Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

Leer dankbaar te zijn

 

 

Zijn we schuldig aan ondankbaarheid, aan het niet waarderen van onze vele zegeningen? Ondankbaarheid is een dodelijke maar algemene zonde. Zijn we werkelijk dankbaar voor onze vele zegeningen? Hoe vaak brengen we waardering voor anderen tot uitdrukking? Neem uw zegeningen niet als vanzelfsprekend aan.

 

 

Nooit eerder in de lange geschiedenis van de mensheid werden in de afgelopen decennia er mensen zo overvloedig gezegend.

Nooit eerder zijn zoveel mensen – met name in de Engelstalige en de West-Europese landen – in staat geweest van zoveel fysieke zegeningen te genieten.

Anderzijds echter is er op deze aarde nooit eerder zo'n algemene ondankbaarheid geweest!

Waarom heerst er zoveel ondankbaarheid in dit tijdperk van ongeëvenaarde welvaart en rijkdom?

En wat kunnen we eraan doen om te zorgen dat wij niet het slachtoffer worden of blijven van deze algemeen heersende zonde van ondankbaarheid? Hoe kunnen wij voorkomen dat de octopus van deze wereldomvattende zonde ons te pakken krijgt?

Bijna 2000 jaar geleden voorspelde de apostel Paulus de huidige toestand in deze wereld: „Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand” (2 Timotheüs 3:1-5).

Hoeveel van ons zijn onze grote Schepper werkelijk dankbaar voor de vele zegeningen die Hij ons laat genieten? En hoeveel van ons zijn onze naasten dankbaar voor de vele zegeningen, diensten en hulp die we van hen ontvangen?

 

 

Een ontzagwekkende profetie

 

Laten we eens een historisch voorbeeld van ondankbaarheid bekijken.

De Almachtige God bevrijdde de natie Israël uit een verschrikkelijke Egyptische slavernij. Op wonderlijke wijze redde Hij hen van een slachting door het leger van de Egyptische farao. Bovendien voedde Hij hen met manna en onderhield hen in de droge barre woestijn met water uit de rots.

Zij bleven echter mopperen en klagen. „Toen verhief de gehele vergadering haar stem en het volk weende in die nacht. Al de Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron; en de gehele vergadering zeide tot hen: Och, waren wij in het land Egypte gestorven, of waren wij in deze woestijn gestorven! Waarom toch brengt ons de HERE naar dit land, opdat wij door het zwaard vallen, onze vrouwen en kinderen ten buit worden? Zou het voor ons niet beter zijn naar Egypte terug te keren? En zij zeiden tot elkander: Laat ons een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren” (Numeri 14:1-4). „En de HERE zeide tot Mozes: Hoelang zal dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al de tekenen die Ik in zijn midden gedaan heb?” (Numeri 14:11.) „Geen van de mannen die mijn heerlijkheid gezien hebben, en de tekenen die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu reeds tienmaal verzocht en naar mijn stem niet geluisterd hebben, zal het land zien, dat Ik onder ede aan hun vaderen beloofd heb! Ja, niemand van hen, die Mij versmaad hebben, zal het zien” (Numeri 14:22-23). „Hoelang zal het duren dat deze boze vergadering tegen Mij blijft morren? Het gemor, dat de Israëlieten tegen Mij uiten, heb Ik gehoord. Zeg tot hen: Zowaar Ik leef, luidt het woord des HEREN, Ik zal zeker met u doen gelijk gij te mijnen aanhoren gesproken hebt! In deze woestijn zullen uw lijken vallen, namelijk zovelen als er van u geteld zijn, naar uw volle getal, van twintig jaar oud en daarboven, omdat gij tegen Mij gemord hebt. Voorwaar, gij zult niet komen in het land, waarvan Ik gezworen heb u daarin te doen wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne en Jozua, de zoon van Nun! En uw kinderen, van welke gij gezegd hebt: Die zullen tot een buit zijn; hen zal Ik er brengen, opdat zij het land leren kennen, dat gij veracht hebt. Maar wat u betreft, uw lijken zullen vallen in deze woestijn, en uw zonen zullen veertig jaar lang in de woestijn rondzwerven en uw overspelig gedrag boeten, totdat uw lijken alle in de woestijn liggen” (Numeri 14:27-33). „Toen Mozes deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, bedreef het volk zware rouw” (Numeri 14:39). Maar korte tijd later kwam een groep in opstand tegen Mozes die door God was aangesteld. „Zij stelden zich voor Mozes met tweehonderd vijftig mannen uit de Israëlieten, hoofden der vergadering, opgeroepenen ter volksvergadering, mannen van naam. Zij dan liepen te hoop tegen Mozes en Aäron en zeiden tot hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele vergadering, zij allen zijn heiligen, en de HERE is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de gemeente des HEREN? Toen Mozes het hoorde, wierp hij zich op zijn aangezicht” (Numeri 16:2-4). „Is het een kleinigheid, dat gij ons hebt opgevoerd uit een land, vloeiende van melk en honig [Egypte waar zij als slaven werden verdrukt], om ons te laten sterven in de woestijn, en wilt gij u ook nog als heerser over ons opwerpen? Gij hebt ons waarlijk niet gebracht in een land, vloeiende van melk en honig, noch ons akkers en wijngaarden in bezit gegeven; meent gij de ogen dezer mannen te kunnen verblinden? (Numeri 16:13-14.) „Daarop zeide Mozes: Hieraan zult gij weten, dat de HERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is: indien dezen zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen bezoeking zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt, dan heeft de HERE mij niet gezonden. Maar, indien de HERE iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de HERE gesmaad hebben. Nauwelijks had hij al deze woorden uitgesproken, of de grond spleet onder hen, en de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach [de leider van de opstandelingen] behoorden en met alle have. Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen. En alle Israëlieten die om hen heen stonden, vluchtten weg op hun geroep, want zij dachten: De aarde moest ook ons eens verzwelgen! (Numeri 16:28-34.) „De volgende dag echter morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron, zeggende: Gij hebt het volk des HEREN gedood” (Numeri 16:41). Toen zond God een plaag die ophield toen Mozes bij God pleitte om verzoening. God bleef Israël beschermen en voeden. Maar zij waren niet echt dankbaar voor de vele zegeningen die God zo gul over hen uitstortte.

Wegens deze grote ondankbaarheid gaf God hen ten slotte over aan vernietiging. Op Jozua en Kaleb na kwamen ze allemaal in de dorre wildernis van de Sinaï om – zonder ooit het beloofde land, het land van melk en honing, te bereiken.

Een van de meest ontzagwekkende profetieën in de hele Bijbel openbaart waarom God soms verschrikkelijke calamiteiten, zelfs nationale overheersing en ballingschap op ondankbare naties laat komen. Deze ontstellende profetie, die betrekking heeft op een groot deel van de westerse volken, is te lezen in Deuteronomium 28.

God beloofde ontelbare zegeningen aan degenen die Hem zouden gehoorzamen – aan hen die werkelijk zijn wegen zouden volgen. „Indien gij dan aandachtig luistert naar de stem van de HERE, uw God, en al zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de HERE, uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. De volgende zegeningen zullen alle over u komen en uw deel worden, indien gij luistert naar de stem van de HERE, uw God: Gezegend zult gij zijn in de stad en gezegend op het veld. Gezegend zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee: de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. Gezegend zullen zijn uw mand en uw baktrog. Gezegend zult gij zijn bij uw ingang en gezegend zult gij zijn bij uw uitgang. De HERE zal uw vijanden, die tegen u opstaan, verslagen aan u overleveren. Langs een enkele weg zullen zij tegen u optrekken, maar langs zeven wegen voor u vluchten. De HERE zal over u de zegen gebieden in uw schuren en in alles wat gij onderneemt; Hij zal u zegenen in het land dat de HERE, uw God, u geven zal. De HERE zal u als zijn heilig volk bevestigen, zoals Hij u gezworen heeft, indien gij de geboden van de HERE, uw God, onderhoudt en in zijn wegen wandelt. Dan zullen alle volken der aarde zien, dat de naam des HEREN over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u vrezen. Ook zal de HERE u overvloedig het goede schenken, in de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw vee en de vrucht van uw bodem; in het land, waarvan de HERE aan uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u geven zou. De HERE zal zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen. De HERE zal u stellen tot een hoofd en niet tot een staart, gij zult enkel opgaan en niet neergaan, wanneer gij luistert naar de geboden van de HERE, uw God, die ik u heden opleg om die naarstig te onderhouden, en wanneer gij niet afwijkt van alle geboden, die ik u heden geef, noch naar rechts noch naar links, door het achterna lopen en dienen van andere goden” (Deuteronomium 28:1-14).

Deze profetie betreft een groot deel van de westerse volken, gedomineerd door de tien ’verloren’ stammen van Israël.

Maar ook openbaarde God verschrikkelijke rampen voor het volk dat Hem de rug zou toekeren – dat openlijk zijn heilige en rechtvaardige geboden zou verbreken. „Maar indien gij niet luistert naar de stem van de HERE, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen: Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld. Vervloekt zullen zijn uw mand en uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. Vervloekt zult gij zijn bij uw ingang en vervloekt bij uw uitgang. De HERE zal over u de vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij onderneemt en wat gij doet, totdat gij verdelgd wordt en snel te gronde gaat vanwege de slechtheid uwer daden, omdat gij Mij verlaten hebt. De HERE zal de pest aan u doen kleven, totdat zij u heeft weggevaagd uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De HERE zal u slaan met tering, koorts, brand, ontstekingen, droogte, brandkoren en honigdauw: zij zullen u vervolgen, totdat gij te gronde gaat. Ook zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde onder u van ijzer. De HERE zal poeder en stof over uw land laten regenen; van de hemel zullen die op u neerdalen, totdat gij verdelgd zijt. De HERE zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs een enkele weg zult gij tegen hen optrekken, maar langs zeven wegen voor hen vluchten, zodat gij tot een schrikbeeld zult wezen voor alle koninkrijken der aarde. Uw lijken zullen tot voedsel dienen voor al het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde, zonder dat iemand die opschrikt. De HERE zal u slaan met Egyptische zweren, met builen, uitslag en schurft, waarvan gij niet kunt genezen. De HERE zal u slaan met waanzin, verblinding en verstandsverbijstering, zodat gij op de middag rondtast, als een blinde in de duisternis; gij zult op uw wegen niet voorspoedig zijn, maar bij voortduring slechts verdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand u redt. Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen. Gij zult een huis bouwen, maar het niet bewonen. Gij zult een wijngaard planten, maar de vrucht daarvan niet genieten. Uw rund zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten. Uw ezel zal in uw bijzijn geroofd worden, en niet tot u terugkeren. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven, zonder dat iemand u te hulp komt. Uw zonen en dochters zullen aan een ander volk worden overgeleverd, terwijl gij het met eigen ogen ziet, en de gehele dag naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen. Een volk, dat gij niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij gezwoegd hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt worden. Gij zult waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw ogen zullen zien. De HERE zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de dijen, waarvan gij niet kunt genezen; van uw voetzool af tot uw schedel toe. De HERE zal u en de koning, die gij over u hebt aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet kendet, gij noch uw vaderen; aldaar zult gij andere goden dienen, hout en steen. Gij zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een spotrede onder alle volken, naar wier land de HERE u wegvoert. Veel zaad zult gij naar de akker brengen, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het afvreten. Wijngaarden zult gij planten en bewerken, maar geen wijn drinken of opleggen; want de worm zal eraan knagen. Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw olijven zullen afvallen. Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan. Van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken. Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt. Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart. Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt; zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos. Omdat gij de HERE, uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, zult gij de vijanden, die de HERE tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft. De HERE zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde, zoals een arend aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet verstaat, een hardvochtig volk, dat geen grijsaard ontziet en geen knaap genade bewijst; dat de vrucht van uw vee en van uw bodem zal opeten, totdat gij verdelgd zijt; dat u geen koren, most of olie zal overlaten, noch de worp van uw runderen of de dracht van uw kleinvee, totdat het u te gronde gericht heeft. Het zal u in het nauw brengen in al uw steden, totdat de hoge, versterkte muren vallen, waarop gij in uw gehele land vertrouwdet; ja, het zal u in het nauw brengen in al uw steden, in geheel het land dat de HERE, uw God, u geven zal. In de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijand u kwellen zal, zult gij de vrucht van uw eigen schoot eten, het vlees van de zonen en dochters, die de HERE, uw God, u geven zal. De meest verwekelijkte en verwende man onder u zal zijn broeder noch zijn eigen vrouw noch de kinderen, die hem nog resten, iets gunnen, zodat hij geen van hen iets zal willen geven van het vlees zijner kinderen, die hij eet, omdat uw vijand hem niets anders overgelaten heeft, in de benardheid en benauwdheid, waarmede deze u in al uw steden kwellen zal. De verwekelijkte en verwende vrouw onder u, die van verwendheid en wekelijkheid het nooit gewaagd heeft haar voetzool op de grond te zetten, zal haar eigen man noch haar zoon en dochter iets gunnen, zelfs niet de nageboorte uit haar schoot noch de kinderen, die zij baart, want bij gebrek aan alles zal zij die in het geheim eten, in de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijanden u in uw steden kwellen zal. Indien gij niet naarstig onderhoudt al de woorden der wet, die in dit boek geschreven zijn, en gij niet deze heerlijke, geduchte Naam, de HERE, uw God vreest, dan zal de HERE u en uw nageslacht ongemeen zwaar tuchtigen met felle, aanhoudende slagen en boze, aanhoudende ziekten. Hij zal alle kwalen van Egypte, waarvoor gij bevreesd zijt, weer over u brengen, zodat zij aan u kleven. Ook allerlei ziekten en slagen, die in het boek van deze wet niet beschreven zijn, zal de HERE over u doen komen, totdat gij verdelgd zijt. Met weinigen zult gij overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des hemels, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw God. Zoals de HERE er behagen in had om u wel te doen en u talrijk te maken, zo zal de HERE er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen; en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De HERE zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen. Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de HERE zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds: Was het maar morgen. Vanwege de vrees, die uw hart vervult, en vanwege het schouwspel, dat uw ogen zien. De HERE zal u op schepen naar Egypte terugbrengen langs de weg, waarvan Ik u gezegd had: Gij zult die nooit weerzien; gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop aangeboden worden, maar er zal geen koper zijn” (vers 15-68).

Waarom zullen deze rampen ons volk treffen – onze eigen vrienden en familieleden, tenzij zij zich bekeren?

„Omdat gij de Here, uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, zult gij de vijanden, die de Here tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft” (vers 47-48).

Deze verschrikkelijke profetie is rechtstreeks gericht aan een groot deel van de westerse volken en in het bijzonder aan de VS, Groot-Brittannië, Scandinavische landen, Nederland en België. Als u niet weet waar onze westerse naties in de Bijbel worden genoemd, lees dan onze publicatie ’De Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën’.

Tenzij wij ons bekeren van onze huidige lage moraal en geestelijke verdorvenheid, zal deze profetie in vervulling gaan.

 

 

Mozes' plechtige waarschuwing

 

Kort voor zijn dood gaf de bejaarde Mozes aan het volk Israël – en aan hun afstammelingen, een groot deel van de westerse volken – de plechtige waarschuwing God niet te vergeten.

Hij verzekerde het Israël van de Oudheid (onze voorvaders), dat wij (hun nakomelingen) „een goed land” – een land met veel water, natuurlijke hulpbronnen en overvloedige oogsten – zouden beërven. „Erken dan van harte, dat de HERE, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant, en onderhoud de geboden van de HERE, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. Want de HERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen” (Deuteronomium 8:5-9).

Vervolgens werd Mozes geïnspireerd tot de volgende ernstige waarschuwing: „Gij zult eten en verzadigd worden en de HERE, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf. Neem u ervoor in acht, dat gij de HERE, uw God, niet vergeet door zijn geboden, zijn verordeningen en zijn inzettingen, die ik u heden opleg, te verwaarlozen, opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt en die bewoont, uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert, uw hart zich niet verheffe, en gij de HERE, uw God, vergeet” (vers 10-14).

Als onze volken God zouden vergeten (en tegenwoordig wordt er zelfs gepredikt dat God dood is!), dan stond het vast dat een verschrikkelijk onheil hen zou treffen.

Door zijn dienstknecht Mozes vervolgde God zijn waarschuwing: „Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. Maar gij zult aan de HERE, uw God, denken, want Hij is het, die u kracht geeft om vermogen te verwerven, ten einde het verbond gestand te doen, dat Hij uw vaderen gezworen heeft, zoals dit heden het geval is” (vers 17-18).

Indien Israël ondankbaar zou zijn, zijn God zou vergeten, stond de ondergang vast, zo waarschuwde Mozes: „Maar het zal geschieden, indien gij de Here, uw God, te enen male vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en u voor hen nederbuigt, ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen” (vers 19).

De afgoderij van het valse christendom, waardoor de westerse wereld zich laat leiden, is vernietigend. In een profetie van Hosea over de huidige naties van Israël, die de westerse volken leiden, kunnen we lezen: „Klaagt uw moeder [Israël] aan, klaagt haar aan, want zij is mijn vrouw niet, en Ik ben haar man niet. Laat zij haar ontucht van haar gelaat verwijderen en haar overspel van haar boezem” (Hosea 2:1). God is niet de god van deze overspelige naties van de westerse wereld. „Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, die haar het koren, de most en de olie heb gegeven, die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben” (vers 7).

Baäl betekent ’heer’. Velen roepen tot hun valse Jezus „Here, here”. „Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid” (Mattheüs 7:22-23). De valse leiders en leraren leren in de naam van Baäl wetteloosheid. Natuurlijk zullen de zegeningen ophouden als gevolg van het loochenen van de ware God die wetten van liefde heeft gegeven.

„Daarom zal Ik mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen, en wegrukken mijn wol en mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken. Nu dan, Ik wil haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars en niemand zal haar uit mijn hand redden. Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden” (vers 8-10).

God zal een einde maken aan „haar” – niet van God, maar haar – „feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat [zondag], ja, al haar hoogtijden”. Dit zijn de heidens ’christelijke’ feesten en kalender. God heeft ons zijn feesten gegeven. Maar wie kent ze? Toch staan ze al meer dan 3400 jaar in Gods Woord, de Bijbel. „De feesttijden des HEREN, die gij zult uitroepen als heilige samenkomsten, zijn mijn feesttijden . . . Dit zijn de feesttijden des HEREN, heilige samenkomsten, die gij uitroepen zult op de daarvoor bepaalde tijd” (Leviticus 23:2, 4). In dit hoofdstuk staan zijn sabbat en alle zeven feesten van God in chronologische volgorde. Dit zijn geen Joodse feesten of heidense feesten, maar feesten van God, zegt God zelf. Kunnen valse ’christelijke’ autoriteiten Gods eigen woorden veranderen?

De profetie in Hosea gaat verder met:

„Zo zal Ik over haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baäls het offer ontstak, zich tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij vergat, luidt het woord des HEREN” (Hosea 2:12).

Bij de terugkomst van de ware Jezus – niet de Baäl-heer – zal deze misleiding weggenomen worden.

„En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl [„mijn heer, mijn here Jezus”]. Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden” (vers 15-16).

Keer nu af van de Baäls en laten we ons nog eens de vraag stellen: Zijn wij de Almachtige God werkelijk dankbaar – iedere dag – voor de vele zegeningen die wij ontvangen?

 

 

Vat zegeningen niet als normaal op

 

Geven wij altijd dank aan onze Schepper voor het voedsel op onze tafel voordat we beginnen te eten? Hoeveel mensen die ervoor ’danken’ zijn ook echt dankbaar? Dagelijks tijd nemen voor gebed is noodzakelijk en moeten we graag willen. Maar herhalen we in onze gebeden alleen maar automatisch wat woorden?

Gods Woord openbaart dat we altijd rechtstreeks vanuit ons hart moeten bidden – niet als een robot alleen maar wat woorden herhalen. „Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden” (Mattheüs 6:6-7).

En hoeveel mensen zijn werkelijk dankbaar voor het onbetaalbare geschenk van het bestaan zelf? Zijn we dankbaar als we gezond zijn? Wij moeten dankbaar zijn als we kunnen zien, horen, proeven, ruiken en voelen, onze ledematen kunnen gebruiken. Sommige mensen zijn geveld door een ziekte en zij zijn er bijna geheel hulpeloos door geworden. Na zo'n ramp gebeurt het maar al te vaak dat iemand de grote zegeningen van zien, horen, spreken en bewegen van spieren pas werkelijk leert waarderen.

In een ogenblik – in een flits – kan ons leven uitgedoofd worden door een ongeval of kunnen familieleden van ons worden weggenomen. Een financiële catastrofe of een nucleaire oorlog kan van het ene op het andere moment een normaal, prettig bestaan in een nachtmerrie veranderen.

In een oogwenk kan ons hart het begeven en alles waarvan we denken dat het van ons is, kan van ons worden afgenomen en aan iemand anders worden gegeven. De dood kent geen aanzien des persoons!

„Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen. Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn [dankbaar en tevreden]” (1 Timotheüs 6:7-8).

Materiële dingen op zich brengen ons geen geluk. Maar „nu brengt inderdaad de godsvrucht grote winst, indien zij gepaard gaat met tevredenheid” (vers 6).

God is geen tegenstander van overvloed en welvaart. Velen zijn door God rijkelijk gezegend. Als rijkdom een doel wordt, een hebzuchtig streven, dan moeten we de volgende verzen lezen. „Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord. Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid” (vers 9-11).

Christus waarschuwde: „Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit” (Lukas 12:15).

Schatten we werkelijk onze gezondheid op de juiste waarde? Wij leven momenteel in een gedegenereerd tijdperk – in de laatste generatie van 's mensen 6000-jarige wanbeleid. Slechts weinig mensen bezitten een perfecte gezondheid. Bijna iedereen mankeert wel iets. Maar danken we God voor de mate van gezondheid die Hij ons in zijn barmhartigheid wél heeft gegeven?

Jaren geleden schijnt een bekende Amerikaanse multimiljonair een miljoen dollar te hebben aangeboden aan degene die hem zou helpen de oplossing te vinden voor zijn pijnlijke maagzweren. Hij zou wat graag een miljoen dollar geven voor een nieuwe maag. Hier zien we een schatrijke man die evenwel haast niets kon eten. Van een normale maaltijd kon hij niet genieten.

Bijna 3000 jaar geleden schreef de wijze koning Salomo al over zo iemand: „Er is een kwaad dat ik waargenomen heb onder de zon, en dat zwaar drukt op de mens: een man, aan wie God rijkdom en schatten en vermogen geeft, zodat hem niets ontbreekt, dat hij begeert, maar God stelt hem niet in staat daarvan te genieten, doch een vreemde verteert het. Dit is ijdelheid en een bitter lijden” (Prediker 6:1-2).

Ja, wij allemaal zouden goed moeten beseffen dat God Degene is die alles in zijn hand heeft: de kracht van gezondheid, van het leven, van vrede, kortom van al het goede.

 

 

Dank God – zelfs voor beproevingen

 

De mensen worden er vaak toe verleid over hun levenslot te klagen. Zij zouden aan die verleiding nooit moeten toegeven.

Iemand in Gods gemeente vertelde over een vrouw die vanaf haar nek verlamd raakte. Alleen haar hoofd kon zij nog bewegen. Zij zou hierdoor verbitterd en cynisch hebben kunnen worden, maar dat werd zij niet.

Zij was veeleer dankbaar dat zij haar verstandelijke vermogens nog bezat, en zij was God ook dankbaar dat zij nog kon spreken.

Door haar hoofd te gebruiken was zij in staat een goed bedrijf op te bouwen. Zij deed dit door met een pen tussen haar tanden telefoonnummers in te toetsen.

Zij werd een succesvol en gelukkig mens, omdat zij leerde haar zegeningen te tellen en het beste te maken van wat velen een hopeloze situatie zouden vinden.

Waarom kunnen wij niet leren onze zegeningen te tellen en onze Schepper voor alles te danken – ja, zelfs voor beproevingen en testen, die vaak achteraf vermomde zegeningen blijken te zijn?

God staat vaak toe dat ons beproevingen en zware tegenslagen overkomen om ons bepaalde lessen te leren – om ons te helpen sommige van de echte waarden van het leven te leren kennen. Paulus weet dat hij veel te roemen heeft, maar doet dat niet. „Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig” (2 Corinthiërs 12:7-10).

Als we dit weten, zouden we oprecht een barmhartige Schepper moeten danken, zelfs voor de pijnlijkste beproevingen. „Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet” (Jakobus 1:2-4).

Hoe jammer is het dat men dit tegenwoordig niet werkelijk begrijpt. Weinigen schijnen de grootheid van de God die zij zeggen te belijden, te kennen en te dienen, werkelijk te bevatten. „Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en zijn handen helen” (Job 5:18).

 

 

Een op de tien dankbaar

 

Deze ondankbaarheid in de wereld wordt heel goed geïllustreerd door het voorval toen Christus tien melaatsen genas.

„En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En een van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling?” (Lukas 17:12-18.)

Er is niets veranderd. Waarschijnlijk zal niet eens één op de tien mensen terugkeren om God te danken.

Ondankbaarheid is een van de ergste zonden die wij kunnen begaan. Al te veel mensen zijn behept met de ingeroeste gewoonte om voortdurend over alles te klagen in plaats van dankbaar te zijn. Met klagen wordt natuurlijk niet bedoeld onze uiting van zorg over overheden, instanties, onverschillige mensen, die zwakke mensen verwaarlozen maar zichzelf verrijken.

Of wij het beseffen of niet, we hebben allemaal zeer veel dingen om dankbaar voor te zijn. Denk eens aan het gezegde: „Eens klaagde ik omdat ik geen schoenen had, totdat ik een man tegenkwam die geen voeten had!”

 

 

De almachtige zegengever

 

Wij moeten ons realiseren dat onze Schepper Degene is van wie alle zegeningen afkomstig zijn!

Toen God aan Abraham verscheen, met de bedoeling hem en zijn nakomelingen te zegenen, openbaarde Hij aan Abraham een van zijn vele namen: El Sjaddai.

„Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de HERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige [Hebreeuws El Sjaddai]” (Genesis 17:1). El Sjaddai betekent „de almachtige zegengever”.

De apostel Jakobus schreef onder inspiratie: „Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer” (Jakobus 1:17).

In het gehele boek Psalmen openbaart David de barmhartigheid, goedheid en de onbegrensde zegeningen van God – zegeningen die God over de hele mensheid uitstort.

In Psalm 103 drukt David in prachtige bewoordingen zijn dank en lof uit voor de vele zegeningen die hij van God had ontvangen.

„Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam; loof de Here, mijn ziel, en vergeet niet één van zijn weldaden; die al uw ongerechtigheden vergeeft, die al uw krankheden geneest, die uw leven verlost van de groeve, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid, die uw ziel verzadigt met het goede, zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend” (Psalmen 103:1-5).

Onze Maker ziet ons graag vervuld van dankbaarheid – precies zoals wij de voldoening ervaren wanneer iemand die we helpen waardering toont. „Wie lof offert, eert Mij, en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien”, zegt de Almachtige God (Psalmen 50:23).

De profeten, de aartsvaders, de apostelen en Jezus Christus waren dankbaar voor hun zegeningen.

Christus' apostelen waren verheugd en loofden God en dankten Hem dat zij waardig werden bevonden smaad te ondergaan ter wille van Jezus Christus. Zij hadden in de naam van Jezus het evangelie verkondigd tegen de wil van de Raad. „Na de apostelen voorgeroepen te hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun de vrijheid. Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is” (Handelingen 5:40-42).

„Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil” (Mattheüs 5:11).

Hoe komt het dat de mensen niet beseffen dat iedere zegening die wij krijgen van de Schepper God komt? Hij maakte de heerlijke producten die wij kunnen eten en drinken en de talloze andere dingen ten dienste van en voor het genot van de mens. Wat een liefdevolle God hebben wij!

Maar God verafschuwt ondankbaarheid!

 

 

Wees dankbaar voor alles

 

God eist van ons geen dierenoffers zoals vroeger. „Want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en slachtoffer, maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga” (Jeremia 7:22-23). De rituele voorschriften werden niet opgeheven omdat ze deel uitmaakten van het oude verbond; ze werden immers pas toegevoegd en uitgevoerd nadat de verbonds- of huwelijksovereenkomst tussen God (Christus) en Israël al was geratificeerd. Ze verloren hun betekenis uitsluitend doordat het werkelijke slachtoffer voor de zonde, Christus, was geofferd. Waarom heeft God aanvankelijk, toen Hij hen uit het land Egypte leidde, „niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en slachtoffer” zoals we in Jeremia 7:22 gelezen hebben? Waarom heeft God later fysieke rituele wetten toegevoegd en geboden slachtoffers te brengen? „Waartoe dient dan de wet? Om de overtredingen te doen blijken is zij erbij gevoegd, totdat het zaad zou komen, waarop de belofte sloeg, en zij is op last van God door engelen in de hand van een middelaar gegeven” (Galaten 3:19).

Paulus legt uit dat die tijdelijke rituelen en offers later „erbij werden gevoegd om de overtredingen te doen blijken” – omdat Gods geestelijke wet door de Israëlieten werd overtreden. Het volk was ondankbaar.

Die tijdelijke rituele wetten beschrijven niet de zonde, maar herinneren eraan. Gods geestelijke wetten beschrijven de zonde. De wetten die uitleggen wat zonde is, zijn de wetten die wij ook nu in acht moeten nemen. Daarvoor moeten we dankbaar zijn.

Nee, God eist geen dierenoffers, maar het behaagt Hem als wij „Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden” (Hebreeën 13:15).

Christenen wordt aanbevolen „dat zij de HERE loven om zijn goedertierenheid en om zijn wonderen aan de mensenkinderen; dat zij lofoffers offeren en zijn werken met gejubel vertellen” (Psalmen 107:21-22).

Een reden dat veel mensen moeite met bidden hebben is dat zij nooit geleerd hebben in hun gebeden lof en dankzegging te betrekken. „Maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filippenzen 4:6) – en „dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God, de Vader, voor alles” (Efeziërs 5:20).

Waarvoor moeten we dankbaar zijn?

Voor voedsel, kleding, onderdak, voor de zegeningen van het leven in een vrij land, voor de inrichting en de faciliteiten in de woning, de tuin, de fiets en de auto, dat we werk hebben, misschien een eigen bedrijf of misschien een uitkering. Voor de gezelligheid van een gezin.

Ook zouden we dankbaar moeten zijn voor de schoonheid om ons heen, de schepping, voor de gift van het leven zelf, en voor de voortdurende gezondheid en kracht om onze mentale en fysieke vermogens te kunnen gebruiken om zoveel dingen te doen.

We zouden dankbaar moeten zijn voor de Bijbel, waardoor we Gods liefde, barmhartigheid en bescherming tegen kwaad leren kennen, voor het offer van Christus – waardoor de vergeving van onze zonden mogelijk is gemaakt – en voor het geschenk van de heilige geest, en voor de zekerheid van eeuwig leven in het Koninkrijk van God. „Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag” (Hebreeën 12:28).

Er is zoveel om dankbaar voor te zijn! „Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u” (1 Thessalonicenzen 5:18).

Wij hebben het hier nog slechts gehad over enkele van de vele zegeningen die we ontvangen van een liefhebbende, alwetende, altijd barmhartige Schepper die ons een overvloedig leven toewenst. „Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Johannes 10:10).

Wij zouden ook erg dankbaar moeten zijn voor het Werk dat Jezus Christus door zijn Gemeente laat doen, waardoor het ware evangelie, het doel van de schepping van de mens, over de gehele wereld wordt verkondigd. Als wij het ontvangen van Gods kostbare woord niet waarderen, zal de tijd komen dat deze zegeningen er niet meer zullen zijn. „Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here HERE, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen. Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken het woord des HEREN; maar vinden zullen zij het niet” (Amos 8:11-12).

Ja, Gods Woord laat ons weten dat in de donkere dagen die vlak voor ons liggen, de openbare verkondiging van Gods Woord zal worden afgebroken! Het ware evangelie zal niet meer ongehinderd verkondigd kunnen worden zoals nu. Laten we deze zegen op haar juiste waarde schatten, zolang die er nog is – voordat het te laat is.

God zal onze zegeningen wegnemen als wij ze niet juist waarderen en Hem ervoor danken – als wij niet leren Hem met vreugde te dienen wegens de grote overvloed van zegeningen die Hij ons met gulle hand schenkt.

„Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt; zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos. Omdat gij de HERE, uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, zult gij de vijanden, die de HERE tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft” (Deuteronomium 28:45-48).

Laten we zorgen niet schuldig te zijn aan de erge zonde van ondankbaarheid. „Want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig” (2 Timotheüs 3:2).

„Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging” (Colossenzen 2:6-7). „En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in een lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar” (Colossenzen 3:14-15).

Laten we leren God en onze naaste voor alles dankbaar te zijn!


Terug naar de Home Page

 

hit counter