wet. „Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod. Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde” (Romeinen 7:12-14). Het schenden van die wet – het overschrijden van die geestelijke grenslijn die God ons gesteld heeft – is zonde.

Het Griekse woord voor ’wetteloosheid’ is anomia, wat betekent ’zonder wet’, ’minachting of schending van de wet’ of ’tegen de wet’. Het begrip dat hier wordt overgedragen is dat van actieve schending van Gods wetten en morele hoofdprincipes. Dit verwijst naar daden die niet eenvoudig de grenzen van Gods wet te buiten gaan, maar daden die worden begaan in welbewuste opstandigheid jegens die wetten – daden waarmee wij willens en wetens de grens vertrappen en verwerpen.

God gaf de mensheid zijn wetten om zijn weg van liefde te gaan. Die wetten omschrijven hoe wij liefde moeten tonen aan God en aan onze medemens.

„Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade: doordat ik u heden gebied de HERE, uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de HERE, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen” (Deuteronomium 30:15-16).

„Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen, en een van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken: Meester, wat is het grote gebod in de wet? Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten” (Mattheüs 22:34-40).

Dit is een bevestiging van instructies die God in het Oude Testament heeft gegeven (Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18) en dat zal velen verbazen, want „daar hebben we toch niets meer mee te maken” veronderstellen ze. Maar gelukkig hebben we een stabiele betrouwbare God die altijd dezelfde blijft (Hebreeën 13:8) evenals zijn geboden van Adam tot de laatste mens onveranderlijk zijn (behoudens fysieke rituele en ceremoniële wetten).

„Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar” (1 Johannes 5:3).

Misleidend en vals is de leer van velen die het valse christendom aanhangen dat de geboden afgeschaft zijn.

„Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen” (Mattheüs 5:17-19).

Zonde is de schending van die wet van liefde. God toonde ons een weg om in vrede en harmonie te leven met Hem en met de mensheid en omschreef die levenswijze door zijn wet. Wanneer wij zondigen, schenden of overtreden wij die grens en Gods wet.

Zij die de geboden van God zien als een dwingend juk zijn geen christenen. „De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling [andere vert. bewaren] der wet” (Romeinen 13:10). „En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen” (Mattheüs 24:12).

 

 

Een meer algemene definitie

 

Wij hebben een norm gezien die God de mensheid heeft gesteld: gehoorzaamheid aan zijn wetten. Gods wet omschrijft wat een juist gedrag en handelen is en wanneer wij de norm van Gods wet schenden en dus over de grenslijnen heenstappen die God heeft getrokken. Maar hoe staat het met daden en gedrag die ogenschijnlijk niet onder specifieke wetten vallen?

In 1 Johannes 5:17 vinden wij een zeer algemene definitie van zonde: „Alle ongerechtigheid is zonde”.

Andere vertalingen helpen ons de betekenis beter te begrijpen door omschrijvingen als „alle kwaad is zonde”, „iedere verkeerde daad is zonde” of „alle onrecht is zonde”.

Het woord dat als „ongerechtigheid” enz. is vertaald is het Griekse woord adikia. De betekenis: een daad die zichtbare schade berokkent aan andere personen door schending van de goddelijke norm; onrechtvaardigheid, van een rechter; onrechtvaardigheid van hart en leven; een daad die wet en recht schendt, onrechtmatige daad.

Een voorbeeld van schade berokkenen aan andere personen is kwaadspreken. Meedelen aan uw naaste wat u niet zou moeten meedelen. Soms betreft het een informatie die u zeker denkt te weten, maar toch kan berusten op een foute constatering. We moeten ons de vraag stellen of de persoon over wie kwaad gesproken wordt daarmee gediend is, of anderen daardoor niet beschadigd worden, of het niet een vorm van wraak is. Vaak richten mensen onherstelbare schade aan bij de naasten door anderen in een kwaad daglicht te plaatsen. Bovendien moeten we bij christenen verwachten dat overtredingen die wél begaan zijn door God al vergeven én vergeten zijn. 1 Johannes 1:9: „Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” Door een overtreding van een naaste weer op te rakelen zondigen we zelf in ernstige mate. Colossenzen 3:13: „Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo.”

Markus 11:26: „Indien gij echter niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen niet vergeven.”

2 Timotheüs 3:2: „Want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.”

1 Johannes 2:11: „Maar wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis en hij weet niet waar hij heengaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind.”

Andere betekenissen van het Griekse woord adikia en zijn werkwoordsvormen zijn ’boosdoener’, ’leugenaar, ’onrechtvaardige’, ’kwaadaardigheid’ en ’oneerlijk zijn’, ’schaden’, ’mishandelen’, ’kwetsen’ en ’[iemand] benadelen’.

Deze betekenissen stijgen uit boven louter fysieke daden en gaan over houdingen en beweegredenen en over wat er in onze geest omgaat. Ze gaan over wat wij denken. Wij zien hier een andere norm verschijnen, een die betrekking heeft niet alleen op wat wij doen, maar ook op wat wij zijn. Het gaat om een geestelijk principe. Daarom zei Paulus dat de wet geestelijk is. „Wij weten immers, dat de wet geestelijk is” (Romeinen 7:14). Zo is de wet altijd geweest en zal altijd zo blijven. Ook in het Oude Testament zegt God dat we de levenshouding van zijn wetten in ons hart moeten hebben. „De mond van de rechtvaardige gewaagt van wijsheid, zijn tong spreekt het recht; de wet van zijn God is in zijn hart, zijn schreden wankelen niet” (Psalmen 37:30-31).

 

 

Christus openbaart het principe

 

Jezus Christus verklaarde deze goddelijke norm in Mattheüs 5:21-22: „Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.”

Een algemeen begrepen gedragsnorm was zich te onthouden van moord. Als iemand een moord beging, zou hij zelf ter dood worden gebracht. Hier vestigt Jezus de aandacht op het principe dat aan de wet ten grondslag ligt: als wij van een ander mens vinden dat hij waardeloos is en hem zien alsof hij geen recht op leven of bestaan heeft, dan lopen wij het gevaar van de eeuwige dood, niet alleen een fysieke steniging. Jezus Christus liet zien dat zonde niet alleen onze fysieke daden omvat, maar ook onze gedachten en innerlijke houding.

Hij verklaarde dit verder in de verzen 27-28: „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.” Christus zei dat deze zonde niet slechts bestaat uit een fysieke daad; als wij alleen al de gedachte eraan in onze geest toelaten, hebben wij reeds gezondigd. Wij hebben mentaal de grenslijn die God ons gaf overschreden en vertrapt.

Wij moeten beseffen dat zonde in de geest begint. Als wij toestaan dat er zondige gedachten onze geest binnenkomen en daar blijven, kunnen er uiteindelijk zondige daden uit voortkomen. Wij zijn wat wij denken. Ook als het niet tot een daad van overtreding komt, maar blijft bij een gedachte, is het zonde. Onze relatie tot onze naaste en tot God moet zuiver zijn. Jezus zei tot de mensen van zijn tijd die door fysieke reinheid en rituele wassingen waren geobsedeerd, dat niet wat ons lichaam binnenkomt ons verontreinigt, maar dat het kwaad dat reeds in onze geest is ons onteert. „Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein” (Mattheüs 15:19-20). Jezus Christus zegt ons dat proces te verbreken voordat het begint, door zelfs geen kwade gedachten in onze geest toe te laten. En begrijp goed, dat wat de wereld onschuldig vindt, zoals erotische plaatjes, een ’leugentje’, geld meenemen wat iemand heeft laten vallen, in gedachten iemand verachten, iets suggereren dat in werkelijkheid ’even’ anders is, enz., druist in tegen Gods normen (geboden).

Natuurlijk haten we bepaalde daden van onze medemensen, maar tegelijkertijd maken we ons zorgen over hen.

 

 

Schend uw geweten niet

 

In Romeinen 14 openbaart God op welke wijze wij nog meer kunnen falen in het voldoen aan zijn normen. Deze brief van de apostel Paulus is gericht aan een gemeente die uit Joden en heidenen was samengesteld en in dit hoofdstuk bespreekt hij hoe zij door hun verschillende achtergrond waren beïnvloed. In het Romeinse Rijk van die tijd werden tientallen ’heilige’ dagen gevierd, inclusief feestdagen en vastendagen waarop bepaalde soorten voedsel werd gegeten of vermeden. Anderen meenden dat vlees eten niet hoort, men vegetarisch moet eten.

Zij die al langer lid van de Gemeente waren wisten dat zulke praktijken voor de volgelingen van Christus geen betekenis hadden en zij aten dan ook wat zij wilden en wanneer zij dat wilden (vanzelfsprekend uitsluitend rein voedsel). Maar anderen die nog niet zo lang uit die Romeinse achtergrond waren geroepen, namen aanstoot aan het eten van zulk voedsel. Dit schiep conflicten in de gemeente, doordat de nieuwe leden hun hele leven hadden gedacht dat het verkeerd was op bepaalde dagen van de kalender bepaalde soorten voedsel te eten of dat men alleen maar plantaardig voedsel zou mogen eten (vers 2, 21).

Paulus snijdt dit probleem aan in vers 19-22, waarin hij de leden zegt erop te letten niet degenen die nieuw en zwak zijn in het geloof te kwetsen. Let op wat Paulus vervolgens zegt in vers 23: „Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde.”

Hier zien wij een derde norm die omschrijft wat zonde is: alles wat niet uit geloof is, is zonde. Wat zegt God ons in deze passage? Uit het tekstverband blijkt dat wij zondigen als wij ons geweten geweld aandoen. Als we iets doen waarvan we vinden dat we het niet zouden moeten doen, dan zondigen wij.

Waarom is dit zonde? Omdat wij verstandelijk en geestelijk een compromis sluiten wanneer wij iets doen waarvan wij menen dat het onjuist is. Als wij een compromis sluiten, beschadigen wij karakter.

Het is verkeerd voor de vegetariërs om vlees te eten als zij er twijfels over hebben, waardoor zij hun zwakke geweten zouden bezoedelen. Dus voor hem – de vegetariër die iets onrein acht – is het onrein. Dat wil zeggen, voor hem schijnt het zo. Maar in feite is het niet onrein, niet voor ons, want wij weten dat al het reine vlees gegeten kan worden.

Vgl. ook wijn drinken in vers 21, waarvan sommigen dachten dat dat niet hoorde. Christus maakte van water wijn in grote hoeveelheden om de feestvreugde te vergroten op de bruiloft te Kana.

Als God iemand roept en hij gedurende tien, twintig of dertig jaar wordt opgeleid om de goddelijke natuur te ontwikkelen, kan van hem niet worden verwacht in het eerste jaar al volledig begrip te hebben van de juiste christelijke levenshouding. Een twaalfjarige leerling die een vijfjarige middelbare schoolopleiding gaat volgen, hoeft in de eerste maand nog geen examen te doen.

Bedenk ook dat de brieven van Paulus werden voorgelezen in de gemeente, dus óók voor de pasbekeerden en zwakken en sindsdien in de Gemeente van God in alle eeuwen en dus ook aan de zwakken wordt uitgelegd.

En als we fouten maken tijdens onze opleiding, een gebod overtreden, dan zal Christus voor ons pleiten (Romeinen 8:34), zodat onze hemelse Vader ons zal vergeven. Hoe verder we groeien, des te minder fouten we maken.

 

 

Karakter is doorslaggevend

 

God verwacht van ons dat wij in dit leven geestelijk volwassen, goddelijk karakter ontwikkelen en steeds meer worden als Hij (Mattheüs 5:48). Wij bouwen eeuwig, goddelijk karakter door trouw te blijven aan wat juist is in weerwil van alle trekkracht van het tegendeel. Wij weerstaan de verleiding dingen te doen waarvan wij weten dat wij ze niet moeten doen. Wij leven door het geloof dat God ons de kracht zal geven iedere beproeving die wij in dit leven krijgen, te doorstaan. Maar als wij compromissen sluiten breken wij dat karakter af. Wij geven toe. En iedere keer dat wij toegeven, hebben wij bij de volgende verzoeking makkelijker de neiging tot toegeven en verslapt de weerstand.

Een van de verraderlijke kanten van compromissen is dat ze zich vermeerderen. Als wij een keer ongestraft van iets afkomen, vinden wij het veel gemakkelijker het een volgende keer nog eens te proberen. Compromissen zijn als kanker. Het ontstaat langzaam, daarna breidt het zich uit. Voordat we het weten zijn we in een gevecht om ons eeuwige leven verwikkeld. Daarom zegt God dat als wij iets doen wat niet in geloof of volgens ons geloof wordt gedaan, en daarmee dus ons geweten schenden, wij dan zondigen.

Wij moeten er zeker van zijn dat wat wij doen uit geloof is en in het vertrouwen dat het juist is en „welgevallig” voor God – of het niet doen. „Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn” (Hebreeën 11:6). Wij moeten er zeker van zijn dat onze beweegredenen juist zijn en ons geweten bij alles wat wij doen zuiver blijft. Daarom is het van vitaal belang ons geweten op de juiste wijze te vormen, zodat het in overeenstemming is met Gods Woord, de Bijbel. Het ligt niet binnen ons natuurlijke vermogen goed en kwaad te onderscheiden. „Ik weet, o HERE, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten” (Jeremia 10:23). Wij moeten Gods wegen die goed en kwaad voor ons bepalen, aanleren. En vervolgens moeten wij goed bij de les blijven. „Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen. Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig en geen vaste spijs. Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad” (Hebreeën 5:11-14).

God wil dat wij leven binnen de grenzen en normen die Hij ons heeft gesteld, en onze waarden, ontvangen van mensen, onze houding, onze gedachten en ons leven veranderen, zodat ze op één lijn komen met zijn goddelijke normen. Het proces van bekering kan eenvoudig worden omschreven als het vervangen van onze normen, waarden en gedachten door Gods normen, waarden en gedachten. Vrijwel alle gebruiken, opvattingen, normen en waarden hebben we ontvangen van andere mensen. Dat is min of meer vanzelfsprekend. Maar de meeste mensen zouden wat kritischer moeten zijn in het aannemen (geloven) wat anderen zeggen of schrijven. Daarom is de Handleiding voor ons leven, de Bijbel, van onschatbare waarde.

 

 

Zonde kan zijn wat wij níet doen

 

Wij hebben gezien dat wij kunnen zondigen door wat wij doen en door wat wij denken. De laatste definitie van zonde kan de moeilijkste voor ons zijn.

Beseffen wij dat wij door dit leven kunnen gaan zonder ooit te stelen, liegen, haten en door voortdurend onze gedachten te beheersen, maar toch iedere dag van ons leven zondigen? Wij kunnen acht slaan op Gods geboden, maar wij kunnen nog steeds zondigen volgens deze laatste definitie van zonde. De meesten van ons beseffen waarschijnlijk niet dat zij in dit laatste soort zonde zijn verwikkeld en waarschijnlijk beseffen zij zelfs niet dat het zonde is.

Wij hebben gezien dat wij kunnen zondigen door wat wij doen. Maar wij kunnen ook zondigen door dingen die wij níet doen.

Jakobus 4:17 zegt ons: „Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde.” Wij kunnen zonde begaan door bepaalde daden: stelen, liegen, overspel bedrijven, enzovoort. Maar dit vers zegt ons dat sommige overtredingen zonden van nalatigheid zijn, dingen zijn die wij verzuimen te doen.

Jakobus zegt ons dat als wij weten goed te doen en wij erkennen dat wij iets bepaalds behoren te doen, maar dit nalaten, dat een zonde is. Wij voldoen niet aan de norm die God ons heeft gesteld. Wij missen het doel.

In de vier evangeliën staan vele voorbeelden van deze zonde. Jezus kwam vaak in aanvaring met degenen die ijverig waren in strikte, letterlijke gehoorzaamheid aan Gods wetten zonder ooit te beseffen dat God meer van ons verwacht. In Christus' tijd verwezen de farizeeën naar de gedetailleerde lijst van wat wel en niet wettig was om op de sabbat te doen; zij waren ijverig in het betalen van tienden tot op de laatste graankorrel; zij brachten vele uren door met het bestuderen van de wet en met vasten en bidden. Toch noemde Christus hen „blinde wegwijzers”, „huichelaars” en „adderengebroed”.

Deze mensen begrepen eenvoudig niet wat de bedoeling van Gods wet is. Zij deden hun uiterste best geen zonden te begaan, maar concentreerden zich zozeer op het doen naar de letter – vooral voor het uiterlijk vertoon – dat zij hopeloos faalden in wat zij wel behoorden te doen.

Kijk naar de conflicten die zij met Jezus Christus hadden. Christus gaf voorbeelden van het stipt naleven van de wet – en dat is goed – door de schriftgeleerden en farizeeën, maar níet het geestelijk principe van de wet toepasten – en dat is níet goed.

„Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. Gij blinde wegwijzers, die de mug uitzift, maar de kameel doorzwelgt. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeeër, reinig eerst de inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij gelijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zo ook gij, van buiten schijnt gij de mensen wel rechtvaardig, doch van binnen zijt gij vol huichelarij en wetsverachting” (Mattheüs 23:23-28).

Christus illustreert dat iets níet doen ook zondig kan zijn: „Gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten”. Barmhartigheid en trouw nalaten is zonde – „vol huichelarij en wetsverachting”. De manier waarop zij de geboden hielden noemt Christus wetsverachting.

Hun grootste onenigheden gingen over de sabbat. Zij waren woedend dat Christus op de sabbat genas. Volgens hun opvattingen kon men op de sabbat alleen medische hulp of behandeling verschaffen als er van een levensbedreigende situatie sprake was. Dus als Jezus op de sabbat grote wonderen verrichtte – door mensen te genezen die mank waren of al jaren ziek – waren de farizeeën woest. In plaats van blij te zijn voor degenen die waren genezen, werden zij kwaad.

Zij wilden Christus doden omdat Hij in hun verwrongen zienswijze de sabbat schond. Zij waren blind voor het feit dat Jezus goeddeed, dat Hij de nood en pijn verlichtte van mensen die al jarenlang leden. Het was wegens hun koppige geestelijke blindheid en vijandigheid dat Christus hen huichelaars en slangen noemde.

 

 

Veranderen wat wij zijn

 

Wij moeten hieruit een belangrijke les leren: strikte gehoorzaamheid aan Gods wetten alleen verandert niet wat wij zijn. Het is zeker een begin. Zoals wij hebben gezien is gehoorzaamheid aan zijn wetten een norm waaraan wij van God moeten voldoen. Maar er komt meer bij.

Soms maken wij dezelfde fout als de farizeeën. Wij kunnen ons er zozeer op concentreren het schenden van Gods wet te vermijden, dat wij het doel van die wet uit het oog verliezen: het veranderen van onze gerichtheid op onszelf naar het zorgen voor en liefde betonen aan anderen.

Wij denken misschien dat het volstaat nooit Gods wet te schenden. Maar wat zei Jezus Christus? Slechts enkele dagen voor zijn kruisiging maakte Jezus duidelijk waartoe degenen die Hem willen volgen verplicht zijn: „Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid . . . al de volken zullen voor Hem verzameld worden . . . Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan. Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij niet te eten gegeven, lk heb dorst geleden en gij hebt mij niet te drinken gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht . . . En dezen [zij die deze dingen níet hebben gedaan] zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen [zij die deze dingen wél deden] naar het eeuwige leven” (Mattheüs 25:31-43, 46).

Jezus illustreerde dit punt met andere voorbeelden. De parabel van Lazarus en de rijke man (Lukas 16:19-31) vormt een goed voorbeeld van een zonde door nalatigheid. De rijke man nam geen notitie van een arme bedelaar, iemand die in het drukke leven van de rijke absoluut geen betekenis had, maar die op hoge prijs werd gesteld door God.

Een andere rijke man vulde zijn schuren met indrukwekkende voorraden, terwijl hij naliet een helpende hand te reiken aan degenen die behoeftig waren (Lukas 12:16-21). Deze man verzamelde schatten voor zichzelf, vulde zijn opslagplaatsen tot de nok met meer dan hij mogelijkerwijs kon gebruiken, terwijl hij ondertussen geen aandacht schonk aan anderen: een andere zonde van nalatigheid.

 

 

Wiens wil is belangrijk?

 

Christus' leer helpt ons te begrijpen waarom het een zonde is niet te doen wat wij weten dat wij moeten doen. Het komt neer op de vraag wiens wil in ons leven het belangrijkste is: is het onze wil, doen wat wij willen? Of is het Gods wil, datgene doen wat Hij leert dat het belangrijkste is?

Niet doen wat wij weten dat juist is, is onze wil voorrang geven boven Gods wil. Het toont aan God dat wij niet de wens of het karakter hebben zijn wil voor de onze te plaatsen. Het laat zien dat wij niet bereid zijn ons volledig aan Hem over te geven. Daarom is het zonde: wij plaatsen onszelf voor God, onze wil voor zijn wil.

Jakobus ging nader in op de vereiste goede daden te doen. Hij stelde een aantal fundamentele vragen over ons geloof: „Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood” (Jakobus 2:14-17).

Jakobus zegt dat een dergelijk geloof – geloof zonder goddelijke werken – waardeloos, nutteloos is. Zulk geloof is niet van blijvende waarde omdat het de persoon niet verandert. Evenmin zijn anderen erbij gebaat alleen de woorden „houdt u warm en eet goed” te horen, als zij het koud hebben en honger lijden.

Het is door daden – door werken, door het goede te doen waarvan wij weten dat wij het behoren te doen – dat God zijn natuur en karakter in ons bouwt. Als wij van onze zelfzuchtige, zondige natuur af willen, moeten wij die vervangen door iets anders. Wij kunnen ons er niet op een magische manier ogenblikkelijk van ontdoen; ze moet worden vervangen door Gods natuur, door zijn gedachten en wegen.

Paulus zegt ons in Galaten 5:16: „Wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees.” Gods Geest werkt in ons en zal ons helpen de zonde te onderkennen en te vermijden zodat wij niet langer voldoen aan „het begeren van het vlees”. Zijn Geest zal ons evenzo helpen zijn wegen te onderkennen, te begrijpen en ons eigen te maken, waardoor ons geloof kan worden versterkt en wij ons geloof kunnen tonen door de werken waarvan Jakobus zegt dat ze noodzakelijk zijn.

Wij hebben gelegenheden te over om het goede te doen waarvan wij weten dat wij het moeten doen. Wij kunnen beginnen in ons eigen gezin door eraan te werken dat het hecht wordt, door ons gezin te maken tot een warm, liefdevol, ondersteunend, bemoedigend thuis voor alle gezinsleden. Wij hebben ook volop gelegenheid in ons geestelijke gezin. Gods Woord zegt ons in Jakobus 1:27 dat de zuivere godsdienst is „omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren”.

God wil dat wij medelevende, zorgzame en werkelijk liefhebbende mensen zijn. Dat behoort onze levenswijze te weerspiegelen. Hij wil dat wij groeien naar het karakter van Jezus Christus, die zijn leven gaf als een levend offer voor de hele mensheid. Er bestaan veel gelegenheden voor ons om goed te doen: bemoedigen, helpen, geven, liefde betonen. Wanneer wij deze dingen doen, doen wij goede werken – het offeren van onze tijd en energie voor het welzijn van anderen. Ook als die ander dat misschien niet weet.

 

 

De ultieme definitie van zonde

 

God stelt hoge normen voor ons in het ontdekken en overwinnen van de zonden die ons beïnvloeden. Uiteindelijk betekenen deze definities dat zonde alles is wat tegengesteld is aan de wil van God of wat niet het heilige karakter van God uitdrukt. Dat is de norm die Hij ons heeft gesteld, zoals deze definities laten zien.

Onze inspanningen om zonde te identificeren en te verwijderen kunnen worden vergeleken met het verhaal van de beeldhouwer die stukken van een groot steenblok afhakte. Iemand vroeg hem wat hij maakte en de beeldhouwer antwoordde: „Een olifant”. De ander vroeg: „Hoe maak je een olifant?” De beeldhouwer dacht na over de vraag en zei toen: „Het is echt heel eenvoudig. Je beitelt alles weg dat niet op een olifant lijkt.”

Wij doen hetzelfde als wij alle zonden uit ons leven verwijderen. Ons doel is met Gods hulp alles weg te beitelen wat niet op God lijkt. Wij verwijderen de zonde – alles wat tegengesteld is aan of geen uitdrukking is van het heilige karakter van God – met het doel steeds beter Gods denken en manier van leven te weerspiegelen.

Wij moeten ons aan Gods geboden houden. Een stap verder is: wij willen ons van harte aan Gods geboden houden.

 

 

 

’ZONDE’ IN HET NIEUWE TESTAMENT

 

De diverse Griekse woorden voor het begrip zonde kunnen ons inzicht verdiepen.

 

 

De Dagen van Ongezuurde Broden, een van Gods jaarlijkse feesten, verbeelden de noodzaak voor Christus' volgelingen de zonde uit hun leven te verwijderen. Daartoe moeten wij eerst begrijpen wat zonde is. God geeft ons dit begrip in talloze bijbelteksten.

Het oorspronkelijke Grieks van het Nieuwe Testament bevat een groot aantal woorden dat op het begrip zonde betrekking heeft. Naast ’zonde’ zijn ze met verschillende woorden weergegeven. Een nauwkeurige studie van het gebruik van de Griekse woorden kan ons inzicht in de zonde en de gevolgen ervan in ons leven verdiepen. Hier volgt een samenvatting van de Griekse woorden die het begrip zonde omschrijven.

  Tekortschieten: hamartano. In verschillende vormen en afleidingen (hamartia, hamartema, enz.) komt dit begrip meer dan 260 keer voor. Het is in het Nieuwe Testament de gebruikelijkste manier om het begrip zonde tot uitdrukking te brengen. Het centrale idee is ’het doel missen’. Dit wordt op verscheidene manieren gebruikt. Het kan verwijzen naar zonde of verkeerd handelen in het algemeen, „Hij zeide dan wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken en in uw zonde [hamartia] zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gij niet komen” (Johannes 8:21) of naar specifieke zondige daden, „Daarom zeg Ik u: Alle zonde [hamartia] en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet vergeven worden” (Mattheüs 12:31). „Als iemand zijn broeder ziet zondigen [hamartano], een zonde [hamartia] niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen [hamartano] niet tot de dood. Er bestaat zonde [hamartia] tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen” (1 Johannes 5:16). In vers 17 staat dat hamartia zonde is in de betekenis van ongerechtigheid. Daarvoor worden ook andere Griekse woorden gebruikt. De apostel Paulus gebruikt harmatia ook om een goddeloze macht die mensen kan beheersen te personifiëren. „Dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde [hamartia] zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn” (Romeinen 6:6). Het verwijst ook naar de geestelijke factor die verkeerd handelen voortbrengt. „Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde [hamartia] zijn” (Romeinen 3:9). „Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde [hamartia] heeft, opdat zij zou blijken zonde [hamartia] te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde [hamartia] bij uitstek zondig [hamartolos] zou worden door het gebod” (Romeinen 7:13).

Hamartia kwam in de wereld door Adam. „Daarom, gelijk door één mens de zonde [hamartia] de wereld is binnengekomen en door de zonde [hamartia] de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd [hamartano] hebben” (Romeinen 5:12). Hij was God ongehoorzaam en negeerde Gods gebod. Adam miste het doel en schoot tekort. Uiteindelijk is dit doel niets anders dan de volmaaktheid van Gods karakter – het uiteindelijke doel van Gods geestelijke kinderen. „Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Mattheüs 5:48). Als zondaars „derven wij [ontbreekt het ons aan] de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:23).

Gods wetten geven ons kennis van hamartia of zonde. „Daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde [hamartia] kennen” (Romeinen 3:20). Wij moeten er niet in volharden. „Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde [hamartia] blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde [hamartia] gestorven zijn, daarin nog leven?” (Romeinen 6:1-2). Wij moeten ons ervan bekeren, er vergeving voor ontvangen en ze laten uitdelgen. „Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden [hamartia], en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” (Handelingen 2:38). „Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden [hamartia] uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren” (Handelingen 3:19).

  Onrechtvaardigheid: adikia, adikos (en andere vormen van hetzelfde woord). Adikia betekent letterlijk ’niet goed’ en verwijst naar onrechtvaardigheid (Lukas 18:6: „En de Here zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt”) of oneerlijkheid. Het is de alomvattende term voor een verkeerde situatie of voor verkeerd handelen tussen personen. De menselijke tong is een „wereld der ongerechtigheid” (Jakobus 3:6). God verwerpt werkers van ongerechtigheid. „En Hij zal tot u spreken, zeggende: Ik weet niet, vanwaar gij zijt; gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid [adikia]” (Lukas 13:27). God gebiedt ons ermee te breken. „Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid [adikia]” (2 Timotheüs 2:19).

God is rechtvaardig (Romeinen 9:14) en verwacht van ons dat wij worden als Hij. God zal ons alle ongerechtigheden vergeven en ons ervan reinigen als wij bereid zijn onze zonden te erkennen en Hem om vergeving te vragen. „Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid [adikia]” (1 Johannes 1:8-9).

  Misstap: paraptoma. Dit woord komt 23 maal voor. Het stamt van para, dat betekent ’naast’, ’opzij’, en pipto, ’vallen’. Het betekent: naast of vlakbij iets neervallen; een afwijking van de waarheid en de oprechtheid; een zonde, misdrijf. Het verwijst naar een verkeerde daad, een blunder, uitglijder, misser of afdwaling. Het is falen in het handhaven van goddelijk gedrag door verleiding te weerstaan.

Misschien is het bekendste gebruik van de term in Jezus' gebed dat Hij zijn discipelen ten voorbeeld gaf. Daarin wordt ons gevraagd de mensen „hun overtredingen” te vergeven. „Want indien gij de mensen hun overtredingen [paraptoma] vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen [paraptoma] niet vergeven” (Mattheüs 6:14-15). Jezus werd aan de dood overgeleverd wegens onze overtredingen [paraptoma] (Romeinen 4:25). Door onze aanvaarding van zijn offer in onze plaats, worden onze overtredingen, onze misstappen, ons niet toegerekend. „Welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen [paraptoma] niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd” (2 Corinthiërs 5:19).

Toen wij dood waren door onze zonden, werden we door Gods genade tot leven gebracht en kregen wij vergeving door het offer van Christus. „En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen [paraptoma], naar de rijkdom zijner genade” (Efeziërs 1:7). „Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden . . . hoewel wij dood waren door de overtredingen [paraptoma]” (Efeziërs 2:1, 5). „Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen [paraptoma] en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold” (Colossenzen 2:13). Onze taak is hen te helpen die onverhoeds een overtreding hebben begaan (Galaten 6:1). Door de „val” (paraptoma) van Israël heeft God behoud gebracht aan de heidenen. „Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen [pipto] moesten? Volstrekt niet! Door hun val [paraptoma] is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot na-ijver op te wekken” (Romeinen 11:11).

   Wetteloosheid, ongerechtigheid: anomia. Dit woord komt 15 keer voor en betekent letterlijk ’geen wet’. Het wordt meestal vertaald als ’ongerechtigheid’ en ’wetteloosheid’, zoals in 1 Johannes 3:4: „Ieder, die de zonde [hamartia] doet, doet ook de wetteloosheid [anomia], en de zonde [hamartia] is wetteloosheid [anomia]”.

Zelfs uiterlijk godsdienstige, belijdende christenen die misschien prachtige dingen doen, vallen onder Gods strenge oordeel als zij doorgaan met hun wetteloosheid of Gods wetten anderszins niet onderhouden. „Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid [anomia]” (Mattheüs 7:21-23). „Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Mattheüs 13:49-50).

De farizeeën zijn het bekendste voorbeeld van mensen die rechtvaardig leken, maar in werkelijkheid vol „wetsverachting” (anomia) waren zoals we in Mattheüs 23:28 gelezen hebben. Een dergelijke wetsverachting zal volgens de profetieën vlak voor de terugkeer van Jezus Christus de tijdgeest bepalen. „En omdat de wetsverachting [anomia] toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen” (Mattheüs 24:12). God haat wetteloosheid of ongerechtigheid. „Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid [anomia] hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten” (Hebreeën 1:9). En Hij gebiedt ons ons ervan te bekeren. Wij worden gezegend als God onze wetteloze daden vergeeft. „Zalig zij, wier ongerechtigheden [anomia] vergeven en wier zonden [hamartia] bedekt zijn” (Romeinen 4:7). En Hij zal dan niet meer aan onze ongerechtigheden denken. „Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven, en hun zonden [hamartia] en ongerechtigheden [anomia] zal Ik niet meer gedenken” (Hebreeën 10:16-17).

   Overtreding: parabasis. Dit woord komt van para, ’naast’, ’over’, en basis, ’voet’. Het heeft de betekenis van het schenden van een bepaalde wet, het overschrijden van een bepaalde grens die God heeft getrokken. Tenzij er een grens bestaat kan er geen overschrijding plaatsvinden. „De wet immers bewerkt toorn; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding [parabasis]” (Romeinen 4:15). Het effect van de wet is dat ze de mensen tot ’overtreders’ (parabates) maakt als zij de grens die God heeft gesteld schenden of overschrijden.

Zowel Adam als Eva overtrad Gods gebod (al was van de twee alleen Eva misleid). „Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad [parabasis], die een beeld is van de komende” (Romeinen 5:14). „En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding [parabasis] gevallen” (1 Timotheüs 2:14). In Galaten 3:19 lezen we: „Waartoe dient dan de wet? Om de overtredingen [parabasis] te doen blijken”.

Wegens de vijandschap van de menselijke natuur jegens God neigen wij er van nature toe de grenslijnen die door God zijn getrokken te overschrijden. „Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen” (Romeinen 8:7-8). „Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet” (Romeinen 7:18). Daarom is Christus, die door „de dood te ondergaan” de middelaar van het Nieuwe Verbond is, zo belangrijk. „En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen [parabasis] onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden” (Hebreeën 9:15). Zijn dood verlost ons (koopt ons vrij) van de overtredingen van Gods wetten onder het verbond met Israël. De belofte van het Nieuwe Verbond door Christus brengt vergeving van onze overtredingen en zorgt dat dezelfde wetten in ons hart worden geschreven. „Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN. Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israel sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken” (Jeremia 31:31-34).

God zal zijn wetten in onze harten schrijven, dat is de kracht tegen zonde: „Ik zal mijn wetten in hun harten leggen” (Hebreeën 10:16).

   Goddeloosheid: asebeia. Dit woord betekent letterlijk ’geen eerbied’. Het verschijnt in de Bijbel 17 maal in verschillende vormen. Asebeia is het tegendeel van eusebeia, dat letterlijk ’goede eerbied’ of godvrezendheid betekent. Asebeia betekent leven in opstandigheid jegens God en zijn normen. Als anomia verzet tegen Gods wetten is, dan is asebeia verzet tegen God zelf. Het kan ook letterlijk goddeloosheid – zonder god – in het algemeen betekenen.

God maakte zijn wet voor de wettelozen en goddelozen opdat Hij hen tot bekering kan brengen. „Wij weten, dat de wet goed is, indien iemand haar wettig toepast, wel wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen [asebes] en zondaars, voor onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en doodslagers, hoereerders, knapenschenders, zielverkopers, leugenaars, meinedigen, en al wat verder ingaat tegen de gezonde leer” (1 Timotheüs 1:8-10). Christus stierf voor de goddelozen. „Zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen [asebes] is gestorven” (Romeinen 5:6). De wereld van Noachs tijd werd verwoest door een vloed wegens de goddeloosheid van de mensen en daarom werden ook Sodom en Gomorra verbrand. „En de wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen [asebes] bracht; en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos [asebeo] zouden leven” (2 Petrus 2:5-6). „Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid [asebeia] en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden” (Romeinen 1:18) en Hij waarschuwt ons tegen verderfelijke activiteiten die nog meer goddeloosheid zullen voortbrengen. „Maar vermijd de onheilige, holle klanken; want zij zullen de goddeloosheid [asebeia] nog verder drijven, en hun woord zal voortwoekeren als de kanker” (2 Timotheüs 2:16-17). „Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid [asebeia] en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig [euseboos, het tegenovergestelde] in deze wereld leven” (Titus 2:11-12).

Uiteindelijk zal Christus komen om de „goddeloosheden” [asebeia] van Israël, zijn uitverkoren volk, af te wenden (Romeinen 11:26). Als God toestaat dat zijn uitverkoren mensen – zijn Gemeente – worden vervolgd, om hen te oordelen en te reinigen, dan zal het oordeel dat Hij op de goddelozen zal brengen des te ernstiger zijn. „Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam. Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods? En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze [asebes] en zondaar verschijnen?” (1 Petrus 4:16-18). „Goddelozen [asebes], die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen . . . Ook over hen heeft Henoch, de zevende van Adam af, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Here is gekomen met zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen [asebes] te straffen voor al hun goddeloze [asebeia] werken, die zij goddeloos [asebeo] bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze [asebes] zondaars tegen Hem gesproken hebben” (Judas 1:4, 14-15).

   Schuld: opheilema. Dit woord komt slechts tweemaal voor en wordt gebruikt als metafoor van de zonde in Jezus' voorbeeldgebed dat wel ’het Onze Vader’ genoemd wordt. „Vergeef ons onze schulden [opheilema], gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren” (Mattheüs 6:12). Onze zonden zijn schulden die wij bij God hebben.

   Ongehoorzaamheid: parakoe, apeitheia. Parakoe komt van para, ’naast’, ’opzij’, en akouo, ’horen’, en heeft de betekenis van ’niet goed (willen) luisteren’. Het betekent een weigering te luisteren of acht te slaan op Gods geboden en wordt driemaal gebruikt. Eva was de eerste die ongehoorzaam was en Adam volgde welbewust: „Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden” (Romeinen 5:19). Wij moeten „elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus en gereed staan, zodra uw [onze] gehoorzaamheid volkomen is, alle ongehoorzaamheid [parakoe] te straffen” (2 Corinthiërs 10:5-6). Onze ongehoorzaamheid [parakoe] verdient een „rechtmatige vergelding” (Hebreeën 2:2).

Apeitheia wordt zevenmaal gebruikt en betekent letterlijk ’niet overtuigd (willen worden)’. Het verwijst naar hardnekkige verwerping van de wil van God. „Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam [apeitheo] waart [onbekeerd en dus ongehoorzaam], maar nu ontferming hebt gevonden door hun [Israël] ongehoorzaamheid [apeitheia], zo zijn ook dezen nu [de Joden in de tijd van Christus en Paulus] ongehoorzaam [apeitheo] geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden. Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid [apeitheia] besloten, om Zich over hen allen te ontfermen” (Romeinen 11:30-32),

Na Israëls ongehoorzaamheid is Gods evangelie tot de heidenwereld gebracht en zou zich nog overvloediger daarin openbaren, dat de redding van de heidenwereld ook voor Israël weer de barmhartigheid van God zal openen. „Aangezien nog te wachten is [de gelegenheid blijft], dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij [Israël], die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid [apeitheia]” (Hebreeën 4:6).

De Joden toonden dezelfde ongehoorzaamheid als de eerste generatie van Israël die hun belette het beloofde land binnen te gaan en als de generaties daarna waardoor God zich van hen afkeerde.

Wij worden aangespoord niet dezelfde weg te gaan. „Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid [apeitheia] te volgen” (vers 11).

Satans geest beheerst de „kinderen der ongehoorzaamheid [apeitheia]” van deze wereld (Efeziërs 2:2). Wij worden gewaarschuwd voor misleiding door zulke eigenzinnige mensen, die Gods toorn over zich afroepen. „Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid [apeitheia]” (Efeziërs 5:6).

   Onwetendheid, dwaling: agnoema. Dit woord komt slechts eenmaal voor, in Hebreeën 9:7. Het verwijst naar zonden die per ongeluk worden begaan door onwetendheid of door onbewuste dwaling.

Gebrek aan kennis doet echter de zonde niet teniet; er moet nog altijd verzoening voor worden gedaan. Onwetendheid is geen excuus. In het oude Israël ging de hogepriester elk jaar op de Verzoendag de tabernakel of de tempel binnen om voor deze zonden een offer te brengen. Als wij ons van onze onwetendheid bewust worden, moeten wij ons bekeren. Ook zonden „in onwetendheid bedreven” moeten door het offer van Jezus Christus worden bedekt.

   Gebrek, tekort: amomos, hettema, memphomai, elencho. Paulus vond een „gebrek” (hettema, ’afname’, ’verzwakking’, ’verlies’ of ’achteruitgang’) bij de Corinthische gemeenteleden die elkaar voor het gerecht daagden (1 Corinthiërs 6:7; NBG-vertaling: „verloren”; Statenvertaling: „gebrek”).

God „berispte” (memphomai; Hebreeën 8:8) Israël, omdat ze het Oude Verbond niet nagekomen zijn. God beloofde een Nieuw Verbond. Er was niets aan te merken op Gods wetten, maar op het hart van de Israëlieten. „Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” (Hebreeën 8:10).

Efeziërs 1:4 zegt ons dat zij die door God worden gekozen „onberispelijk” (amomos) moeten zijn.

Mattheüs 18:15 instrueert ons dat als een broeder zondigt (hamartano, ’zondigen’ of ’tekortschieten’) wij hem onder vier ogen moeten „bestraffen” (elencho, wat ook ’berispen’ of ’terechtwijzen’ betekent).

Begrijpen wat zonde is en erkennen wat de rampzalige, verwoestende uitwerking ervan op het menselijk leven is vormen de eerste stap om de zonde te overwinnen. Het Feest van Ongezuurde Broden symboliseert onze vrijheid van de slavernij aan de zonde. God heeft de bekeerde gelovinge door het offer van Jezus Christus bevrijd en zij moeten nu vrij van zonde blijven.

In plaats van aan de zonde verslaafd te zijn maant Paulus ons aan een andere meester te dienen: „Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid” (Romeinen 6:16-18).

 

 

 

HOE KUNNEN WIJ
DE ZONDE OVERWINNEN?

 

De strijd tegen de zonde is te winnen als wij weten hoe wij daarin te werk moeten gaan.

 

 

Een uiterst belangrijk aspect van Gods doel met ons is onze bekering, de erkenning van onze zondige staat en van de mate waarin wij zijn tekort geschoten in het voldoen aan Gods maatstaven, en onze beslissing volgens Gods levenswijze te gaan leven. Wij streven ernaar onze zonden te identificeren, ze te overwinnen en een zondeloos leven te leiden.

Maar als God ons helpt de grote omvang van onze zonden in te zien, is een gevoel van afkeer en moedeloosheid een natuurlijke menselijke reactie. Zelfs de apostel Paulus worstelde met zijn zwakheden. „Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik” (Romeinen 7:18-19).

Hoe kunnen wij onze karaktergebreken te boven komen en het eeuwige leven bereiken dat God ons aanbiedt? Hoe kunnen wij veranderen en de zonde overwinnen?

Eens kwam er een rijke jongeman naar Jezus toe om te vragen wat hij moest doen om het eeuwige leven te bereiken. Christus zei hem: „Indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden” (Mattheüs 19:17). Toen de jongeman vroeg over welke geboden Jezus het had, verwees Christus naar vijf van de Tien Geboden en naar het gebod de naaste lief te hebben als zichzelf. Maar Hij liet na het Tiende Gebod, dat begeerte verbiedt, te noemen. Begeerte was juist het probleem van de man, wat een van de redenen is waarom dit verslag in de Bijbel staat. De jongeman was te zeer aan zijn rijkdommen gehecht om ze op te geven en daarom „ging hij bedroefd heen” (vers 21-22).

Uit vers 21 mag niet de conclusie getrokken worden dat iedere christen zijn bezit moet verkopen. Jezus wist echter dat rijkdom de hoogste prioriteit in het leven van deze jonge man was. Een christen moet bereid zijn van alles afstand te doen. Rijkdom bleek het struikelblok van deze jonge man, zoals voor velen in de wereld. „Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; gebruikt echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander door de liefde. Want de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Galaten 5:13-14).

Velen beseffen niet wat echte naastenliefde is. De jongeman werd hierop getest en faalde. Hij miste de echte liefde voor Gods geboden en koos er voor aan zijn roeping (Mattheüs 19:21: „en kom hier, volg Mij”) geen gehoor te geven.

Christus zei hoe moeilijk het voor een rijke is het Koninkrijk van God binnen te gaan wegens de menselijke neiging te begeren en op stoffelijke bezittingen te vertrouwen in plaats van op God. De verbaasde discipelen vroegen: „Wie kan dan behouden worden?” Christus' antwoord bevat de sleutel tot het overwinnen van de zonde: „Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk” (vers 26).

Niemand van ons kan zijn gebreken, zonden, tekortkomingen overwinnen zonder de hulp van God. Zelfs als wij met onze eigen wil onze daden zouden kunnen veranderen, kan alleen God ons hart veranderen. Daarom deed Paulus een beroep op de leden van de gemeente in Rome zich niet aan de wereld te conformeren, maar zich te laten veranderen door Gods Geest en de „vernieuwing van uw denken” (Romeinen 12:1-2).

Om onze zonden aan te pakken moeten wij ons aan God overgeven. Als God iemand tot wezenlijke verandering roept, leidt Hij de persoon naar dit punt van overgave. Bekering komt door de goedheid van God, niet door die van onszelf. „Beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt?” (Romeinen 2:4).

God schenkt berouw en bekering opdat wij de waarheid zullen kennen (2 Timotheüs 2:25: „dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren”) en opdat wij zullen leven. „Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken” (Handelingen 11:18). Wij zijn echter vrij om te beslissen of wij ons zullen bekeren. Petrus spoorde zijn landgenoten aan: „Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren” (Handelingen 3:19).

Na onze bekering en nadat wij als uiterlijk teken daarvan zijn gedoopt, belooft God ons zijn Geest te geven. Die Geest stelt ons in staat de zonde te onderkennen en te overwinnen. Door bekering worden wij wat God betreft een nieuw schepsel. „Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Corinthiërs 5:17). Hij maakt het ons mogelijk als een andere persoon te gaan leven en onze zonden achter ons te laten.

 

 

Wij kunnen overwinnen

 

„Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (Romeinen 8:9). De heilige Geest maakt het verschil. Wij zijn kinderen van God als we zijn Geest in ons hebben.Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent” (1 Johannes 3:1).

Het Gezin van God is klein. „Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). Dat kleine gezin heeft echter goddelijke kracht ontvangen. Met die kracht – Gods Geest – kunnen we de zonde vermijden. „Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet” (1 Johannes 3:6). Johannes zegt dat „wij kinderen Gods” (vs. 1) die in Christus blijven (vs. 6) niet meer zondigen zoals we dat voor ons berouw en onze bekering deden. En het verschil is groot, zoals het verschil tussen leven en dood. „Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood” (vs. 14).

De heilige Geest is „het zaad Gods” (vs. 9, Grieks: sperma), waardoor in ons, als Gods kinderen, zijn krachtige natuur wordt ontwikkeld. „Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst” (2 Petrus 1:3-4).

Weet dat de heilige Geest geen robot van ons maakt, waardoor we niet meer zouden kunnen zondigen. God heeft de mens een vrije wil gegeven, zodat Hij weet dat zijn kinderen vrijwillig de beslissing hebben genomen Hem van harte te gehoorzamen – zich van harte aan de regels van het Gezin houden. Daarom kunnen wij, met hulp van God, de zonde overwinnen! Zolang we mens zijn hebben we ook nog de menselijke natuur. Daarom moeten we volharden. „Want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet” (Jakobus 1:3-4).

Maar hoe gaan we nu in de praktijk te werk om de zonde uit te roeien? Het is niet zo eenvoudig als vragen om meer van Gods Geest en dan rustig afwachtend toekijken hoe God op een of andere wonderbaarlijke en ogenblikkelijke wijze onze overtredingen teniet doet. Wij moeten eraan werken en een nauwgezette inspanning verrichten, terwijl Gods Geest ons kracht geeft en onze inspanningen versterkt.

In Efeziërs 4 geeft Paulus een eenvoudig te begrijpen formule voor verandering. Hij illustreert deze met verscheidene voorbeelden, zodat wij duidelijk kunnen begrijpen wat er voor het overwinnen van zonde nodig is. Wanneer wij deze verzen bestuderen, zien wij drie stappen die wij moeten nemen om van een zondig leven over te gaan op een leven dat op de juiste wijze Gods werkzaamheid met en in ons laat zien. Als wij een van deze stappen overslaan, kan verandering ofwel niet plaatshebben ofwel zal ze onvolledig blijven.

Paulus' instructie aangaande het overwinnen van de zonde is dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid (Efeziërs 4:22-24).

 

 

Weg met het oude

 

De eerste stap, zegt Paulus, is „het afleggen van de oude mens”. Om dit te doen moeten wij beseffen dat onze „oude mens” onze vleselijke, zelfzuchtige natuur is, die in vijandschap met God leeft (Romeinen 8:7). Ons onbekeerde menselijke hart wil God niet gehoorzamen (Deuteronomium 5:29) en is in Gods ogen „arglistig” en „verderfelijk” (Jeremia 17:9).

„Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wel mocht gaan!” (Deuteronomium 5:29).

„Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen?” (Jeremia 17:9).

Onze egoïstische levenswijze van zonde voert ons onverbiddelijk naar de dood.

„Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood” (Spreuken 14:12).

„Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Romeinen 6:23).

De „oude mens” waarop Paulus doelt wordt gevormd door zowel onze onbekeerde geest als de afzonderlijke daden van zonde die eruit voortkomen. Hij, de oude mens, moet symbolisch ter dood worden gebracht in het water van de doop. „Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Romeinen 6:1-4). Geestelijk moeten wij de bijl aan de wortel leggen, zodat de kwaadaardige boom ophoudt zijn verdorven vrucht, de zonde, te produceren.

Uiteindelijk kan God met de slechtste van ons werken; Hij kan ons bevrijden van vele zonden die ons gevangen houden – zonden waarvan wij denken dat wij ze nooit kunnen overwinnen. Wij kunnen worden bevrijd van talloze banden die ons verstrikken en gijzelen. Wij kunnen vrij zijn, zelfs al zitten wij nu nog hulpeloos in de ketenen van de zonde gevangen. „Zijn ongerechtigheden vangen de goddeloze, in de strikken zijner zonde raakt hij vast” (Spreuken 5:22).

Door ons bekering te geven en ons door de dood van zijn Zoon met zichzelf te verzoenen wist God onze zonden van het verleden uit en geeft Hij ons de hulp die wij nodig hebben om te overwinnen.

Met Gods hulp worden wij steeds meer bevrijd van een verkeerde manier van leven die door Paulus wordt omschreven als slavernij. „Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?” (Romeinen 6:16). Om uit de slavernij te breken moeten wij „de leden, die op de aarde zijn [doden]: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij” (Colossenzen 3:5).

Als wij Gods Woord bestuderen, worden onze zonden aan ons geopenbaard. De Bijbel helpt ons te bepalen welke veranderingen wij moeten aanbrengen. Het Woord van God is, als wij het toelaten, „levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten” (Hebreeën 4:12).

Als wij ons aan het doordringende licht van Gods Woord overgeven, helpt God ons onze verkeerde gewoonten en gedachten te identificeren. Wij moeten ons er dan van afkeren en goddelijke gedachten aannemen en godvruchtige werken verrichten. Maar alleen kunnen wij dat niet.

Na te hebben vastgesteld wat wij moeten veranderen, kunnen wij met Gods Woord en zijn Geest Hem hulp vragen om te overwinnen. Wij moeten het geschenk van Gods Geest in ons aanwakkeren. „Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren” (2 Timotheüs 1:6). De heilige Geest kan ons iedere dag vernieuwen en zal onze nieuwe natuur van kracht voorzien voor de succesvolle strijd tegen de zonde. „Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd” (2 Corinthiërs 4:16). Door de Geest kunnen wij „de werkingen des lichaams” doden (Romeinen 8:13).

Veel mensen slagen niet in hun strijd tegen de zonde doordat zij proberen de zonde op eigen kracht te overwinnen in plaats van op Gods Geest te vertrouwen. Paulus erkent dit menselijk tekort. Hij kende de invloed van de wet van de menselijke natuur heel goed. „Als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig” (Romeinen 7:21). Dit beschrijft de strijd van de zondige natuur van Paulus – en van iedere volgeling van Christus – met zijn nieuwe goddelijke natuur.

Door Jezus Christus, door zijn offer voor de zonde en zijn natuur die in ons woont (Galaten 2:20), kunnen wij een nieuw, godvruchtig leven leiden. Wij kunnen worden verlost van „alle ongerechtigheid” en worden gereinigd als Gods „eigen volk, volijverig in goede werken” (Titus 2:14). Met Gods hulp kunnen wij overwinnen.

 

 

Leve het nieuwe

 

Als wij alleen de oude mens afleggen, is het proces van overwinnen niet voltooid. Een christelijk leven is een leven van veranderingen. Wij hebben vastgesteld wat verkeerd is: de goddeloze kenmerken van de oude mens. Wij hebben God gevraagd om hulp om te veranderen. Nu komt het moeilijke deel: wij moeten met Gods hulp de positieve eigenschappen in ons opnemen die het tegendeel zijn van de gebreken die wij hebben vastgesteld. Paulus omschrijft dit als het „aandoen van de nieuwe mens” (Efeziërs 4:24) met alle goddelijke kenmerken. Wij moeten onze aandacht en inspanningen richten op het godvruchtige gedrag dat wij in de praktijk willen brengen.

Om het negatieve uit te schakelen moeten wij ons concentreren op het positieve. Daarom zijn de voorbeelden die Paulus gebruikt zo leerzaam en duidelijk, zoals zijn eerste voorbeeld van liegen („Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid”, vers 25). Iemand kwam eens bij een ervaren christen en zei dat hij een probleem met liegen had. De ervaren christen antwoordde voor de grap dat hij er niet zeker van was of hij hem wel kon geloven. Immers, wanneer is een leugenaar geen leugenaar? Hij houdt niet op een leugenaar te zijn alleen omdat hij zijn mond houdt. De enige manier waarop een leugenaar een karakterverandering kan aantonen is door het spreken van de waarheid (hetzelfde vers). Hij moet het oude afleggen door het nieuwe aan te doen.

Wanneer een voormalige leugenaar begint consequent de waarheid te spreken, beginnen zijn oude gewoonten van dubbelzinnigheid aan kracht in te boeten en af te sterven. Zo helpt Gods Geest ons te overwinnen.

Paulus noemt nog een voorbeeld: stelen. Wanneer is een dief geen dief? Het enige aantoonbare bewijs dat een dief zijn gewoonten heeft veranderd is door het tegendeel te doen. Stelen is eenvoudig een daad van onrechtmatig nemen. De tegengestelde eigenschap is geven. God kan een dief helpen te leren werken zodat „hij iets kan mededelen aan de behoeftige” (vers 28).

Paulus zei dat „gij verjongd wordt door de geest van uw denken”. Een dier zondigt niet, omdat het niet kan redeneren. Maar een mens kan door de geest van zijn denken zonde voorkomen. Christus zei dat zonde niet slechts bestaat uit een fysieke daad; als wij alleen al de gedachte eraan in onze geest toelaten, hebben wij reeds gezondigd.

Realiseert u zich dat als het verkeerd is om een bepaald iets te doen, het ook verkeerd is om erover te denken?

Allen hebben gezondigd”, staat er in de Bijbel.

Wat zonde is hebben we gelezen in 1 Johannes 3:4.

Satan moet het weten – hij is de onzichtbare invloed die de weg van deze wereld bepaalt.

Hollywood wordt door velen gezien als het mekka van de zonde. In de kiosken in Hollywood lag vroeger een zeer werelds boekje, geschreven in een heel lichte, luchtige en satirische stijl, met de titel: Hoe u in Hollywood kunt zondigen. Er stond een definitie van zonde in. Die definitie was zeer veelzeggend en niet ver bezijden de waarheid: „Zonde is het denken van gedachten die u niet zou mogen denken over dingen die u niet zou mogen doen terwijl u dat soort gedachten denkt.”

Gods definitie is: „De zonde is wetteloosheid” (1 Johannes 3:4) – het overtreden van de wet van liefde, zoals die wordt gedefinieerd door de Tien Geboden.

Jezus zei: „Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk [alle overtredingen van de wet – de Tien Geboden]” (Markus 7:20-22).

„Allen hebben gezondigd”, zegt de Bijbel. En is er één mens, en meer in het bijzonder één christen, die niet steeds weer de strijd tegen de zonde, die door de apostel Paulus beschreven wordt, heeft doorgemaakt? „Want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik . . . Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik” (Romeinen 7:15, 19). Is er iemand die deze strijd niet verloren heeft, wellicht al vele malen?

Natuurlijk kan geen enkel mens uit zichzelf boven de zonde staan. „Bij mensen is het onmogelijk,” zei Jezus, „maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God” (Markus 10:27).

En Paulus gaat verder met te laten zien dat verlossing van de vleselijke gezindheid (Romeinen 8:5) alleen bereikt kan worden door Jezus Christus en de inwonende kracht van Gods heilige Geest – „opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest . . . Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (Romeinen 8:4, 14)

Jawel, maar wij moeten ook ons aandeel bijdragen. En het draait allemaal om ons denken.

Bekering van zonde betekent letterlijk ons denken veranderen met betrekking tot zonde. Als wij ons bekeren en gedoopt worden, en Jezus Christus als Verlosser aanvaarden, wordt ons beloofd dat wij het geschenk van de heilige Geest zullen ontvangen en „dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken(Efeziërs 4:23). De aanwezigheid van de heilige geest is de vernieuwing van het denken.

Hoe komt men eigenlijk tot zonde? „Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. Daarna, als die begeerte [het verlangen in het denken] bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort” (Jakobus 1:14-15).

De verleiding ligt in het denken. Als u denkt over hetgeen u in verleiding brengt – als u uw gedachten erover laat gaan – u in gedachten ermee bezighoudt – of dat nu een verlangen is om ergens heen te gaan, iets te doen of iets te hebben waarvan u weet dat het verkeerd is – wordt het denken erover uiteindelijk bevrucht – leidt tot handelenen brengt zonde voort.

Uiteindelijk doet u hetgeen waaraan u steeds bleef denken, verlangend om het te doen. Als u eraan blijft denken, zult u na een poosje niet meer in staat zijn om het te weerstaan.

Daarom hebt u zo vaak de strijd tegen de zonde verloren – u bleef eraan denken, ernaar verlangen, het willen.

De manier om zonde te voorkomen is om het denken te laten vervullen door de geest van God. „Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn” (Colossenzen 3:2).

De manier om iets uit uw hoofd te zetten, is om een tegengestelde gedachte in het hoofd te halen.

Nogmaals moet benadrukt worden dat alleen al de gedachte – iets wensen wat God heeft verboden – zonde is, zoals Jezus heeft uitgelegd. Niet alleen plannen maken om te zondigen, maar fantasieën over zaken die God heeft verboden.

Maar we beginnen om foute gedachten te verbannen. Met de hulp van Gods geest kunnen we dat doen door over te stappen op andere, positieve gedachten. U hebt misschien wel eens gezien hoe ouders hun baby proberen te sussen als de baby huilt. Er is óf iets dat het kind pijn doet en dat verholpen moet worden, óf de baby denkt aan iets waardoor hij huilt of dreint. Het helpt meestal niet veel om alleen maar sst te zeggen of te zeggen dat hij moet ophouden met zeuren.

Sommige ouders hebben het trucje ontdekt om de baby te kalmeren door hem aan iets anders te laten denken. In plaats van hem te zeggen dat hij moet ophouden met huilen, moet u zijn aandacht trekken met iets nieuws – hem met iets nieuws laten spelen – en voor u het weet zal het kind helemaal vergeten zijn waarom het huilde.

Probeer diezelfde methode op uzelf toe te passen. In plaats van op materiële of wereldlijke dingen behoort iemand die volwassen is zelfdiscipline te gebruiken en zijn denken op geestelijke zaken te richten. Open uw Bijbel. Houd uw geest bezig met de bestudering van een geestelijk onderwerp.

Probeer het de volgende keer dat u in verleiding komt. Bid erover. Vraag God om u te helpen. Zie hoe snel u verleiding en zonde begint te overwinnen en hoe groot uw geestelijke groei en de ontwikkeling van uw karakter zullen zijn.

 

 

Afbrekende of opbouwende woorden?

 

Paulus noemt verder nog als voorbeeld de manier waarop wij tegen elkaar spreken. Onze tong geeft vaak nauwkeurig aan wat onze overheersende aard is, hetzij goed of kwaad. Jezus Christus merkte op: „Uit de overvloed des harten spreekt de mond” (Mattheüs 12:34). Jakobus zegt ons dat de tomeloze tong een „wereld der ongerechtigheid” is. „Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt. Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel” (Jakobus 3:5-6).

Zwijgen opdat geen slechte taal uit de mond glipt kan een stap in de goede richting zijn. Maar als iemand zijn mond houdt, is dat nog helemaal geen bewijs dat zijn natuur is veranderd. Tenslotte, „zelfs een dwaas die zwijgt, gaat door voor wijs” (Spreuken 17:28). Zijn natuur wordt wezenlijk veranderd als hij begint zijn tong op een positieve manier te gebruiken. „Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed woord hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen” (Efeziërs 4:29).

Om verkeerd spreken te overwinnen moeten wij God vragen ons te helpen ons te richten op het bemoedigen en opbouwen van mensen in plaats van hen neer te halen.

„De mond des rechtvaardigen is een bron van leven” (Spreuken 10:11).

„Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen” (Spreuken 10:20).

Wij moeten bidden dat God ons spreken „te allen tijde aangenaam, niet zouteloos” maakt (Colossenzen 4:6).

Zo moeten wij het contrast zien in de gedragseigenschappen die in Efeziërs 4:31-32 worden genoemd. „Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft.” Wij kunnen ons ontdoen van minderwaardige eigenschappen door ons op positieve karaktereigenschappen te richten. Wij kunnen dit principe op ieder aspect van ons gedrag toepassen. Pas deze methode toe en met Gods hulp wordt verandering ten slotte werkelijk mogelijk.

 

 

Welke kracht zal in u zijn?

 

Twee wat onduidelijke verzen in deze bijbelpassage van Efeziërs 4 moeten ons nu iets zeggen. Wanneer wij toegeven aan de natuur van de oude mens met al zijn verdorven gewoonten, dan „bedroeven wij de heilige Geest” (vers 30) en geven we „de duivel voet” (vers 27). Misschien kunnen wij nu begrijpen dat Gods Geest niet kan vertoeven in een disharmonieuze omgeving van liegen, stelen en verdorven spreken en handelen, terwijl Satan in zulke omstandigheden gedijt en ze in feite aanmoedigt.

Doen wij daarentegen het gedrag van de nieuwe mens aan, dan overheerst het tegengestelde. Satan haat godvruchtig gedrag en kan niet lang in zo'n omgeving blijven. Gods Geest echter bloeit in iemand die een godvruchtig leven leidt.

Dit alles is een mooie illustratie van een eenvoudige, maar diepzinnige waarheid: als wij ons aan God onderwerpen en de duivel weerstaan, zal hij van ons wegvluchten. „Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jakobus 4:7). „Wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees” (Galaten 5:16). Wij kunnen de lucht uit een glas halen door het met water te vullen. Evenzo kunnen wij ons van de verdorven menselijke natuur ontdoen door ons leven te vullen met Gods natuur en zijn vele wonderbaarlijke eigenschappen.

Het goede nieuws is dat wij door de genade van God de zonde kunnen overwinnen. Dat betekent niet dat wij nooit meer zullen zondigen, want we zijn nog altijd fysiek en dus aan menselijke zwakheden onderhevig. Wij hoeven echter tegenover onze zonden niet ontmoedigd te raken. Wij moeten ons er juist over verheugen dat wij eraan denken, omdat dit de eerste stap is om ze met wortel en tak uit te roeien.

„Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede” (Romeinen 12:21).

God helpt ons onze verkeerde daden in te zien. Door de kracht van zijn Geest werkt Hij in ons om ons te versterken, te bemoedigen en ons van hoop te vervullen in onze strijd tegen de zonde, waardoor wij weten dat onze overwinning vaststaat. Wanneer wij de oude mens afleggen, in de geest van ons denken vernieuwd worden en de nieuwe mens aandoen, zullen wij uiteindelijk de zonde hebben overwonnen. Het kan niet anders!


Terug naar de Home Page

 

click tracking