Voor literatuurlijst klik hier.
Wat een oude
boom
en oude
pilaren
ons kunnen
leren
In de schepping zien
we interessante verschijnselen, structuren en gedrag. De dieren- en
plantenwereld is boeiend en wonderbaarlijk. Wij mensen kunnen er veel van
leren. Groei, harmonie, volharding, vrolijkheid, waakzaamheid,
spaarzaamheid, vriendschap, leergierigheid en nog veel meer kunnen we
waarnemen in de natuur van de fysieke schepping. Prachtige voorbeelden om
van te leren.
Maar ook oude pilaren
in ruïnes, die misschien doods lijken, kunnen we in deze les gebruiken.
Wij gaan specifiek
kijken naar de oudste boom ter wereld en oude pilaren in ruïnes. Wat kunnen
ze ons leren?
Wat
de
oudste boom
op aarde
ons
kan leren
De borstelden is uit het geslacht zilverspar
en komt voor in het westen van de Verenigde Staten in Nevada en Californië.
Borsteldennen groeien zeer langzaam: een 700 jaar oude borstelden is slechts
90 cm hoog, bij een stamdiameter van 7,5 cm. Op gunstige plaatsen kunnen
borsteldennen tot 20 m hoog worden. Borsteldennen zijn zeer goed bestand
tegen onder andere droogte en kunnen een zeer hoge ouderdom bereiken. De
oudst bekende borstelden – tevens de oudst bekende boom – is Methuselach, in
de White-Inyo Range, ruim 4700 jaar oud.
De oudste mens die
ooit geleefd heeft was Mathusalach of
Methusalem, hij werd 969.
Als ze nog niet
stokoud zijn, zijn het kleine bomen, geen bijzondere bomen om te zien –
alleen wat uitgemergelde stompen met hier en daar een bosje groene
dennennaalden om te laten zien dat er nog een sprankje leven in zit.
Vergeleken met de reusachtige sequoia's in Californië, met de ceders van de
Libanon, en met de meeste andere bomen zijn de borsteldennen nogal
onbetekenend.
We kunnen dit
projecteren op eenvoudige mensen die door God geroepen worden.
„Voortdurend waren
zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en
gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten” (Handelingen
2:46).
„Eenvoud des
harten” zegt God van de eerste mensen van de nieuwtestamentische Gemeente.
„De HERE bewaart de eenvoudigen; ik was verzwakt, maar Hij heeft mij
verlost” (Psalmen 116:6). En ook: „Hij heeft machtigen van de troon gestort
en eenvoudigen verhoogd” (Lukas 1:52).
Toch hebben deze
bomen in één opzicht recht op een grote reputatie: niets dat op aarde leeft
is ouder dan zij. Het ís bijzonder, sommige bomen in een borsteldennenbos
zijn meer dan 4000 jaar oud!
Als we dat ook
toepassen op mensen, dan betekent dat dat we moeten volharden, ondanks de
beproevingen. „Door uw volharding zult gij uw leven verkrijgen” (Lukas
21:19). „Wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de
verdrukking volharding uitwerkt, en de volharding beproefdheid, en de
beproefdheid hoop” (Romeinen 5:3). En dan zullen we, net als die oude bomen,
de oudsten zijn – niet onder de mensen, maar over de mensen.
Oudsten in de betekenis van de functie van ’oudsten’, of zelfs koningen.
„Indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien
wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen” (2 Timotheüs
2:12). De eersten in het gezin zijn de oudsten (Jakobus 1:18; Openbaring
14:4). Als we eenmaal geboren zijn als ’eerstelingen’ in het Gezin van God,
zijn wij als het ware de borsteldennen onder de bomen.
Toen Christus op
aarde leefde, hadden deze bomen al twee millennia geleefd. Zelfs toen de ark
van Noach op de bergen van de Ararat vastliep, begonnen deze pijnbomen al
uit te spruiten. Als planten en bomen onder het water van de Vloed in een
toestand van rust hebben voortgeleefd, zou de oudste boom dus al een paar
honderd jaar vóór de Vloed hebben geleefd. En sindsdien zijn ze blijven
groeien.
Maar gemakkelijk
was dat leven niet. Op winderige bergen in het westen van de staat Nevada
staat meer dan 2500 m boven de zeespiegel een bos met die kleine
borsteldennen. Dit soort bergen zijn nou niet bepaald erg gastvrij. Toch
zijn de borsteldennen erin geslaagd in leven te blijven. En ze bleven niet
alleen in leven, maar ze zijn nog actief, productief en nuttig ook. En ieder
lid van Gods Gemeente kan daaruit een les leren.
„Bloeien als een boom”
Een geliefd gezang
van de Gemeente van God is Psalm 1: „Gezegend is de mens”. Het derde couplet
daarvan luidt: „Hij zal bloeien als een boom, die aan waterbeken staat, die
zijn vrucht geeft op zijn tijd en geen blad vergaat.”
De dichter van deze
Psalm, David, zag een analogie tussen een „gezegend mens” en een boom. Om
die analogie ten volle te begrijpen moeten we iets over bomen weten.
Een boom bestaat
uit vier hoofdonderdelen: wortels, stam, takken en bladeren.
De wortels
verankeren de boom in de grond en zuigen vitale mineralen en water uit de
grond op waardoor de boom in leven kan blijven.
De stam zorgt
ervoor dat het vocht en de mineralen vanuit de wortels via de takken naar de
bladeren wordt getransporteerd en brengt voedsel in de vorm van suikers
terug naar de wortels.
De takken hebben
slechts één doel: ze zorgen ervoor dat de bladeren het licht kunnen
bereiken. Ze bewegen zich in alle richtingen zodat de bladeren het zonlicht
kunnen zien.
Door fotosynthese,
een chemische reactie, vormen de bladeren de anorganische mineralen uit de
bodem om in organische stoffen die de boom voeden. En natuurlijk produceren
bomen op hun tijd vruchten en noten waardoor de voortplanting geschiedt.
Een boom leeft
evenwel niet alleen maar voor zichzelf. Iedere functie waardoor een boom
bestaat, heeft een nuttig effect, niet alleen voor de boom, maar voor diens
hele omgeving.
De wortels bijv.
verankeren niet alleen de boom in de grond, ze verankeren ook de bodem zelf,
waardoor deze voor erosie wordt beschermd. In sommige delen van de wereld,
waar de bomen in het wilde weg zijn gekapt, is de bovenlaag van de grond
vrijwel geheel verdwenen en zijn woestijnen ontstaan.
Verder leveren de
stam en takken natuurlijk timmerhout en brandhout.
We zagen al dat een
boom door middel van zijn bladeren en vruchten voedsel produceert. In zekere
zin hangt al het fysieke leven van dit proces af, aangezien mens en dier, in
tegenstelling tot planten, geen voedsel kunnen produceren uit anorganische
materie.
De bladeren hebben
nog een andere functie van vitaal belang. Ze produceren zuurstof waardoor ze
ertoe bijdragen dat de atmosfeer inadembaar blijft. Koolzuur uit de
atmosfeer wordt door de bladeren geabsorbeerd en verbindt zich met de
mineralen die door de wortels zijn opgezogen. Door de inwerking van licht
wordt suiker geproduceerd. Een bijproduct van deze reactie is zuurstof dat
aan de atmosfeer wordt afgegeven.
Zonder bomen en
andere groene planten zou er weldra geen frisse lucht meer zijn en zou het
leven niet in stand kunnen blijven.
Zolang hij leeft
zorgt een boom hiervoor. Zodra hij stopt met geven gaat hij dood. En wanneer
een ware christen ophoudt te geven, zal dat leiden tot de eeuwige dood.
U begrijpt nu
wellicht al waarom een „gezegend en gelukkig mens” vergeleken wordt met een
boom die aan de oever van een rivier of beek is geplant.
Niet alleen leidt
zo iemand een sterk, gezond leven, maar hij leidt dat leven ook niet alleen
voor zichzelf. Ieder facet van zijn leven is heilzaam voor andere mensen. Al
zijn activiteiten houden een zegen voor anderen in.
Inderdaad is hij
als een boom die langs een beek geplant is, overvloedig voorzien van water
en een rijke goede bodem. Op zijn tijd „geeft hij zijn vrucht” waarvan
anderen profiteren.
„Zijn blad vergaat
niet”, d.w.z. hij biedt hulp en diensten aan degenen die deze nodig hebben.
Hij is gastvrij en vriendelijk, als een welkome schaduw van een krachtige
boom die langs het water van een levenschenkende stroom staat verankerd.
En u?
„Goed”, zullen
sommigen zeggen, „dat is allemaal mooi en aardig – een prachtige analogie
voor hen die op jonge leeftijd zijn geroepen, een goede opleiding hebben
gehad, met man of vrouw ook in de Gemeente, gezonde kinderen, een goed
inkomen en een mooi huis om mensen te ontvangen. Maar vele van ons die God
heeft geroepen zijn oud, alleen, arm, ziek, zonder opleiding, kreupel of
wonen in een arm land en zijn nauwelijks in staat het hoofd boven water te
houden.”
Zulke gemeenteleden
zullen niet snel het gevoel hebben dat zij zijn als „een boom aan waterbeken
geplant”. Zij zijn meer als een – wel, als een boom geplant op een kale
bergtop.
Wat ons terugbrengt
naar de borstelden. Deze aartsvaders van de plantenwereld hebben moeten
vechten om hun greep op het leven te behouden.
Hun wortels hebben
moeten strijden voor de schaarse voedingsstoffen in de berggrond. Hun stam
en takken hebben de verwoestende kracht van duizenden stormen moeten
doorstaan. Ze zijn bestookt en geslagen. Veel bomen hebben nauwelijks nog
enig leven in zich.
Je zou denken dat
ze dood zijn, totdat je dichterbij komt. Dan zou je een tak vinden met nog
een paar dennennaalden eraan en aan de wortels verbonden door een smalle
strook levend weefsel.
Het punt is evenwel
dat wanneer de boom nog leeft, hij nog altijd doet wat een boom moet doen,
en nog geeft wat een boom moet geven. De weinige bladeren die nog over zijn,
produceren levengevende zuurstof. De weinige zaden die geproduceerd worden
zijn van dezelfde kwaliteit als die van duizenden jaren jongere bomen.
Zelfs al is de boom
misschien oud, en leeft hij in harde omstandigheden en is wellicht
onherkenbaar verwrongen, nutteloos is hij niet. Hij produceert nog steeds
goede vruchten. De hoeveelheid is dan wel niet te vergelijken met die van
een boom „die aan waterbeken staat”, maar de kwaliteit is dezelfde.
U bent nuttig
Er bestaat niet
zoiets als een nutteloos lid van het Lichaam van Christus, net zo min als er
een nutteloze boom bestaat. Een boom kan, hoe onbetekenend hij ook lijkt te
zijn, zolang hij in leven is, dienen. En een lid van Gods Gemeente in wie de
geest van God woont, kan altijd dienstbaar zijn. God roept mensen niet als
een gunst, maar omdat Hij iets voor hen heeft te doen.
Uw omstandigheden
snijden u niet af van nuttig te zijn. Christus kent onze omstandigheden en
plaatst ons in het Lichaam van Christus om te werken zoals Hij dat goed
acht. „Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het
lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” (1 Corinthiërs 12:18). Christus
weet precies of je een leidende dienaar bent dan wel een eenzame weduwe, en
Hij verwacht dat je vrucht voortbrengt.
Vanzelfsprekend
kunnen we niet allemaal dezelfde vruchten voortbrengen. We hebben
verschillende gaven, verschillende talenten en verschillende ervaringen. We
moeten anderen niet benijden om hun omstandigheden. Als God u niet tot
oudste, evangelist of diaken roept, of als Hij zelfs niet de rest van uw
gezin roept, bent u daarom nog geen minderwaardig deel van de Gemeente!
„Indien de voet
zeggen zou: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam,
behoort hij daarom niet tot het lichaam? En indien het oor zeggen zou: omdat
ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet
tot het lichaam? . . . En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet
nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig” (1 Corinthiërs
12:15-16, 21).
Kunnen wij zeggen
dat wij onze gemeenteleden die daar of daar wonen niet nodig hebben, omdat
zij arm zijn?
Nee! Vers 22
verklaart waarom niet. De leden die zwak schijnen te zijn, zijn nodig.
Waarom? Omdat zij, al worden zij in dit leven misschien zwaar beproefd,
bezig zijn een waardevolle ervaring op te bouwen die op zekere dag in het
Koninkrijk van God nodig zal zijn. Zelfs nu dragen hun gebeden en moeilijk
verworven tienden en offeranden iets bij aan het Koninkrijk van God dat door
niemand anders kan worden bijgedragen. Tenslotte waren de twee koperstukjes
van een arme weduwe meer dan alle anderen hadden gegeven. In vers 22 staat:
„welke het zwakst schijnen”. „Ja, veeleer zijn die leden van het
lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk” (vers 22). In de wereld
hebben ze geen hoge status, maar bij God kunnen ze een hoog aanzien hebben
vanwege hun hart. Hun schijnbare zwakheid geeft anderen de kans om hen
dienstbaar te zijn.
God is
geïnteresseerd in de kwaliteit van het geloof dat Hij ziet. „Want
voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij
tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich
verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn” (Mattheüs 17:20). Daarom is er
niet zoiets als een rudimentair (dat is: niet meer tot ontwikkeling komend)
orgaan in het Lichaam van Christus. Alle leden zijn nodig, en door effectief
samen te werken helpen zij met de bouw van de geestelijke tempel en het
Werk.
„Laat u ook zelf
als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een
heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die
Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petrus 2:5).
„En aan Hem
ontleent het gehele lichaam als één welsluitend geheel en bijeengehouden
door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn
wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de
liefde” (Efeziërs 4:16).
Doe wat u kunt
Lees de gelijkenis
van de talenten nog eens.
„Want het is als
een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun
zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee,
een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands.
Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed
er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee
talenten had, er twee bij. Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging
heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. En na
lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen. En die
de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten
bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik
heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij
goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal
ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad
ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb
er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij
goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal
ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Nu kwam ook hij, die het ene
talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens
zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van
plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben
heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. En
zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij,
dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik
niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven
en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. Neemt
hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft. Want
aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben.
Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. En werpt de
onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en
het tandengeknars” (Mattheüs 25:14-30).
Christus is op de
hoogte van onze verschillende omstandigheden en mogelijkheden tot dienen.
Daarom geeft in de gelijkenis de meester aan zijn slaven talenten in
overeenstemming met hun vermogens. Een krijgt vijf talenten, een ander
krijgt er twee, en een derde krijgt er maar één (vers 15).
De slaven die
respectievelijk vijf en twee talenten ontvingen, gingen aan het werk en
maakten ieder 100 procent winst (vers 16-17). Maar de man met het ene talent
produceerde niets. Zijn houding was misschien: „Waar ben ik nou goed voor?
Ik heb nauwelijks enig talent.” In ieder geval toonde hij geen inspanning om
er iets voor te doen, want het weinige dat hij had begroef hij (vers 18).
Vervolgens keert de
heer terug. Hij beloont de twee slaven die in hun verschillende
omstandigheden goed produceerden. Aangezien ieder van hen 100 procent winst
te zien geeft, beloont hij hen in gelijke mate. Let erop dat de woorden van
vers 21 en van vers 23 precies hetzelfde zijn: „Wel gedaan, gij goede en
getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u
stellen; ga in tot het feest van uw heer”. God kijkt naar het hart, niet
naar de bankrekening, het ras, de nationaliteit of taakomschrijving.
Maar wat gebeurt er
met degene die zijn talent had begraven? Hij heeft vertrouwen in wat hij
heeft gedaan. Hij komt tamelijk gerust tot de afrekening en vertrouwt erop
dat hij kon zeggen: „Zie, U krijgt wat van U is. Al heb ik het niet
vermeerderd, zoals de anderen gedaan hebben, ik heb het toch ook niet
verminderd”. De derde slaaf is het beeld van de mens die de woorden van
Jezus wel hoort, maar er niets mee doet. En daardoor verspeelt hij alles.
Laten we hieruit
een les trekken. God maakte geen vergissing toen Hij ons riep en verwekte
als zijn kinderen. Voel u niet minder wegens de dingen die u niet kunt
doen – doe wat u wel kunt.
Als u een boom bent
die aan waterbeken staat, dank God daar dan voor en werk des te harder.
Maar ook als dat
niet het geval is, doe dan toch uw deel. Als een boom stopt met geven gaat
hij dood. Maar sommige bomen leven wel 4000 jaar lang hoog op een berg, ver
van andere bomen, en ze dragen toch iets bij. Een kwaliteitsbijdrage
– daar gaat het om.
Twee soorten bomen
Er zijn twee
soorten bomen waar de eerste mensen direct mee te maken kregen: „de boom des
levens” en „de boom der kennis van goed en kwaad”. Daar krijgen alle mensen
mee te maken. De twee bomen typeren twee wegen: de weg van God, die leidt
naar eeuwig leven en de weg van Satan die leidt tot de eeuwige dood.
Als we een
wandeling maken in de natuur, moeten we goed opletten van welke bomen we de
vruchten eten. Veel bomen geven heerlijke vruchten. „Ook deed de HERE God
allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed
om van te eten” (Genesis 2:9). Maar let op, sommige vruchten zien er
aantrekkelijk uit, maar kunnen ons ziek maken, ze kunnen zelfs dodelijk
zijn. God confronteerde de mens daar al mee in de Hof van Eden. „En de vrouw
zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de
ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en
zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en
hij at” (Genesis 3:6). Zij werden „verstandig” volgens menselijke normen,
maar zeer dom volgens Gods normen.
Alle mensen hebben
van die dodelijke vruchten van de uiterlijk fraaie boom gegeten. Slechts
weinigen hebben met Gods hulp begrepen dat ze gezondigd hebben. Ze hebben
oprecht berouw getoond en zich bekeerd om voortaan van „de boom des levens”
te eten.
God heeft ons een
Handleiding gegeven over de goede en kwade vruchten in het leven. Zoals we
op onze wandeling in de natuur kunnen kiezen van welke bomen we de vruchten
eten, zo kunnen we ook in onze levenswandel kiezen. Gebruik altijd de juiste
handleiding.
Nog meer over bomen
Veel leiders van
volken hebben zich laten aanbidden als goden, zoals de farao van Egypte. En
tegenwoordig hebben veel mensen ook hun idolen. Ook hierin speelt de boom
een rol.
„En Juda deed wat
kwaad is in de ogen des HEREN, en zij prikkelden Hem tot na-ijver (meer dan
hun vaderen ooit gedaan hadden) door de zonden die zij bedreven. Ook zij
bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel
en onder elke groene boom” (1 Koningen 14:22-23).
Hierna een citaat
uit ’Het ware kerstverhaal’ van de Gemeente van God.
Maar waar de Bijbel
zwijgt over kerstmis en over enige viering hiervan door de apostelen of de
vroege gemeente, heeft hij wel iets te zeggen over de boom als afgod!
Dit zal bij veel
mensen als een verrassing overkomen. Maar hier staat het:
Jeremia 10:2-5: „Zo
zegt de Here: Gewent u niet aan de weg der volken . . . Want de
handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft
men het uit het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, met
zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast,
zodat het niet waggelt. . . . zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen
worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen
geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.”
Hoewel deze verzen
de afgodische gewoonte beschrijven om van een omgehakte boom een afgod te
snijden en die met kostbare metalen op te sieren, is dit een perfecte
beschrijving van de kerstboom, die door de Eeuwige wordt betiteld als: „de
weg en handelwijze der volken”.
Ons wordt geboden
noch die weg of handelwijze te onderwijzen noch te volgen! In deze passage
in de Bijbel wordt dit als afgoderij beschouwd.
Ook in dit verband
kunnen de mensen een les leren. Bomen mogen niet aanbeden worden en mensen
mogen niet aanbeden worden.
In Jeremia wordt
een mens die op God vertrouwt vergeleken met een boom aan de waterkant.
„Gezegend is de man die op de HERE vertrouwt, wiens betrouwen de HERE is;
hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot
aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof
groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat
vrucht te dragen” (Jeremia 17:7-8). Het water in de beek is een type van de
heilige geest.
God vergelijkt in
Ezechiël twee volken, Egypte en Assyrië, met een prachtige hoge boom. Een
volk kan de machtigste natie ter wereld lijken, maar de macht duurt zolang
God het wil.
„In het elfde jaar,
in de derde maand, op de eerste der maand, kwam het woord des HEREN tot mij
[Ezechiël]: Mensenkind, zeg tot Farao, de koning van Egypte, en tot zijn
mensenmenigte: aan wie zijt gij in uw grootheid gelijk? Zie, Assur was een
ceder op de Libanon, schoon van takken, met schaduwrijk loof, hoog van stam;
zijn top reikte tot in de wolken. Water maakte hem groot, de vloed uit de
diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats
waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan tot naar alle bomen des
velds. Daardoor werd zijn stam hoger dan alle andere bomen des velds
[machtiger dan andere volken]; zijn twijgen werden talrijk en zijn takken
lang door de overvloed van water, terwijl hij opschoot. In zijn twijgen
nestelde al het gevogelte des hemels, onder zijn takken wierp al het
gedierte des velds zijn jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken.
Schoon was hij door zijn grootte, door de lengte van zijn takken, want zijn
wortel reikte tot aan een overvloed van water. Ceders in Gods hof evenaarden
hem niet, cipressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen, en platanen
haalden niet bij zijn takken; geen boom in Gods hof was hem gelijk in
schoonheid. Schoon had Ik hem gemaakt met zijn overvloed van takken; alle
bomen van Eden die in Gods hof stonden, benijdden hem. Daarom, zo zegt de
Here HERE, omdat hij hoog van stam geworden was en zijn top tot in de wolken
had gestoken, en omdat zijn hart zich verhovaardigd had op zijn hoogte,
daarom gaf Ik hem over aan een machtige onder de volken, die hem ten volle
deed naar zijn goddeloosheid; Ik verstiet hem. Vreemden, de gewelddadigste
der volken, velden hem en deden hem neerstorten op de bergen en in alle
dalen vielen zijn takken, zijn twijgen braken in alle beekbeddingen der
aarde, alle volken der aarde trokken weg uit zijn schaduw en lieten hem
liggen. Al het gevogelte des hemels zette zich neer op zijn omgevallen stam,
en tussen zijn takken legerde al het gedierte des velds; opdat geen boom aan
het water zich meer verhovaardige op zijn hoogte of zijn top tot in de
wolken steke, en opdat de waterdrinkers in hun trots zich niet verbeelden in
eigen kracht te kunnen staan. Want zij zijn allen aan de dood overgegeven,
om naar de onderwereld te gaan, te midden der mensenkinderen, naar hen die
in de groeve zijn neergedaald [ondanks alle roem en eer sterven mensen, net
als bomen]. Zo zegt de Here HERE: Ten dage dat hij neerdaalde in het
dodenrijk, hulde Ik om zijnentwil de vloed in rouw en hield zijn stromen
tegen, zodat de overvloed van water ophield; om zijnentwil hulde Ik de
Libanon in een rouwkleed; om zijnentwil versmachtten alle bomen des velds.
Door het gedreun van zijn val deed Ik de volken beven, toen Ik hem deed
neerdalen in het dodenrijk, bij hen die in de groeve zijn neergedaald. Maar
in de onderwereld troostten zich alle bomen van Eden, de keur en het
schoonste van de Libanon, alle waterdrinkers. Ook zij waren met hem in het
dodenrijk neergedaald, naar hen die met het zwaard gedood zijn, zijn helpers
die in zijn schaduw hadden gewoond te midden der volken. Aan wie onder de
bomen van Eden zijt gij dan in heerlijkheid en grootheid gelijk? Met de
bomen van Eden zult gij neergeworpen worden in de onderwereld, liggen te
midden van onbesnedenen [onbekeerde mensen], bij hen die met het zwaard
gedood zijn. Zo gaat het Farao met zijn gehele mensenmenigte, luidt het
woord van de Here HERE” (Ezechiël 31:1-18).
Ook de imposante
boom die Nebukadnessar voorstelde, spreekt over macht, zolang God het
toestaat. Daniël gaf hem uitleg.
„De boom die gij
gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot de hemel reikte en die
over de gehele aarde te zien was, welks loof schoon en welks vrucht zo
overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welke het gedierte
des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde; dat
zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is
toegenomen, dat zij tot aan de hemel reikt, en wiens heerschappij zich
uitstrekt tot aan het einde der aarde. Dat nu de koning een wachter, een
heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zeide: Houwt de boom om en
vernietigt hem, laat evenwel zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel
omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld,
en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd, en zijn deel zij met het
gedierte des velds, totdat zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan” (Daniël
4:20-23).
De belangrijkste
vergelijking van de mensen met een boom geeft Jezus Christus.
„Brengt dan vrucht
voort, die aan de bekering beantwoordt . . . Reeds ligt de bijl aan de
wortel der bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt,
wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen” (Mattheüs 3:8, 10).
„Zo brengt iedere
goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte
vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een
slechte boom goede vruchten dragen. Iedere boom, die geen goede vrucht
voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan
aan hun vruchten kennen” (Mattheüs 7:17-20).
Ja, op veel
plaatsen in de Bijbel wordt de boom vergeleken met mensen. De beste bomen
hebben goede wortels. De borstelden heeft zeer sterke wortels. Een kind van
God heeft stevige christelijke wortels. In de schaduw van een boom vinden we
beschutting tegen de zon en tegen regen en hagel. De oude borsteldennen
geven al duizenden jaren zuurstof en vruchten. We kunnen veel leren van de
borstelden.
Ten slotte:
„Wie een oor heeft,
die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven
te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is” (Openbaring
2:7).
Waarom vallen sommige
pilaren omver?
Iedere bezoeker van
de ruïnes van het oude Persepolis in het zuidwesten van Iran wordt getroffen
door de aanblik van 13 kolossale stenen pilaren.
Van de
oorspronkelijke 100 zuilen van de apadana, of gehoorzaal, van Darius
de Grote staan alleen nog deze 13 rechtop, ongeschokt door 2500 jaar van
verwoestende woestijnwinden, geselende zandstormen en souvenirjagers van
diverse musea!
Hoe komt het dat
enkele zijn blijven staan, terwijl anderen vielen? Niemand kan het met
zekerheid zeggen. Zelfs de beste architecten kunnen alleen maar een
academisch antwoord geven betreffende een of andere mysterieuze combinatie
van toeval en fysieke wetten.
Laten we deze
zelfde vraag eens analogisch op Gods Gemeente van nu toepassen.
Hoe kan Gods volk
de eigenschap van standvastigheid ontwikkelen?
Bestuurders,
leraren en leidende leden noemen we ’pilaren van de Gemeente’. Wat stelt
sommige ’pilaren’ in staat standvastig en evenwichtig te blijven door alle
beproevingen in de loop der jaren, terwijl anderen bezwijken?
Op deze vraag
moeten wij het antwoord weten! Jezus Christus zei immers: „Maar wie volhardt
tot het einde, die zal behouden worden” (Mattheüs 24:13).
Alleen degenen die
na iedere beproeving zijn blijven staan, zullen waardig geacht worden Gods
Koninkrijk binnen te gaan. Paulus gaf de Efeziërs het advies de gehele
wapenrusting van God aan te doen, „om weerstand te kunnen bieden in de boze
dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Efeziërs
6:13).
God, de Architect
van het universum, vertelt ons in zijn Woord hoe we tot het einde
standvastig kunnen blijven.
Deze onstabiele wereld
In de huidige
eindtijd is standvastigheid iets zeldzaams. Hoe komt dat?
Eén reden is dat,
speciaal in de westerse wereld, de mensen tegenwoordig meer dan ooit op hun
comfort zijn ingesteld. Men vindt dat uitdagingen en tegenslagen koste wat
kost vermeden moeten worden.
Pijn is voor een
groot deel iets van het verleden. Onze pijnstillers variëren van de fysieke
verdoving door pillen, tabletten en poeders tot aan de geestelijke verdoving
van de media.
Veel mensen zijn
erin geslaagd om fysieke pijn te vermijden, maar voor velen is het beheersen
van tegenspoed of ongemak een nagenoeg vergeten kunst geworden.
Toch is voor
degenen die door God worden geroepen het overwinnen van ongemak een
uitdaging. De doop van een christen is een uiterlijk teken dat hij besloten
heeft ongemakken en beproevingen anders aan te pakken dan voorheen.
Toen Paulus aan de
jonge evangelist Timotheüs schreef, maakte hij duidelijk dat iedere christen
een soldaat is: „Gij dan, mijn kind, wees krachtig in de genade van Christus
Jezus . . . Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus” (2
Timotheüs 2:1, 3). Een soldaat mag niet de vijand de rug toekeren en van het
front wegvluchten; hij moet tot het einde van de slag volharden.
Het ontvluchten van problemen
Kinderen en tieners
in het bijzonder vinden het moeilijk om deze belangrijke, goddelijke
karaktertrek van standvastigheid te ontwikkelen, ten dele omdat zij
volwassenen de problemen zien ontvluchten in plaats van vol te houden en ze
op te lossen.
Neem bijvoorbeeld
de sociale plaag van echtscheiding. Als ouders uiteen gaan, krijgt hun
kroost feitelijk de boodschap: „Het is niet nodig te blijven plakken als er
problemen in een huwelijk opduiken – ga gewoon scheiden!” De dagen dat
pasgehuwden werden verondersteld gezamenlijk problemen tegemoet te treden
behoren tot het verleden. Vandaag kiezen de mensen de weg van de minste
weerstand: echtscheiding.
Jonge mensen lijden
het meest onder deze benadering van problemen. Hun mentaliteit en karakter
zijn nog bezig zich te vormen en zij nemen de gedragspatronen van degenen om
hen heen in zich op.
Zo nemen veel jonge
mensen de houding van „het gras is altijd het groenst aan de andere kant van
de schutting” over. Als het huiswerk te moeilijk wordt, gaan ze van school
af. Als er op hun werk moeilijkheden komen, melden ze zich ziek. Als het
huwelijk eisen gaat stellen, vragen ze echtscheiding aan.
Helaas eindigen
deze pogingen de problemen te ontlopen in plaats ze te overwinnen vaak op
een tragische wijze. Alcohol, drugs en, in toenemende mate, zelfmoord
markeren het einde van de weg voor veel jongeren die problemen ontvluchten
in plaats van ze onder ogen te zien en ze op te lossen.
Maar God wenst
vurig van ieder van ons dat we volhouden, wat voor beproeving we ook op ons
af zien komen. Paulus waarschuwde: „Broeders, iedereen blijve voor God in
die toestand, waarin hij werd geroepen” (1 Corinthiërs 7:24). We moeten onze
relatie met God niet door beproevingen laten aantasten. Ons contact zal
versterkt worden door beproevingen te overwinnen. Als we geconfronteerd
worden met problemen, moeten we niet menen dat we ze elders niet tegenkomen.
Het boek Spreuken biedt hieromtrent wijze raad: „Zoals een vogel die
rondzwerft ver buiten zijn nest, zo is een man die rondzwerft ver buiten
zijn woonplaats” (Spreuken 27:8). Zij die zich verbeelden dat er een betere
job achter de horizon ligt te wachten, kunnen zichzelf weleens voor de gek
houden. Wellicht is een beetje meer inspanning de sleutel tot succes op de
plaats waar zij zich op het ogenblik bevinden.
Spreuken 10:4 stemt
in: „Een trage hand maakt arm, maar de hand des vlijtigen maakt rijk.” Het
is gemakkelijk harde concurrentie, onvriendelijke collega's en moeilijke
opdrachten uit de weg te gaan. Maar alleen het beheersen van de uitdagingen
bouwt standvastig karakter zoals dat van God.
En als een
standvastig karakter al moeilijk is te ontwikkelen in deze wereld, een
standvastig geloof is even moeilijk te verwerven.
Deze onstabiele
wereld maakt het voor de meeste mensen moeilijk om God te geloven met het
eenvoudige, onwankelbare geloof dat Jezus ons toewenst. Waarom is dat zo?
Welnu, denk alleen
maar eens aan de leidinggevende figuren in deze wereld: onderwijzers,
directeuren, politieagenten, politici, wetenschappers, enz. Onze ervaring
met deze gezaghebbende lieden beïnvloedt op subtiele wijze onze opvattingen
van God, de Vader in de hemel.
Als we de meeste
politieke figuren observeren, worden we in ons vertrouwen geschokt. Een
politicus moet kunnen voorspellen wat er morgen, volgende week en volgend
jaar zal gebeuren; bovendien moet hij later kunnen verklaren waarom niets
daarvan is gebeurd.
Het tragische is
dat deze ontgoocheling door de leiders van de maatschappij maar al te vaak
onze bereidheid om God te geloven aantast. Dit is de reden waarom sommige
pilaren van Gods Gemeente omver zijn gevallen.
Zij waren eenvoudig
vergeten dat: „God is geen man, dat Hij liegen zou” (Numeri 23:19). Zij zijn
niet in staat te vertrouwen op Jezus' belofte: „Ik [zal] mijn gemeente
bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen”
(Mattheüs 16:18).
Tijdens
beproevingen en crises in Gods Gemeente bleek dat vele voormalige pilaren de
verantwoordelijkheid niet namen van de uiterst belangrijke taak van een
pilaar, het stutten, het dragen van de gemeente. Een pilaar die slechts
zichzelf wil steunen, zal vergaan. God plant op de lange termijn, en zij
staan toe dat de twijfels ook van anderen hun geloof in Gods betrouwbaarheid
laat afbrokkelen.
Petrus waarschuwt
ons: „Weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen
meegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid” (2 Petrus 3:17).
Onze betrouwbare God
Gelukkig weet onze
God hoe moeilijk het is om in karakter en geloof standvastig te blijven.
Jezus Christus kwam
als mens naar deze aarde en weet dat we bezwijken als we aan onszelf worden
overgelaten. In Hebreeën 4:15 lezen we van Hem dat Hij „in alle dingen op
gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen”.
Christus begrijpt
onze menselijke neiging tot twijfelen, en heeft daarom een blauwdruk laten
maken van een ’geestelijk versterkingsprogramma’ om ons te ondersteunen.
God werkt altijd
volgens plan. God toont ons in zijn Woord dat Hij voor de mensheid een groot
plan in gedachten heeft.
Zijn transcendente
doel is zichzelf door middel van de mensheid te vermenigvuldigen. Wij zijn
geboren om volwaardige leden van Gods eigen goddelijke Gezin te worden.
Gods plan is het
fundament, de basis van christelijke standvastigheid. Daarom is God zeer
uitvoerig om degenen die Hij roept ervan te overtuigen dat Hij, en niet het
blinde toeval, de dingen hier beneden bestuurt.
Let op de zorg van
God voor Abraham: „Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij,
omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker
zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen” (Hebreeën 6:13-14).
God wist dat
mensen, wantrouwig als ze zijn, vaak ’extra zekerheid’ verlangen aangaande
beloften of overeenkomsten. „Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed
dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak” (vers 16).
(Tussen twee
haakjes, omdat zweren gebruikelijk is bij mensen, wordt er in de Bijbel wel
over geschreven, maar een christen behoort niet te zweren, een eed af te
leggen, staat in Mattheüs 5:34-37 en Jakobus 5:12: „Laat het ja, dat gij
zegt, ja zijn, en het neen, neen”. Een mens kan niet zweren bij Gods tempel,
Gods troon of bij God zelf. Alleen God zelf kan een eed afleggen bij
zichzelf.)
Omdat God zich dus
realiseerde dat ook Abraham het aanvankelijk wel moeilijk zou vinden Hem te
geloven, verzekerde God hem nog eens: „Daarom heeft God, toen Hij des te
nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn
raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee
onveranderlijke dingen [zijn beloften en zijn eed, die beide onveranderlijk
zijn], waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die tot Hem de
toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop
te grijpen, die voor ons ligt” (vers 17-18).
Christus ons voorbeeld
De geroepenen
kunnen uit hun kennis van Gods plan beslist „een krachtige aansporing”
putten. In zijn vurige wens dat wij tot het einde zullen volharden, gaat God
echter nog verder om ons te helpen. Hij zond zelfs zijn eniggeboren Zoon, om
ons te laten zien dat het mogelijk is tot het einde standvastig te blijven:
„Daarom dan, laten
ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen
alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding
de wedloop lopen, die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht
zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde,
welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet
achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw
aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich
heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” (Hebreeën
12:1-3).
Onze Vader in de
Hemel geeft ons het verslag van de afschuwelijke beproevingen van zijn eigen
Zoon, waardoor wij ons eigen lijden kunnen vergelijken met dat van Christus.
Wanneer we dat
doen, zien onze problemen er heel wat minder ernstig uit. Ziekte,
moeilijkheden op het werk, laster van de familie beginnen aan betekenis in
te boeten. Standvastig blijven lijkt niet meer zo onmogelijk. We zien in dat
we „nog niet ten bloede toe weerstand geboden [hebben] in [onze] worsteling
tegen de zonde” (vers 4).
God staat ons toe
ons met zijn eigen Zoon te identificeren. Maar dit moet veel verder gaan dan
alleen maar inzien dat Hij, net als wij, heeft geleden. Jezus moet ons
voorbeeld zijn in ieder facet van het leven: „Want hiertoe zijt gij
geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft
nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petrus 2:21).
Zijn wij iedere dag
opnieuw bewust bezig te trachten zo te leven als Jezus Christus? Bestuderen
wij het bijbelse verslag van zijn leven om te zien hoe Hij reageerde op de
diverse uitdagingen van het leven? Stellen wij ons eigen gedrag af op het
zijne? Ons vermogen tot standvastigheid hangt hiervan af.
„Nu gij Christus
Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd
wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is,
overvloeiende in dankzegging” (Colossenzen 2:6-7).
Grijp de hoop
Een andere manier
waarop God ons helpt standvastig te blijven is door ons voortdurend op ons
doel te wijzen: „Want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het
begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden” (Hebreeën
3:14).
God beseft dat
mensen positief gemotiveerd kunnen worden door beloningen. Daarom herinnert
Hij ons steeds aan de glorieuze toekomst voor hen die standvastig in het
geloof blijven: „Geeft dan uw vrijmoedigheid [goede moed, vertrouwen] niet
prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding
nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is”
(Hebreeën 10:35-36).
Het komt erop neer
dat God zegt: „Houd uw doel voor ogen. Ik weet hoe moeilijk het voor u is om
het uit te houden en tot het einde standvastig te blijven. Maar het is het
waard!”
„Want nog een
korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten
wachten” (vers 37).
Bovendien motiveert
God ons door ons, zijn uitgeroepen volk, een bepaalde taak te geven: „Gaat
heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”
(Markus 16:15).
De Gemeente van God
is door de Almachtige God opgedragen de wereld een ernstige waarschuwing
bekend te maken over waar de zonden van de wereld toe leiden, en om, als
voorbereiding op de terugkeer van Jezus Christus, het goede nieuws van Gods
komende Koninkrijk aan te kondigen.
Jezus is er zeker
van dat die taak zal worden verricht, want Hij profeteerde: „En dit
evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot
een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”
(Mattheüs 24:14).
Ieder lid van de
Gemeente heeft een essentieel aandeel in het uitvoeren van deze grote
opdracht. God geeft ons de kans zijn Werk te steunen door onze gebeden,
tienden en offeranden en door ons voorbeeld van toegewijde dienstvaardigheid
in de plaatselijke gemeenten.
Beseffen wij het
ontzagwekkende belang van dit Werk? Onze persoonlijke geestelijke groei is
een bijdrage aan het totale Plan van God. Zijn wij er werkelijk met hart en
ziel bij betrokken? Om standvastig te kunnen blijven tot het einde hangt
mede af van het antwoord op deze vragen.
Inderdaad is een
heilzaam bijverschijnsel van het werkelijk geconcentreerd zijn op het
verrichten van de grote opdracht, dat het veel moeilijker is om van onze
standvastigheid te worden afgebracht. Het doen van het Werk houdt ons oog op
het uiteindelijke doel gericht en zorgt ervoor dat wij niet in materiële
zaken verzinken.
De apostel Paulus
wist dat het doen van het Werk een sleutel tot standvastigheid vormt:
„Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen
tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet
vergeefs is in de Here” (1 Corinthiërs 15:58).
Begrijpen wat ons is gegeven
Tot nu toe hebben
we nog niet gesproken over de belangrijkste manier waarop God ons helpt
standvastig te blijven. Zonder deze hulp kan niets van wat we wel besproken
hebben ons werkelijk standvastig maken. Zonder deze hulp zouden we Gods plan
slechts zien als een grote dwaasheid. Christus' voorbeeld zou 2000 jaar ver
in het verleden liggen en onbegrijpelijk voor ons zijn. Gods beloningen van
eeuwig leven en van dienen in het Koninkrijk zouden ons niet motiveren.
Evenmin zou Gods huidige Werk op aarde ons aanzetten tot toegewijde
dienstverlening.
Wat is deze
onmisbare katalysator?
Paulus geeft ons
het antwoord in 1 Corinthiërs 2:12-14: „Wij nu hebben niet de geest der
wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons
door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden,
die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat
wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk
mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid
en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen
is.”
Ja, God wenst ons
beslist te helpen om standvastig te zijn.
Hij gaf de mens de
zekerheid van zijn beloften, het voorbeeld van zijn eigen Zoon en nu zien we
dat Hij aan degenen die Hij roept ook zijn eigen energiebron geeft: de
heilige Geest!
De heilige Geest
helpt ons niet alleen Gods waarheid te begrijpen, maar ook een standvastig
karakter te ontwikkelen. Hoe? Welnu, karakter behelst het vermogen om juist
gedrag van verkeerd gedrag te kunnen onderscheiden, en het juiste te kiezen.
God zal echter zijn
Geest van inzicht alleen geven aan hen die zich waarlijk hebben bekeerd.
Goddelijke bekering impliceert de beslissing om Gods bepalingen van goed en
kwaad, weerspiegeld in Gods wet, zonder voorwaarden te accepteren.
Alleen degenen die
hun wil erop hebben gezet zich aan Gods bepalingen te houden, zullen de
heilige Geest ontvangen, „die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam
zijn” (Handelingen 5:32).
De heilige Geest is
ook de sleutel tot de ontwikkeling van een standvastig geloof (trouw). Het
vermogen God te geloven – waar geloof – is een gave van de Geest, volgens
Paulus. „Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede,
lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw [geloof],
zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Galaten 5:22). De Geest stelt ons in staat
tot intiem contact, in gebed, met onze Vader, wat van vitaal belang is voor
een levend geloof: „Want door Hem hebben wij . . . in één Geest de
toegang tot de Vader” (Efeziërs 2:18).
Deze toegang tot
God is echter aan voorwaarden verbonden! De Geest zal de deur alleen
openhouden, indien wij dagelijks Gods leiding zoeken in vurig gebed tezamen
met intensieve bijbelstudie. Doen we dat inderdaad?
Een pilaar in de tempel
Met de zekerheid
van Gods onbegrensde bereidwilligheid ons te helpen slagen, kunnen we
instemmen met Paulus als hij uitroept: „Als God vóór ons is, wie zal tegen
ons zijn?” (Romeinen 8:31.)
Ieder element van
Gods bijstand veronderstelt evenwel onze eigen actieve deelname.
Wij moeten
bijvoorbeeld voortdurend Gods plan bestuderen zoals dat in de Bijbel is
geopenbaard. Wij moeten het voorbeeld van Christus nastreven, niet alleen
maar bewonderen. Gods beloften aan ons blijven ons alleen inspireren door
regelmatige, intensieve bijbelstudie. Gods geest zal ons alleen ondersteunen
als we dagelijks vurig aan God vragen die geest in ons te vernieuwen.
God wil in ons een
karakter scheppen dat even standvastig is als het zijne. Hij zal ons daarbij
steeds blijven helpen, want Hij is „de Vader der lichten, bij wie geen
verandering is of zweem van ommekeer” (Jakobus 1:17).
Zijn wij bereid ons
deel te doen en met geduld naar standvastigheid te streven?
Kijk naar wat Jezus
belooft: „Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon
neme. Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods”
(Openbaring 3:11-12). |