Voor literatuurlijst klik hier.
Leer dankbaar te zijn
Zijn we schuldig aan
ondankbaarheid, aan het niet waarderen van onze vele zegeningen?
Ondankbaarheid is een dodelijke maar algemene zonde. Zijn we werkelijk
dankbaar voor onze vele zegeningen? Hoe vaak brengen we waardering voor
anderen tot uitdrukking? Neem uw zegeningen niet als vanzelfsprekend aan.
Nooit eerder in de
lange geschiedenis van de mensheid werden in de afgelopen decennia er mensen
zo overvloedig gezegend.
Nooit eerder zijn
zoveel mensen – met name in de Engelstalige en de West-Europese landen – in
staat geweest van zoveel fysieke zegeningen te genieten.
Anderzijds echter
is er op deze aarde nooit eerder zo'n algemene ondankbaarheid geweest!
Waarom heerst er
zoveel ondankbaarheid in dit tijdperk van ongeëvenaarde welvaart en rijkdom?
En wat kunnen we
eraan doen om te zorgen dat wij niet het slachtoffer worden of blijven van
deze algemeen heersende zonde van ondankbaarheid? Hoe kunnen wij voorkomen
dat de octopus van deze wereldomvattende zonde ons te pakken krijgt?
Bijna 2000 jaar
geleden voorspelde de apostel Paulus de huidige toestand in deze wereld:
„Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de
mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel,
kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig,
liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het
goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan
voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend
hebben; houd ook dezen op een afstand” (2 Timotheüs 3:1-5).
Hoeveel van ons
zijn onze grote Schepper werkelijk dankbaar voor de vele zegeningen die Hij
ons laat genieten? En hoeveel van ons zijn onze naasten dankbaar voor de
vele zegeningen, diensten en hulp die we van hen ontvangen?
Een ontzagwekkende profetie
Laten we eens een
historisch voorbeeld van ondankbaarheid bekijken.
De Almachtige God
bevrijdde de natie Israël uit een verschrikkelijke Egyptische slavernij. Op
wonderlijke wijze redde Hij hen van een slachting door het leger van de
Egyptische farao. Bovendien voedde Hij hen met manna en onderhield hen in de
droge barre woestijn met water uit de rots.
Zij bleven echter
mopperen en klagen. „Toen verhief de gehele vergadering haar stem en het
volk weende in die nacht. Al de Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron; en
de gehele vergadering zeide tot hen: Och, waren wij in het land Egypte
gestorven, of waren wij in deze woestijn gestorven! Waarom toch brengt ons
de HERE naar dit land, opdat wij door het zwaard vallen, onze vrouwen en
kinderen ten buit worden? Zou het voor ons niet beter zijn naar Egypte terug
te keren? En zij zeiden tot elkander: Laat ons een hoofd aanstellen en naar
Egypte terugkeren” (Numeri 14:1-4). „En de HERE zeide tot Mozes: Hoelang zal
dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al
de tekenen die Ik in zijn midden gedaan heb?” (Numeri 14:11.) „Geen van de
mannen die mijn heerlijkheid gezien hebben, en de tekenen die Ik in Egypte
en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu reeds tienmaal verzocht en naar
mijn stem niet geluisterd hebben, zal het land zien, dat Ik onder ede aan
hun vaderen beloofd heb! Ja, niemand van hen, die Mij versmaad hebben, zal
het zien” (Numeri 14:22-23). „Hoelang zal het duren dat deze boze
vergadering tegen Mij blijft morren? Het gemor, dat de Israëlieten tegen Mij
uiten, heb Ik gehoord. Zeg tot hen: Zowaar Ik leef, luidt het woord des
HEREN, Ik zal zeker met u doen gelijk gij te mijnen aanhoren gesproken hebt!
In deze woestijn zullen uw lijken vallen, namelijk zovelen als er van u
geteld zijn, naar uw volle getal, van twintig jaar oud en daarboven, omdat
gij tegen Mij gemord hebt. Voorwaar, gij zult niet komen in het land,
waarvan Ik gezworen heb u daarin te doen wonen, behalve Kaleb, de zoon van
Jefunne en Jozua, de zoon van Nun! En uw kinderen, van welke gij gezegd
hebt: Die zullen tot een buit zijn; hen zal Ik er brengen, opdat zij het
land leren kennen, dat gij veracht hebt. Maar wat u betreft, uw lijken
zullen vallen in deze woestijn, en uw zonen zullen veertig jaar lang in de
woestijn rondzwerven en uw overspelig gedrag boeten, totdat uw lijken alle
in de woestijn liggen” (Numeri 14:27-33). „Toen Mozes deze woorden tot al de
Israëlieten gesproken had, bedreef het volk zware rouw” (Numeri 14:39). Maar
korte tijd later kwam een groep in opstand tegen Mozes die door God was
aangesteld. „Zij stelden zich voor Mozes met tweehonderd vijftig mannen uit
de Israëlieten, hoofden der vergadering, opgeroepenen ter volksvergadering,
mannen van naam. Zij dan liepen te hoop tegen Mozes en Aäron en zeiden tot
hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele vergadering, zij allen zijn
heiligen, en de HERE is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de
gemeente des HEREN? Toen Mozes het hoorde, wierp hij zich op zijn
aangezicht” (Numeri 16:2-4). „Is het een kleinigheid, dat gij ons hebt
opgevoerd uit een land, vloeiende van melk en honig [Egypte waar zij als
slaven werden verdrukt], om ons te laten sterven in de woestijn, en wilt gij
u ook nog als heerser over ons opwerpen? Gij hebt ons waarlijk niet gebracht
in een land, vloeiende van melk en honig, noch ons akkers en wijngaarden in
bezit gegeven; meent gij de ogen dezer mannen te kunnen verblinden?” (Numeri
16:13-14.) „Daarop zeide Mozes: Hieraan zult gij weten, dat de HERE mij
gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is:
indien dezen zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen bezoeking
zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt, dan heeft de HERE mij
niet gezonden. Maar, indien de HERE iets nieuws zal scheppen, zodat de grond
zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort,
zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze
mannen de HERE gesmaad hebben. Nauwelijks had hij al deze woorden
uitgesproken, of de grond spleet onder hen, en de aarde opende haar mond en
verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach [de
leider van de opstandelingen] behoorden en met alle have. Zo daalden zij,
met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat
zij uit het midden der gemeente omkwamen. En alle Israëlieten die om hen
heen stonden, vluchtten weg op hun geroep, want zij dachten: De aarde moest
ook ons eens verzwelgen!” (Numeri 16:28-34.) „De volgende dag echter morde de
gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron, zeggende: Gij hebt
het volk des HEREN gedood” (Numeri 16:41). Toen zond God een plaag die
ophield toen Mozes bij God pleitte om verzoening. God bleef Israël
beschermen en voeden. Maar zij waren niet echt dankbaar voor de vele
zegeningen die God zo gul over hen uitstortte.
Wegens deze grote
ondankbaarheid gaf God hen ten slotte over aan vernietiging. Op Jozua en
Kaleb na kwamen ze allemaal in de dorre wildernis van de Sinaï om – zonder
ooit het beloofde land, het land van melk en honing, te bereiken.
Een van de meest
ontzagwekkende profetieën in de hele Bijbel openbaart waarom God soms
verschrikkelijke calamiteiten, zelfs nationale overheersing en ballingschap
op ondankbare naties laat komen. Deze ontstellende profetie, die betrekking
heeft op een groot deel van de westerse volken, is te lezen in Deuteronomium
28.
God beloofde
ontelbare zegeningen aan degenen die Hem zouden gehoorzamen – aan hen die
werkelijk zijn wegen zouden volgen. „Indien gij dan aandachtig luistert naar
de stem van de HERE, uw God, en al zijn geboden, die ik u heden opleg,
naarstig onderhoudt, dan zal de HERE, uw God, u verheffen boven alle volken
der aarde. De volgende zegeningen zullen alle over u komen en uw deel
worden, indien gij luistert naar de stem van de HERE, uw God: Gezegend zult
gij zijn in de stad en gezegend op het veld. Gezegend zal zijn de vrucht van
uw schoot, de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee: de worp van uw
runderen en de dracht van uw kleinvee. Gezegend zullen zijn uw mand en uw
baktrog. Gezegend zult gij zijn bij uw ingang en gezegend zult gij zijn bij
uw uitgang. De HERE zal uw vijanden, die tegen u opstaan, verslagen aan u
overleveren. Langs een enkele weg zullen zij tegen u optrekken, maar langs
zeven wegen voor u vluchten. De HERE zal over u de zegen gebieden in uw
schuren en in alles wat gij onderneemt; Hij zal u zegenen in het land dat de
HERE, uw God, u geven zal. De HERE zal u als zijn heilig volk bevestigen,
zoals Hij u gezworen heeft, indien gij de geboden van de HERE, uw God,
onderhoudt en in zijn wegen wandelt. Dan zullen alle volken der aarde zien,
dat de naam des HEREN over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u vrezen.
Ook zal de HERE u overvloedig het goede schenken, in de vrucht van uw
schoot, de vrucht van uw vee en de vrucht van uw bodem; in het land, waarvan
de HERE aan uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u geven zou. De HERE zal
zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen om op zijn tijd de regen voor
uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele
volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen. De HERE zal u stellen
tot een hoofd en niet tot een staart, gij zult enkel opgaan en niet
neergaan, wanneer gij luistert naar de geboden van de HERE, uw God, die ik u
heden opleg om die naarstig te onderhouden, en wanneer gij niet afwijkt van
alle geboden, die ik u heden geef, noch naar rechts noch naar links, door
het achterna lopen en dienen van andere goden” (Deuteronomium 28:1-14).
Deze profetie
betreft een groot deel van de westerse volken, gedomineerd door de tien
’verloren’ stammen van Israël.
Maar ook openbaarde
God verschrikkelijke rampen voor het volk dat Hem de rug zou toekeren – dat
openlijk zijn heilige en rechtvaardige geboden zou verbreken. „Maar indien
gij niet luistert naar de stem van de HERE, uw God, en niet al zijn geboden
en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de
volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen: Vervloekt zult gij
zijn in de stad en vervloekt op het veld. Vervloekt zullen zijn uw mand en
uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw
bodem, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. Vervloekt zult
gij zijn bij uw ingang en vervloekt bij uw uitgang. De HERE zal over u de
vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij onderneemt
en wat gij doet, totdat gij verdelgd wordt en snel te gronde gaat vanwege de
slechtheid uwer daden, omdat gij Mij verlaten hebt. De HERE zal de pest aan
u doen kleven, totdat zij u heeft weggevaagd uit het land, dat gij in bezit
gaat nemen. De HERE zal u slaan met tering, koorts, brand, ontstekingen,
droogte, brandkoren en honigdauw: zij zullen u vervolgen, totdat gij te
gronde gaat. Ook zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde
onder u van ijzer. De HERE zal poeder en stof over uw land laten regenen;
van de hemel zullen die op u neerdalen, totdat gij verdelgd zijt. De HERE
zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs een enkele weg zult gij
tegen hen optrekken, maar langs zeven wegen voor hen vluchten, zodat gij tot
een schrikbeeld zult wezen voor alle koninkrijken der aarde. Uw lijken
zullen tot voedsel dienen voor al het gevogelte des hemels en het gedierte
der aarde, zonder dat iemand die opschrikt. De HERE zal u slaan met
Egyptische zweren, met builen, uitslag en schurft, waarvan gij niet kunt
genezen. De HERE zal u slaan met waanzin, verblinding en
verstandsverbijstering, zodat gij op de middag rondtast, als een blinde in
de duisternis; gij zult op uw wegen niet voorspoedig zijn, maar bij
voortduring slechts verdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand u redt.
Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen. Gij
zult een huis bouwen, maar het niet bewonen. Gij zult een wijngaard planten,
maar de vrucht daarvan niet genieten. Uw rund zal voor uw ogen geslacht
worden, maar gij zult daarvan niet eten. Uw ezel zal in uw bijzijn geroofd
worden, en niet tot u terugkeren. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden
gegeven, zonder dat iemand u te hulp komt. Uw zonen en dochters zullen aan
een ander volk worden overgeleverd, terwijl gij het met eigen ogen ziet, en
de gehele dag naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen. Een volk, dat gij
niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij gezwoegd
hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt worden. Gij zult
waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw ogen zullen zien. De HERE
zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de dijen, waarvan gij niet
kunt genezen; van uw voetzool af tot uw schedel toe. De HERE zal u en de
koning, die gij over u hebt aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet
kendet, gij noch uw vaderen; aldaar zult gij andere goden dienen, hout en
steen. Gij zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een
spotrede onder alle volken, naar wier land de HERE u wegvoert. Veel zaad
zult gij naar de akker brengen, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan
zal het afvreten. Wijngaarden zult gij planten en bewerken, maar geen wijn
drinken of opleggen; want de worm zal eraan knagen. Olijfbomen zult gij
hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw olijven
zullen afvallen. Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u
niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan. Van al uw geboomte
en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken. Steeds meer zal de
vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt. Hij
zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij
staart. Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u
treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de
stem van de HERE, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd
heeft, niet onderhouden hebt; zij zullen onder u tot een teken en wonder
zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos. Omdat gij de HERE, uw God, niet
met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, zult gij de
vijanden, die de HERE tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en
dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw
hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft. De HERE zal tegen u doen aanrukken
een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde, zoals een arend
aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet verstaat, een hardvochtig
volk, dat geen grijsaard ontziet en geen knaap genade bewijst; dat de vrucht
van uw vee en van uw bodem zal opeten, totdat gij verdelgd zijt; dat u geen
koren, most of olie zal overlaten, noch de worp van uw runderen of de dracht
van uw kleinvee, totdat het u te gronde gericht heeft. Het zal u in het nauw
brengen in al uw steden, totdat de hoge, versterkte muren vallen, waarop gij
in uw gehele land vertrouwdet; ja, het zal u in het nauw brengen in al uw
steden, in geheel het land dat de HERE, uw God, u geven zal. In de
benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijand u kwellen zal, zult gij de
vrucht van uw eigen schoot eten, het vlees van de zonen en dochters, die de
HERE, uw God, u geven zal. De meest verwekelijkte en verwende man onder u
zal zijn broeder noch zijn eigen vrouw noch de kinderen, die hem nog resten,
iets gunnen, zodat hij geen van hen iets zal willen geven van het vlees
zijner kinderen, die hij eet, omdat uw vijand hem niets anders overgelaten
heeft, in de benardheid en benauwdheid, waarmede deze u in al uw steden
kwellen zal. De verwekelijkte en verwende vrouw onder u, die van verwendheid
en wekelijkheid het nooit gewaagd heeft haar voetzool op de grond te zetten,
zal haar eigen man noch haar zoon en dochter iets gunnen, zelfs niet de
nageboorte uit haar schoot noch de kinderen, die zij baart, want bij gebrek
aan alles zal zij die in het geheim eten, in de benardheid en benauwdheid,
waarmede uw vijanden u in uw steden kwellen zal. Indien gij niet naarstig
onderhoudt al de woorden der wet, die in dit boek geschreven zijn, en gij
niet deze heerlijke, geduchte Naam, de HERE, uw God vreest, dan zal de HERE
u en uw nageslacht ongemeen zwaar tuchtigen met felle, aanhoudende slagen en
boze, aanhoudende ziekten. Hij zal alle kwalen van Egypte, waarvoor gij
bevreesd zijt, weer over u brengen, zodat zij aan u kleven. Ook allerlei
ziekten en slagen, die in het boek van deze wet niet beschreven zijn, zal de
HERE over u doen komen, totdat gij verdelgd zijt. Met weinigen zult gij
overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des hemels,
omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw God. Zoals de
HERE er behagen in had om u wel te doen en u talrijk te maken, zo zal de
HERE er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen; en gij
zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De HERE zal
u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere;
aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend
hebben: hout en steen. Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een
rustplaats voor uw voetzool; de HERE zal u daar een bevend hart geven, ogen
vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar
verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet
zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds:
Was het maar morgen. Vanwege de vrees, die uw hart vervult, en vanwege het
schouwspel, dat uw ogen zien. De HERE zal u op schepen naar Egypte
terugbrengen langs de weg, waarvan Ik u gezegd had: Gij zult die nooit
weerzien; gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop
aangeboden worden, maar er zal geen koper zijn” (vers 15-68).
Waarom zullen deze
rampen ons volk treffen – onze eigen vrienden en familieleden, tenzij zij
zich bekeren?
„Omdat gij de Here,
uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed,
zult gij de vijanden, die de Here tegen u zal doen optrekken, dienen, onder
honger en dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren
juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft” (vers 47-48).
Deze
verschrikkelijke profetie is rechtstreeks gericht aan een groot deel van de
westerse volken en in het bijzonder aan de VS, Groot-Brittannië,
Scandinavische landen, Nederland en België. Als u niet weet waar onze
westerse naties in de Bijbel worden genoemd, lees dan onze publicatie ’De
Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën’.
Tenzij wij ons
bekeren van onze huidige lage moraal en geestelijke verdorvenheid, zal deze
profetie in vervulling gaan.
Mozes' plechtige waarschuwing
Kort voor zijn dood
gaf de bejaarde Mozes aan het volk Israël – en aan hun afstammelingen, een
groot deel van de westerse volken – de plechtige waarschuwing God niet te
vergeten.
Hij verzekerde het
Israël van de Oudheid (onze voorvaders), dat wij (hun nakomelingen) „een
goed land” – een land met veel water, natuurlijke hulpbronnen en
overvloedige oogsten – zouden beërven. „Erken dan van harte, dat de HERE, uw
God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant, en onderhoud de geboden
van de HERE, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. Want
de HERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en
wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en
gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke
olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult
eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen
ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen” (Deuteronomium 8:5-9).
Vervolgens werd
Mozes geïnspireerd tot de volgende ernstige waarschuwing: „Gij zult eten en
verzadigd worden en de HERE, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u
gaf. Neem u ervoor in acht, dat gij de HERE, uw God, niet vergeet door zijn
geboden, zijn verordeningen en zijn inzettingen, die ik u heden opleg, te
verwaarlozen, opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt
en die bewoont, uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver
en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert, uw hart
zich niet verheffe, en gij de HERE, uw God, vergeet” (vers 10-14).
Als onze volken God
zouden vergeten (en tegenwoordig wordt er zelfs gepredikt dat God dood is!),
dan stond het vast dat een verschrikkelijk onheil hen zou treffen.
Door zijn
dienstknecht Mozes vervolgde God zijn waarschuwing: „Zeg dan niet bij uzelf:
mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. Maar
gij zult aan de HERE, uw God, denken, want Hij is het, die u kracht geeft om
vermogen te verwerven, ten einde het verbond gestand te doen, dat Hij uw
vaderen gezworen heeft, zoals dit heden het geval is” (vers 17-18).
Indien Israël
ondankbaar zou zijn, zijn God zou vergeten, stond de ondergang vast, zo
waarschuwde Mozes: „Maar het zal geschieden, indien gij de Here, uw God, te
enen male vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en u voor hen
nederbuigt, ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen” (vers
19).
De afgoderij van
het valse christendom, waardoor de westerse wereld zich laat leiden, is
vernietigend. In een profetie van Hosea over de huidige naties van Israël,
die de westerse volken leiden, kunnen we lezen: „Klaagt uw moeder [Israël]
aan, klaagt haar aan, want zij is mijn vrouw niet, en Ik ben haar man niet.
Laat zij haar ontucht van haar gelaat verwijderen en haar overspel van haar
boezem” (Hosea 2:1). God is niet de god van deze overspelige naties van de
westerse wereld. „Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, die haar het
koren, de most en de olie heb gegeven, die haar het zilver rijkelijk
geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben” (vers 7).
Baäl betekent
’heer’. Velen roepen tot hun valse Jezus „Here, here”. „Velen zullen te dien
dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en
in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En
dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij
werkers der wetteloosheid” (Mattheüs 7:22-23). De valse leiders en leraren
leren in de naam van Baäl wetteloosheid. Natuurlijk zullen de zegeningen
ophouden als gevolg van het loochenen van de ware God die wetten van liefde
heeft gegeven.
„Daarom zal Ik mijn
koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen, en
wegrukken mijn wol en mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken. Nu dan,
Ik wil haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars en niemand zal
haar uit mijn hand redden. Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest,
haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden” (vers 8-10).
God zal een einde
maken aan „haar” – niet van God, maar haar – „feest, haar
nieuwemaansdag en haar sabbat [zondag], ja, al haar
hoogtijden”. Dit zijn de heidens ’christelijke’ feesten en kalender. God
heeft ons zijn feesten gegeven. Maar wie kent ze? Toch staan ze al
meer dan 3400 jaar in Gods Woord, de Bijbel. „De feesttijden des HEREN,
die gij zult uitroepen als heilige samenkomsten, zijn mijn feesttijden
. . . Dit zijn de feesttijden des HEREN, heilige samenkomsten, die
gij uitroepen zult op de daarvoor bepaalde tijd” (Leviticus 23:2, 4). In dit
hoofdstuk staan zijn sabbat en alle zeven feesten van God in
chronologische volgorde. Dit zijn geen Joodse feesten of heidense feesten,
maar feesten van God, zegt God zelf. Kunnen valse ’christelijke’
autoriteiten Gods eigen woorden veranderen?
De profetie in
Hosea gaat verder met:
„Zo zal Ik over
haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baäls het offer ontstak, zich
tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij
vergat, luidt het woord des HEREN” (Hosea 2:12).
Bij de terugkomst
van de ware Jezus – niet de Baäl-heer – zal deze misleiding weggenomen
worden.
„En het zal te dien
dage geschieden, luidt het woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn
man, en niet meer: mijn Baäl [„mijn heer, mijn here Jezus”]. Ja, Ik zal de
namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd
worden” (vers 15-16).
Keer nu af van de
Baäls en laten we ons nog eens de vraag stellen: Zijn wij de Almachtige God
werkelijk dankbaar – iedere dag – voor de vele zegeningen die wij ontvangen?
Vat zegeningen niet als normaal op
Geven wij altijd
dank aan onze Schepper voor het voedsel op onze tafel voordat we beginnen te
eten? Hoeveel mensen die ervoor ’danken’ zijn ook echt dankbaar? Dagelijks
tijd nemen voor gebed is noodzakelijk en moeten we graag willen. Maar
herhalen we in onze gebeden alleen maar automatisch wat woorden?
Gods Woord
openbaart dat we altijd rechtstreeks vanuit ons hart moeten bidden – niet
als een robot alleen maar wat woorden herhalen. „Maar gij, wanneer gij bidt,
ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene;
en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. En gebruikt
bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen
door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden” (Mattheüs 6:6-7).
En hoeveel mensen
zijn werkelijk dankbaar voor het onbetaalbare geschenk van het bestaan zelf?
Zijn we dankbaar als we gezond zijn? Wij moeten dankbaar zijn als we kunnen
zien, horen, proeven, ruiken en voelen, onze ledematen kunnen gebruiken.
Sommige mensen zijn geveld door een ziekte en zij zijn er bijna geheel
hulpeloos door geworden. Na zo'n ramp gebeurt het maar al te vaak dat iemand
de grote zegeningen van zien, horen, spreken en bewegen van spieren pas
werkelijk leert waarderen.
In een ogenblik –
in een flits – kan ons leven uitgedoofd worden door een ongeval of kunnen
familieleden van ons worden weggenomen. Een financiële catastrofe of een
nucleaire oorlog kan van het ene op het andere moment een normaal, prettig
bestaan in een nachtmerrie veranderen.
In een oogwenk kan
ons hart het begeven en alles waarvan we denken dat het van ons is, kan van
ons worden afgenomen en aan iemand anders worden gegeven. De dood kent geen
aanzien des persoons!
„Want wij hebben
niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen. Als
wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn
[dankbaar en tevreden]” (1 Timotheüs 6:7-8).
Materiële dingen op
zich brengen ons geen geluk. Maar „nu brengt inderdaad de godsvrucht grote
winst, indien zij gepaard gaat met tevredenheid” (vers 6).
God is geen
tegenstander van overvloed en welvaart. Velen zijn door God rijkelijk
gezegend. Als rijkdom een doel wordt, een hebzuchtig streven, dan moeten we
de volgende verzen lezen. „Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking,
in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen
wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de
geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en
hebben zich met vele smarten doorboord. Gij daarentegen, o mens Gods,
ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof,
liefde, volharding en zachtzinnigheid” (vers 9-11).
Christus
waarschuwde: „Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als
iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit” (Lukas
12:15).
Schatten we
werkelijk onze gezondheid op de juiste waarde? Wij leven momenteel in een
gedegenereerd tijdperk – in de laatste generatie van 's mensen 6000-jarige
wanbeleid. Slechts weinig mensen bezitten een perfecte gezondheid. Bijna
iedereen mankeert wel iets. Maar danken we God voor de mate van gezondheid
die Hij ons in zijn barmhartigheid wél heeft gegeven?
Jaren geleden
schijnt een bekende Amerikaanse multimiljonair een miljoen dollar te hebben
aangeboden aan degene die hem zou helpen de oplossing te vinden voor zijn
pijnlijke maagzweren. Hij zou wat graag een miljoen dollar geven voor een
nieuwe maag. Hier zien we een schatrijke man die evenwel haast niets kon
eten. Van een normale maaltijd kon hij niet genieten.
Bijna 3000 jaar
geleden schreef de wijze koning Salomo al over zo iemand: „Er is een kwaad
dat ik waargenomen heb onder de zon, en dat zwaar drukt op de mens: een man,
aan wie God rijkdom en schatten en vermogen geeft, zodat hem niets
ontbreekt, dat hij begeert, maar God stelt hem niet in staat daarvan te
genieten, doch een vreemde verteert het. Dit is ijdelheid en een bitter
lijden” (Prediker 6:1-2).
Ja, wij allemaal
zouden goed moeten beseffen dat God Degene is die alles in zijn hand heeft:
de kracht van gezondheid, van het leven, van vrede, kortom van al het goede.
Dank God – zelfs voor beproevingen
De mensen worden er
vaak toe verleid over hun levenslot te klagen. Zij zouden aan die verleiding
nooit moeten toegeven.
Iemand in Gods
gemeente vertelde over een vrouw die vanaf haar nek verlamd raakte. Alleen
haar hoofd kon zij nog bewegen. Zij zou hierdoor verbitterd en cynisch
hebben kunnen worden, maar dat werd zij niet.
Zij was veeleer
dankbaar dat zij haar verstandelijke vermogens nog bezat, en zij was God ook
dankbaar dat zij nog kon spreken.
Door haar hoofd te
gebruiken was zij in staat een goed bedrijf op te bouwen. Zij deed dit door
met een pen tussen haar tanden telefoonnummers in te toetsen.
Zij werd een
succesvol en gelukkig mens, omdat zij leerde haar zegeningen te tellen en
het beste te maken van wat velen een hopeloze situatie zouden vinden.
Waarom kunnen wij
niet leren onze zegeningen te tellen en onze Schepper voor alles te danken –
ja, zelfs voor beproevingen en testen, die vaak achteraf vermomde zegeningen
blijken te zijn?
God staat vaak toe
dat ons beproevingen en zware tegenslagen overkomen om ons bepaalde lessen
te leren – om ons te helpen sommige van de echte waarden van het leven te
leren kennen. Paulus weet dat hij veel te roemen heeft, maar doet dat niet.
„Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het
vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik
mij niet te zeer zou verheffen. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden,
dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u
genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer
gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus
over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden,
vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben,
dan ben ik machtig” (2 Corinthiërs 12:7-10).
Als we dit weten,
zouden we oprecht een barmhartige Schepper moeten danken, zelfs voor de
pijnlijkste beproevingen. „Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders,
wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet, dat de
beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet
volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te
kort schiet” (Jakobus 1:2-4).
Hoe jammer is het
dat men dit tegenwoordig niet werkelijk begrijpt. Weinigen schijnen de
grootheid van de God die zij zeggen te belijden, te kennen en te
dienen, werkelijk te bevatten. „Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat
en zijn handen helen” (Job 5:18).
Een op de tien dankbaar
Deze
ondankbaarheid in de wereld wordt heel goed geïllustreerd door het voorval
toen Christus tien melaatsen genas.
„En toen Hij een
zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een
afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester,
heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen,
toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij
gereinigd werden. En een van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen
was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn
aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En
Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de
negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te
geven, dan deze vreemdeling?” (Lukas 17:12-18.)
Er is niets
veranderd. Waarschijnlijk zal niet eens één op de tien mensen terugkeren om
God te danken.
Ondankbaarheid is
een van de ergste zonden die wij kunnen begaan. Al te veel mensen zijn
behept met de ingeroeste gewoonte om voortdurend over alles te klagen in
plaats van dankbaar te zijn. Met klagen wordt natuurlijk niet bedoeld onze
uiting van zorg over overheden, instanties, onverschillige mensen, die
zwakke mensen verwaarlozen maar zichzelf verrijken.
Of wij het beseffen
of niet, we hebben allemaal zeer veel dingen om dankbaar voor te zijn. Denk
eens aan het gezegde: „Eens klaagde ik omdat ik geen schoenen had,
totdat ik een man tegenkwam die geen voeten had!”
De almachtige zegengever
Wij moeten ons
realiseren dat onze Schepper Degene is van wie alle zegeningen afkomstig
zijn!
Toen God aan
Abraham verscheen, met de bedoeling hem en zijn nakomelingen te zegenen,
openbaarde Hij aan Abraham een van zijn vele namen: El Sjaddai.
„Toen Abram
negenennegentig jaar oud was, verscheen de HERE aan Abram en zeide tot hem:
Ik ben God, de Almachtige [Hebreeuws El Sjaddai]” (Genesis 17:1).
El Sjaddai betekent „de almachtige zegengever”.
De apostel Jakobus
schreef onder inspiratie: „Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat
volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen
verandering is of zweem van ommekeer” (Jakobus 1:17).
In het gehele boek
Psalmen openbaart David de barmhartigheid, goedheid en de onbegrensde
zegeningen van God – zegeningen die God over de hele mensheid uitstort.
In Psalm 103 drukt
David in prachtige bewoordingen zijn dank en lof uit voor de vele zegeningen
die hij van God had ontvangen.
„Loof de Here, mijn
ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam; loof de Here, mijn ziel, en
vergeet niet één van zijn weldaden; die al uw ongerechtigheden vergeeft, die
al uw krankheden geneest, die uw leven verlost van de groeve, die u kroont
met goedertierenheid en barmhartigheid, die uw ziel verzadigt met het goede,
zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend” (Psalmen 103:1-5).
Onze Maker ziet ons
graag vervuld van dankbaarheid – precies zoals wij de voldoening ervaren
wanneer iemand die we helpen waardering toont. „Wie lof offert, eert Mij, en
baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien”, zegt de Almachtige God
(Psalmen 50:23).
De profeten, de
aartsvaders, de apostelen en Jezus Christus waren dankbaar voor hun
zegeningen.
Christus' apostelen
waren verheugd en loofden God en dankten Hem dat zij waardig werden bevonden
smaad te ondergaan ter wille van Jezus Christus. Zij hadden in de naam van
Jezus het evangelie verkondigd tegen de wil van de Raad. „Na de apostelen
voorgeroepen te hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in
de naam van Jezus, en gaven hun de vrijheid. Zij dan gingen uit de Raad weg,
verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk
behandeld te zijn; en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel
en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is”
(Handelingen 5:40-42).
„Zalig zijt gij,
wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om
Mijnentwil” (Mattheüs 5:11).
Hoe komt het dat de
mensen niet beseffen dat iedere zegening die wij krijgen van de Schepper God
komt? Hij maakte de heerlijke producten die wij kunnen eten en drinken en de
talloze andere dingen ten dienste van en voor het genot van de mens. Wat een
liefdevolle God hebben wij!
Maar
God verafschuwt
ondankbaarheid!
Wees dankbaar voor alles
God eist van ons
geen dierenoffers zoals vroeger. „Want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen
uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter
zake van brandoffer en slachtoffer, maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort
naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn,
en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga” (Jeremia
7:22-23). De rituele voorschriften werden niet opgeheven omdat ze deel
uitmaakten van het oude verbond; ze werden immers pas toegevoegd en
uitgevoerd nadat de verbonds- of huwelijksovereenkomst tussen God (Christus)
en Israël al was geratificeerd. Ze verloren hun betekenis uitsluitend
doordat het werkelijke slachtoffer voor de zonde, Christus, was geofferd.
Waarom heeft God aanvankelijk, toen Hij hen uit het land Egypte leidde,
„niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en
slachtoffer”
zoals we in Jeremia 7:22
gelezen hebben? Waarom heeft God later fysieke rituele wetten toegevoegd en
geboden slachtoffers te brengen? „Waartoe dient dan de wet? Om de
overtredingen te doen blijken is zij erbij gevoegd, totdat het zaad zou
komen, waarop de belofte sloeg, en zij is op last van God door engelen in de
hand van een middelaar gegeven” (Galaten 3:19).
Paulus legt uit dat
die tijdelijke rituelen en offers later „erbij werden gevoegd om de
overtredingen te doen blijken” – omdat Gods geestelijke wet door de
Israëlieten werd overtreden. Het volk was ondankbaar.
Die tijdelijke
rituele wetten beschrijven niet de zonde, maar herinneren eraan. Gods
geestelijke wetten beschrijven de zonde. De wetten die uitleggen wat zonde
is, zijn de wetten die wij ook nu in acht moeten nemen. Daarvoor moeten we
dankbaar zijn.
Nee, God eist geen
dierenoffers, maar het behaagt Hem als wij „Gode voortdurend een lofoffer
brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden” (Hebreeën
13:15).
Christenen wordt
aanbevolen „dat zij de HERE loven om zijn goedertierenheid en om zijn
wonderen aan de mensenkinderen; dat zij lofoffers offeren en zijn werken met
gejubel vertellen” (Psalmen 107:21-22).
Een reden dat veel
mensen moeite met bidden hebben is dat zij nooit geleerd hebben in hun
gebeden lof en dankzegging te betrekken. „Maar laten bij alles uw wensen
door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filippenzen
4:6) – en „dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God,
de Vader, voor alles” (Efeziërs 5:20).
Waarvoor moeten we
dankbaar zijn?
Voor voedsel,
kleding, onderdak, voor de zegeningen van het leven in een vrij land, voor
de inrichting en de faciliteiten in de woning, de tuin, de fiets en de auto,
dat we werk hebben, misschien een eigen bedrijf of misschien een uitkering.
Voor de gezelligheid van een gezin.
Ook zouden we
dankbaar moeten zijn voor de schoonheid om ons heen, de schepping, voor de
gift van het leven zelf, en voor de voortdurende gezondheid en kracht om
onze mentale en fysieke vermogens te kunnen gebruiken om zoveel dingen te
doen.
We zouden dankbaar
moeten zijn voor de Bijbel, waardoor we Gods liefde, barmhartigheid en
bescherming tegen kwaad leren kennen, voor het offer van Christus – waardoor
de vergeving van onze zonden mogelijk is gemaakt – en voor het geschenk van
de heilige geest, en voor de zekerheid van eeuwig leven in het Koninkrijk
van God. „Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk
ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke
wijze met eerbied en ontzag” (Hebreeën 12:28).
Er is zoveel om
dankbaar voor te zijn! „Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in
Christus Jezus ten opzichte van u” (1 Thessalonicenzen 5:18).
Wij hebben het hier
nog slechts gehad over enkele van de vele zegeningen die we ontvangen van
een liefhebbende, alwetende, altijd barmhartige Schepper die ons een
overvloedig leven toewenst. „Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en
overvloed” (Johannes 10:10).
Wij zouden ook erg
dankbaar moeten zijn voor het Werk dat Jezus Christus door zijn Gemeente
laat doen, waardoor het ware evangelie, het doel van de schepping van de
mens, over de gehele wereld wordt verkondigd. Als wij het ontvangen van Gods
kostbare woord niet waarderen, zal de tijd komen dat deze zegeningen er niet
meer zullen zijn. „Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here HERE,
dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen
dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen. Dan zullen zij
zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij
dolen, om te zoeken het woord des HEREN; maar vinden zullen zij het niet”
(Amos 8:11-12).
Ja, Gods Woord laat
ons weten dat in de donkere dagen die vlak voor ons liggen, de openbare
verkondiging van Gods Woord zal worden afgebroken! Het ware evangelie zal
niet meer ongehinderd verkondigd kunnen worden zoals nu. Laten we deze zegen
op haar juiste waarde schatten, zolang die er nog is – voordat het te laat
is.
God zal onze
zegeningen wegnemen als wij ze niet juist waarderen en Hem ervoor danken –
als wij niet leren Hem met vreugde te dienen wegens de grote overvloed van
zegeningen die Hij ons met gulle hand schenkt.
„Al deze
vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij
verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw
God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden
hebt; zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw
nageslacht, voor altoos. Omdat gij de HERE, uw God, niet met vreugde en
blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, zult gij de vijanden, die
de HERE tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en dorst, in
naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw hals
leggen, totdat Hij u verdelgd heeft” (Deuteronomium 28:45-48).
Laten we zorgen
niet schuldig te zijn aan de erge zonde van ondankbaarheid. „Want de mensen
zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan
hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig” (2 Timotheüs 3:2).
„Nu gij Christus
Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd
wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is,
overvloeiende in dankzegging” (Colossenzen 2:6-7). „En doet bij dit alles de
liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot
welke gij immers in een lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest
dankbaar” (Colossenzen 3:14-15).
Laten we leren God
en onze naaste voor alles dankbaar te zijn! |