Voor literatuurlijst klik hier.

 

De dwaze, zwakke,

onaanzienlijke en

verachte gaat de

wereld regeren

 

 

 

Hoe zijn wij hier op aarde gekomen? Zijn we zomaar toevallig ontstaan als een soort toevalstreffer van blinde, verstandeloze, onwetende, levenloze evolutie?

Of werden we hier geplaatst en leven ingeblazen door een alwetende, superintelligente, doelbewuste, levende, soevereine God, die geest en lichaam van de mens heeft ontworpen en geschapen.

In Gods Gemeente weten we – en we kunnen het bewijzen – dat de grote Schepper ons op deze aarde tot bestaan bracht voor een groot en machtig doel!

We zijn geboren in een wereld die een bepaald soort beschaving heeft ontwikkeld. Op het moment, dat wij geboren werden, wisten wij . . . niets! Maar vanaf het moment dat wij onze ogen opendeden en om ons heen keken, werd er kennis van wat we zagen in ons geheugen opgeslagen – begon zich kennis in onze geest vast te zetten. We hoorden geluiden, op welke wijze dus meer kennis via de gehoorzin tot ons kwam. Geleidelijk werd ieder deeltje nieuwe kennis, in het begin nog heel elementair, dat via onze zintuigen van smaak, reuk, gevoel, gezicht en gehoor binnenkwam, toegevoegd aan wat daar tevoren al was opgeslagen.

Langzamerhand raakten we bekend en verweven met de gewoonten, wegen, algemeen geaccepteerde ideeën en overtuigingen van deze wereld. We accepteerden deze, namen ze zonder daarbij vraagtekens te zetten voor waar aan.

Sommige zaken hiervan waren goed – vele echter waren slecht. Maar we namen ze voor waar aan zonder ons te realiseren dat ze slecht waren.

De menselijke natuur wil goed zijn – dat wil zeggen, geloven dat ze goed is – als goed beschouwd worden. Ze wil alleen niet goeddoen. Want goeddoen is de weg van Gods onzichtbare, onverbiddelijke, geestelijke wet. Die wet is, eenvoudig, liefde.

Het is liefde jegens God in de vorm van vertrouwen en bereidwillige gehoorzaamheid aan al Gods geboden en instructies, vanuit het zekere besef dat het voor ons grootste welzijn is. Het is liefde jegens God die zich uit in het centraal stellen van God – zodat onze geest voortdurend (bewust of onbewust) in contact is met God, en wij zo op God vertrouwen, Gods leiding zoeken, en God eren in de vorm van dankbaarheid, gehoorzaamheid, geloof en totaal vertrouwen. Het is liefde jegens de naaste – in de zin van liefdevolle zorgzaamheid, in gelijke mate als de liefde en de zorgzaamheid voor zichzelf.

Niemand brengt deze vorm van liefde van nature in praktijk. Wij zijn eenvoudig niet geboren met dit soort liefde. We bezitten deze niet!

Dat wil zeggen, indien we haar niet ontvangen hebben van God door de gave van zijn heilige geest.

Die liefde – Gods liefde – van zijn heilige geest, gaat via een bepaalde weg. Het is de weg, die naar vrede, geluk, vaste zekerheid, veiligheid, welzijn, vreugde en voorspoed leidt – naar het goede dat het hart begeert.

Dit resultaat wenst iedereen.

Dat is te zeggen, iedereen wenst wel het resultaat van goeddoen.

Maar niemand wenst, naar het schijnt, van nature die weg te volgen, d.w.z. goed te doen.

Die weg – van goeddoen – is de weg van Gods wet.

Deze wereld is niet vol geluk, vrede, vreugde en algemene voorspoed. Ze is vrijwel geheel beladen met moeilijkheden – in het gezin, in het zakenleven, in de politiek – en met oorlog tussen naties en religies. Ze is vol ontevredenheid, frustraties en onveiligheid; vol misdaad en geweld en vol uiteengevallen ongelukkige gezinnen, vol kwalen en gebreken, teleurstellingen, mislukkingen en tragedies.

De auteur van al deze moeilijkheden in de wereld is niet God.

God heeft de mens, met het oog op een groot doel, gemaakt als een wezen met een eigen vrije wil en Hij stelde de mensheid 6000 jaar ter beschikking om een keuze te maken: ofwel Gods regering te accepteren, dus geregeerd te worden door Gods wet van liefde, ofwel zijn eigen menselijke ideeën van regering uit te voeren, al naar gelang zijn natuur, zijn menselijke natuur hem dat ingeeft. Die 6000 jaar zijn nu bijna voorbij. Wanneer het zover is zal God tussenbeide komen, op bovennatuurlijke wijze ingrijpen en met goddelijke macht regeringen en samenlevingsvormen afschaffen – over alle volken heersen met Gods wetten – en de mensheid vrede en geluk brengen!

Hoe kan dat gerealiseerd worden?

Heel eenvoudig!

Er bestaat een manier van leven op persoonlijk, groeps- en georganiseerd niveau die automatisch dat Utopia zal opleveren. En er bestaat een levenswijze, die al gedurende 6000 jaar bedrog, oorlog, ruzie, geweld, frustratie en mislukking – alles wat deze wereld in grote mate bezit – teweeggebracht heeft. God zal eenvoudig, door middel van goddelijke macht, zijn weg dwingend opleggen. Hij zal alle regeringen vervangen door een wereldregering, waarvan de Schepper zelf de leiding in handen heeft. Deze regering zal met behulp van Gods wetten – de weg van liefde – worden uitgevoerd!

Waarom wenden sommige mensen zich tot bepaalde politieke partijen? Omdat ze hun eigen belangen gerealiseerd willen zien. Maar ook omdat zij zien dat er vele dingen in deze wereld verkeerd zijn. Zij willen goed zijnen hopen en menen dat zij deze wereld met vereende krachten kunnen verbeteren! Zij willen rechtvaardig zijn zonder rechtvaardig te handelen. Daarom stemmen ze op politieke stromingen die leugenachtig en vals beloven oplossingen aan te reiken. Maar politieke denkbeelden zijn ideeën van de mens gebaseerd op de menselijke natuur. Het is een theoretische weg die het kleine beetje goed, dat er nog in deze wereld is, steeds verder vernietigt. Het is de meest valse van alle valse hoop.

We kunnen echter deel hebben aan het daadwerkelijke brengen van vrede, geluk, vreugde en overvloed aan de mensheid. De Almachtige God zal het doen – of we er nu wel of geen deel aan hebben! Maar Hij zal het niet alleen doen. Hij zal bepaalde mensen gebruiken die zich bekeren van hun vleselijke, menselijke natuur – die God smeken die natuur te veranderen en hun de onvergelijkelijke, hoogste gave van zijn goddelijke liefde te schenken, welke liefde de weg naar vrede, geluk en vreugde zal volgen.

Dit zijn degenen, wier schuldige verleden, door werkelijk berouw zowel over wat zij zijn als over wat zij hebben gedaan, door geloof in het offer van Jezus Christus en in zijn opstanding en macht, is vergeven; aan wie contact met God is geschonken; die worden veranderd, bekeerd, door Gods heilige geest te ontvangen, verwekt werden als zijn kinderen en de goddelijke natuur ontvangen.

Met andere woorden, zij bekeren zich van de menselijke natuur – van hun vijandige gezindheid jegens gezag – van wrok tegen Gods wet. Zij geven zich onvoorwaardelijk over aan God en wensen van ganser harte dat Hij hun leven leidt.

Zij veranderen (door middel van Gods kracht, hun geschonken door zijn genade) van opstandige in nederige mensen – van mensen die zichzelf centraal stellen tot mensen die God centraal stellen. Ze laten Jezus Christus (door Gods geest) in hun leven komen om in feite hun leven voor hen te leven. „Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, [dat is], niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu [nog] in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” (Galaten 2:20).

Zij verwisselen de levenswijze die alle ellende op deze ongelukkige wereld heeft teweeggebracht voor de levenswijze die binnen heel weinig jaren een schitterend vreugdevol Utopia op aarde zal brengen, wanneer God de levende Jezus Christus in volle macht en glorie zendt om te heersen over alle naties en om de gelukkige, vreedzame wereld van morgen tot stand te brengen.

Deze verandering heet bekering. Dit is wat bedoeld wordt met christen worden.

Een christen is niet iemand die louter Christus belijdt. Gods persoonlijke instructie aan ons – de Bijbel – zegt dat, indien iemand Gods heilige geest niet ontvangen heeft, hij Hem niet toebehoort – hij geen christen is. „Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede. Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (Romeinen 8:5-9).

God geeft zijn heilige geest alleen aan hen die Hem gehoorzaam zijn. „En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32). Deze geest van God plant in de geest de goddelijke natuur met als gevolg een veranderd verstand!

Maar hierdoor wordt de menselijke natuur niet verwijderd. Het verstand regeert, onverschillig of de bekeerde christen nu de verlokkingen, de impulsen en de begeerten van de menselijke natuur volgt, of deze weerstaat en wordt geleid door de pas verkregen goddelijke natuur. „Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (Romeinen 8:14). De menselijke natuur schreeuwt echter steeds om verzadiging – ze houdt er niet van om ingetoomd te worden.

Louter het ontvangen van Gods geest is niet genoeg. We moeten door Gods geest geleid worden.

De heilige geest opent het verstand voor het begrip van geestelijke waarheid en de kennis van Gods wet. Het verstand wordt erdoor geopend voor de levenswijze die we behoren te volgen. Gods geest is bovendien de liefde van God – Gods eigen goddelijke liefde – die in het menselijke hart stroomt en er weer uitvloeit als liefde voor God en liefde voor de naaste.

We moeten daarom groeien in geestelijke kennis en in Gods genade. „Geliefden, daar gij het nu van tevoren weet, weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid; maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid” (2 Petrus 3:17-18). Wij moeten daadwerkelijk volgens Gods wet handelen – en leven volgens de weg van vrede, geluk en vreugde.

Dit betekent dat wij onze eigen vleselijke natuur, onze oude gewoonten en de verleidingen van de wereld moeten overwinnen – wij moeten veranderen! Wij moeten ons ontwikkelen met als doel een volmaakt geestelijk en rechtvaardig karakter. De ware christen wordt gedurende zijn hele leven getraind om een heerser te worden in Gods Koninkrijk, dat op aarde zal worden gevestigd na de komst van Christus om een gelukkige en vreedzame wereld te brengen.

Iemand kan niet alles in een minuut, een dag of een jaar leren. Men wordt niet op slag perfect. Daar is een doorlopend proces voor nodig. Geen enkele christen wordt direct aan het begin volmaakt. Hij overwint en ontwortelt de zonden of verkeerde gewoonten niet allemaal in één keer. Hij is gedwongen het stukje bij beetje te doen.

Maar: „wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart,” zegt Jezus Christus, „hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden” (Openbaring 2:26-27).

Waarom hebben de naties van deze aarde het nodig om geregeerd te worden door Christus en door hen die gedurende hun leven getraind zijn als christen?

Omdat alle narigheid – alles wat verkeerd is met deze wereld – voortgekomen is uit het leven volgens de weg van vijandige gezindheid jegens Gods wet en Gods regering. Omdat deze wereld alleen vrede, voorspoed en geluk kan verwerven, door gedwongen te worden een samenleving te bouwen op basis van de levenswijze die deze verlangde zegeningen tot gevolg heeft. De menselijke natuur, die slecht is, zal na de komst van Christus gedwongen worden om God te gehoorzamen, zoals het spreekwoord zegt: wie niet horen wil, moet maar voelen. Vers 27 van Openbaring 2 maakt dit duidelijk. „En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf”. Hun karakter zal als het ware gekraakt worden zegt het vervolg van het vers: „als aardewerk worden zij verbrijzeld”.

Als we van start zijn gegaan op die juiste weg, moeten we niet ontmoedigd raken wanneer we onderweg enige malen zijn gestruikeld en gevallen. Sta op en blijf doorgaan. Zelfs indien we gezondigd hebben en waarachtig berouw hebben, dan is Christus onze Hogepriester om bij de Vader voor ons te pleiten. „Doch Hij heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Hebreeën 7:24-25).

„Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet. Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld” (1 Johannes 1:7-10 en 2:1-2). Dit is geschreven aan bekeerde christenen.

Vanzelfsprekend mag zonde geen opzet zijn. „Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren” (Hebreeën 10:26-27).

Op het moment van Christus' komst, zullen de doden in Christus opgewekt worden en opstijgen om de neerdalende Christus in de lucht te ontmoeten. Op dat ogenblik zullen zij die dan leven en ware christenen zijn geworden, veranderd worden van samenstelling, van sterfelijk in onsterfelijk – van stof in geest – van een menselijk wezen in een goddelijk wezen.

Zij zullen vanaf dat ogenblik heersen met en onder de almachtige levende Christus, en er voor zorgen dat alle volken hun zwaarden tot ploegscharen zullen omsmeden en dat er bestendige vrede zal heersen op deze door oorlog afgematte aarde!

Jezus Christus leerde zijn volgelingen bidden: „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Mattheüs 6:10)! Bidden wij dat gebed?

 

 

We zijn geboren om te regeren!

 

Waartoe bent u geboren? Wat is het doel van het menselijk leven? Waarom zijn wij hier? Waarheen zijn wij op weg, en wat zullen wij doen als we het doel hebben bereikt?

De Bijbel openbaart dat we voor een ontzaglijk groot doel zijn geboren. Maar het belang van de toekomst die God de mensheid aanbiedt wordt slechts zelden beseft.

Zij die geroepen zijn vóór de terugkomst van Christus zijn geboren om te regeren!

Even zeker als de oudste zoon in de koninklijke familie van een koninkrijk is geboren om koning te worden, zo is ook onze bestemming om, na onze geboorte in het Gezin van God dat het universum bestuurt, als koning te regeren, maar dan als een veel grotere, eeuwige koning. Hoe ongelooflijk het ook mag klinken, de Bijbel openbaart dat we zijn geboren om uiteindelijk te helpen bij het besturen van het universum.

Om Gods ongelooflijke plan met de mensheid volledig te begrijpen, moeten we teruggaan naar het eerste hoofdstuk van Genesis.

Wat zeggen de eerste woorden van de Bijbel ons aangaande God? „In den beginne schiep God de hemel en de aarde” (Genesis 1:1).

Het oorspronkelijke Hebreeuwse woord dat in vers 1 als God is vertaald is Elohim. Elohim is een collectief of verzamelnaam, evenals de woorden gemeenschap, gezin, koninkrijk, enz.

Met andere woorden, de term Elohim staat voor een verzameling van minstens twee individuen. Elohim in Genesis 1:1 betekent het Rijk of Gezin van God.

Uit welke individuen is Elohim op dit moment samengesteld? „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God” (Johannes 1:1-2). Alles is door „het Woord” geschapen. „Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is” (vers 3). Wat is dit „Woord” later geworden? „Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid” (vers 14). Wie is dus het Woord? „En allen te verlichten, [dat] [zij] [mogen] [verstaan], welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van [alle] eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus” (Efeziërs 3:9; Statenvertaling). „Want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” (Colossenzen 1:16-18; NBG-vertaling).

En wie is het andere goddelijke lid van het Gezin van God? „Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem” (1 Corinthiërs 8:6).

Johannes 1:1 voert ons verder terug dan Genesis 1:1. Beide verzen voeren ons terug naar de prehistorische periode – de tijd van de oorspronkelijke schepping van het universum. Beide verzen openbaren dat de twee soevereine wezens, die samen het Gezin van God vormen, alle dingen hebben geschapen.

Het Griekse woord dat in Johannes 1:1 als Woord is vertaald is Logos, dat ’woordvoerder’ of ’degene die spreekt’ betekent. Het was de Logosde Woordvoerder, het Woord van het Gezin van God – die „sprak en het [het heelal, de schepping] was er” door de kracht van de Geest van God. „Door het woord des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer. Hij verzamelt het water der zee als een dam, Hij legt watervloeden in schatkamers op. De ganse aarde vreze voor de HERE, al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben. Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er” (Psalmen 33:6-9). „Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem” (Psalmen 104:30). Alles werd op deze wijze geschapen en gemaakt door het goddelijke wezen dat later de mens Jezus Christus werd.

Bijna 2000 jaar geleden werd ditzelfde goddelijke wezen in de maagd Maria verwekt door God die, door deze bovennatuurlijke verwekking, zijn Vader werd. In de prehistorische periode van Johannes 1:1 was het Woord echter nog niet de Zoon van God. Pas later werd het Gods Zoon ’gemaakt’ door verwekt te worden door God en als een menselijk wezen uit Maria te worden geboren.

Het Gezin van God Is eeuwig. „Eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God” (Psalmen 90:2). „Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest, en de hemel is het werk uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij houdt stand, zij alle zullen verslijten als een kleed, Gij verwisselt ze als een gewaad, en zij verdwijnen; maar Gij blijft dezelfde, aan uw jaren komt geen einde. De kinderen uwer knechten zullen veilig wonen, hun nageslacht zal voor uw aangezicht blijven bestaan” (Psalmen 102:26-29).

Beide leden van de Godheid hebben altijd bestaan, maar de meeste mensen kunnen dit met hun eindige menselijke verstand niet goed begrijpen. Maar wie zou ooit kunnen begrijpen dat er een begin van alles is geweest? Zodra de vraag rijst „Wat was er vóór dat begin?” is de gedachte van een begin al vervlogen.

Maar wat heeft dit alles nu te maken met het feit dat we zijn geboren om te heersen?

Alles! Want God is op dit huidige ogenblik bezig zijn universum-besturend Gezin uit te breiden. En we kunnen van dat eeuwige, uit geest samengestelde Gezin lid worden.

Naar wiens „beeld” en „gelijkenis” is de mens geschapen? „En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen” (Genesis 1:26-27).

In overeenstemming met het patroon dat God voor alle levensvormen heeft ontworpen, plant iedere soort zich voort volgens zijn eigen aard. En zoals ieder plantaardig of dierlijk leven zich naar zijn eigen aard voortplant, zo planten mensen zich voort als mensen. Maar in tegenstelling tot alle diersoorten werd de mens geschapen naar Gods eigen „beeld” en „gelijkenis”. God maakte de mens als Zichzelf – met dezelfde vorm en gestalte. En nu is Hij bezig met het proces de mens naar zijn eigen aard te creëren.

Let nog eens goed op wat God in Genesis 1:26 zei: „Laat Ons mensen maken naar ons beeld.” Het oorspronkelijke Hebreeuws van deze tekst impliceert veel meer dan alleen de uiterlijke vorm en gestalte van God. ’Beeld’ heeft ook betrekking op verstand en karakter. Het was Gods bedoeling dat de mens, aan wie Hij de gave van een denkend, redenerend verstand schonk, hetzelfde verstand en karakter zou ontwikkelen als God zelf heeft.

De kenmerken van het menselijk verstand en karakter maken de mens waarlijk tot een unieke fysieke creatie van God. God heeft een aantal van zijn eigen eigenschappen tevens aan de mens verleend en Hij verwacht van ons dat wij het ’beeld’ van Gods volmaakte verstand en heilige karakter ontwikkelen. Ieder mens van verleden, heden en toekomst heeft het ontzagwekkende potentieel om een letterlijk kind van God te worden.

God is zoals een pottenbakker met klei, nog altijd bezig met het proces de mens te vormen en te kneden. „Maar nu, HERE, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand” (Jesaja 64:8).

Job realiseerde zich dat God iets bijzonders aan het vormen was tijdens zijn leven. „Als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden, naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen” (Job 14:14-15).

Let op het laatste gedeelte van vers 15: „Naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen.” Het „maaksel” is Job. Job wist dat hij in de handen van de Meesterpottenbakker een product van goddelijk vakmanschap was.

De door de heilige geest verwekte kinderen van God worden klaarblijkelijk door God gevormd voor een speciaal doel. „Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen” (Efeziërs 2:10).

In het Nieuwe Testament heeft „wij” meestal betrekking op Gods door zijn heilige geest verwekte kinderen, zoals Paulus in vers 10 bedoelde. Gods verwekte zonen zijn zijn „maaksel”. Zij worden „in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen”.

Door de kracht van de heilige geest die Hij in zijn kinderen heeft geplaatst (na hun bekering en doop), is God bezig in zijn mensen zijn volmaakte karakter te vormen. Met hun gehoorzame medewerking schept Hij in hen zijn eigen karakterbeeld. Hij schept hen zo dat zij het allergrootste meesterwerk van al zijn scheppingswerken zijn: individuele wezens die uiteindelijk in staat zullen zijn de ontzagwekkende krachten van het Gezin van God te hanteren.

En daarom is de mens, in zijn hoedanigheid van fysiek schepsel, slechts de eerste fase van dit scheppingsproces. Het kleimodel moet door ervaring, en met de hulp van Gods heilige geest, worden gevormd in het voltooide geestelijke meesterwerk dat hetzelfde karakter bezit als God.

Een analogie van dit proces is te zien in een rups die een metamorfose doormaakt en daaruit als een prachtige vlinder tevoorschijn komt.

De mens moet een geestelijke metamorfose of gedaantewisseling ondergaan en veranderen in een volmaakt, geestelijk wezen dat lid is van het verheven Gezin van God.

God laat duidelijk zien dat zijn plan is zijn goddelijke Gezin met vele zonen uit te breiden. „Maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond. Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken” (Hebreeën 2:9-10). „Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn” (Openbaring 21:7). Jezus Christus is in feite de eerste van vele zonen van God. „Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Romeinen 8:29). „En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” (Colossenzen 1:18).

Het gelijkvormig worden aan het beeld van Christus betekent te worden als Hij – verheerlijkt te worden zoals Hij verheerlijkt is – deel te worden van het verheven Gezin van God zoals Christus dat nu is.

Wat moet er evenwel eerst met de uit vlees en bloed bestaande mens gebeuren alvorens hij Gods Gezin kan binnengaan? „En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen. Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen” (1 Corinthiërs 15:49-53). „Voorwaar, voorwaar, Ik [Jezus] zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:3-8).

Jezus zei dat wij „wederom geboren” moeten worden – veranderd in geest. Ja, nogmaals worden geboren – maar dan uit de geest van God als goddelijke Zonen in het Gezin van God!

Sinds Adam en Eva is ieder mens begonnen als een minuscule eicel, ter grootte van een speldenpunt, die geproduceerd is in het lichaam van zijn of haar moeder. Maar als de eicel niet wordt bevrucht door de leven gevende zaadcel van de menselijke vader, gaat de eicel na korte tijd dood. Een menselijk leven kan alleen een aanvang nemen wanneer een zaadcel de eicel binnendringt.

Geestelijk gesproken is iedere menselijke geest als een eicel. Ieder van ons werd incompleet geboren en is slechts in staat om korte tijd te leven. Wij zijn zo gemaakt dat we het binnendringende geestelijke leven van de heilige geest van God nodig hebben in onze geest, opdat we geestelijk kunnen gaan groeien alvorens geboren te worden uit de heilige geest en eeuwig te leven.

Zijn ware christenen tijdens dit sterfelijke leven al kinderen van God? „Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het [ook]. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (1 Johannes 3:1-2). Hebben zij dus het Koninkrijk van God geërfd, of zijn zij de „erfgenamen” daarvan? „Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8:14-17).

We merken op dat christenen, hoewel ze nu de kinderen van God zijn, slechts erfgenamen zijn – degenen die in de toekomst samen met Jezus Christus de glorie van Gods Gezin zullen erven. Waarom slechts erfgenamen? Omdat ze nu nog slechts door de heilige geest verwekte kinderen zijn. Pas als zij uit God worden geboren, worden zij leden van Gods Gezin.

Het door de Geest verwekte kind van God moet geestelijk groeien voordat het uit God geboren wordt, net als een verwekte baby lichamelijk moet groeien in de baarmoeder van zijn moeder tot hij geboren wordt. „Wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid” (2 Petrus 3:18). „Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid” (1 Petrus 2:1-2).

Nadat God de Vader iemand verwekt heeft door zijn geestelijke leven te schenken aan de geest van die persoon (na oprechte bekering van zonde en de doop door het water), moet die persoon gaan groeien in goddelijk karakter. Deze groei wordt bereikt door bijbelstudie, bidden en leven volgens Gods weg door gehoorzaamheid aan Hem.

Zo zijn alle door de heilige geest verwekte christenen de ongeboren kinderen van God de Vader, in dezelfde zin als een ongeboren menselijke foetus het kind is van zijn menselijke ouders.

Wanneer zal de geestelijke geboorte van de christenen plaatsvinden? Zie nog eens 1 Corinthiërs 15:50-53: „Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.” Wanneer zal de opstanding een feit worden? „Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen” (1 Thessalonicen 4:15-17).

Zij die zo tot opstanding gewekt worden zullen op God lijken. „Maar ik zal in gerechtigheid uw aangezicht aanschouwen, en bij het ontwaken mij verzadigen met uw beeld [gelijkenis]” (Psalmen 17:15). Waaruit bestaat God? „God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Johannes 4:24). Christenen zullen geest worden bij de opstanding. „De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen” (1 Corinthiërs 15:41-49). Vergelijk dit met 1 Johannes 3:2 en Filippenzen 3:20-21.

1 Johannes 3:2: „Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; [maar] wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.”

Filippenzen 3:20-21: „Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.”

Wanneer Jezus Christus naar de aarde terugkeert zullen de door de heilige geest verwekte zonen van God die door de eeuwen heen gestorven zijn tot leven worden gewekt, en zij die nog steeds leven zullen onmiddellijk in geestelijke wezens worden veranderd. Op dat moment zullen ze „wederom geboren” worden als leden van Gods eigen gezin. En dan zal eeuwig leven inherent zijn aan Gods nakomelingen – net als aan Jezus Christus, hun oudste broer.

Waarmee vergeleek Jezus iemand die uit de heilige geest geboren is? „De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:8).

Wanneer u „wederom geboren” bent, geboren uit de geest van God, zult u voor sterfelijke ogen onzichtbaar zijn, tenzij u zich wilt manifesteren. De uitwerking van de wind is gemakkelijk te zien, maar de wind zelf kan men niet zien.

Jezus was na zijn opstanding, met zijn uit geest bestaande lichaam, in staat om plotseling te verschijnen en te verdwijnen. „En dezen zeiden: De Here is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen. En zij verhaalden wat onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend was bij het breken van het brood. En terwijl zij hierover spraken, stond Hij zelf in hun midden; en zij werden ontzet en verschrikt en meenden een geest te aanschouwen” (Lukas 24:34-37). Hij was in staat om door muren te gaan. „Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u!” (Johannes 20:19.) „En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zeide: Vrede zij u!” (vers 26.)

Iemand die uit geest bestaat kan de gedaante aannemen van sterfelijk vlees en bot als dat noodzakelijk is, en zelfs eten als hij dat wil. „En terwijl zij hierover spraken, stond Hij zelf in hun midden; en zij werden ontzet en verschrikt en meenden een geest te aanschouwen. Doch Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen er overwegingen op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb. En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten. En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten? Zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe. En Hij nam het en at het voor hun ogen” (Lukas 24:36-43).

Een geestelijk lichaam is in staat om sneller dan het licht door de ruimte te reizen. Vergelijk Johannes 20:17, met Mattheüs 28:9. Maria van Magdala en Maria de moeder van Jakobus waren tegen zonsopgang naar het graf van Jezus gegaan en ontdekten dat het graf leeg was. Plotseling sprak Jezus tegen Maria van Magdala. „Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester! Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” (Johannes 20:16-17). „En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem” (Mattheüs 28:8-9). Eerder op de dag stond Christus niet toe dat zijn discipelen Hem aanraakten, omdat Hij nog niet naar de hemel was geweest. Maar later op die dag stond Hij het hun wel toe. Christus reisde naar de Vader in de hemel en keerde nog diezelfde dag terug naar de aarde.

„De waarheid is vreemder dan fictie”, zegt men wel. De wonderbaarlijke, opwindende waarheid over ons ontzaglijke potentieel, zoals dit in de Bijbel wordt geopenbaard, doet ieder sciencefiction boek dat wij zouden kunnen lezen onbeduidend schijnen!

Jezus werd na zijn opstanding opnieuw „verheerlijkt”. Op de avond voor zijn kruisiging zei Hij in gebed: „Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was” (Johannes 17:4-5). „Maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond” (Hebreeën 2:9).

Hij had eerder zijn discipelen een voorbijgaande glimp laten zien van deze verheerlijkte toestand. „En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broeder Johannes mede en Hij leidde hen een hoge berg op, in de eenzaamheid. En zijn gedaante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht” (Mattheüs 17:1-2).

Hoe verschijnt het verheerlijkte lichaam van Christus nu? Christus heeft dit aan de apostel Johannes laten zien. „En ik [Johannes] keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht” (Openbaring 1:12-16).

’Verheerlijkt’ worden wil zeggen grote macht en schittering krijgen. Jezus Christus had net zo'n glansrijk, machtig geestelijk lichaam als zijn Vader voordat Hij mens werd. Na zijn opstanding werden Hem dezelfde macht en heerlijkheid gegeven. Het gezicht van Christus en zijn machtige geestelijke lichaam stralen nu licht uit als de zon in al haar glorie, met ogen die schijnen als vuurvlammen.

God zal bij de opstanding ook al zijn door de heilige geest verwekte kinderen verheerlijken door hun dezelfde grote macht en heerlijkheid te schenken.

Romeinen 8:17: „Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.”

Colossenzen 3:4: „Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.”

Daniël 12:2-3: „Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.”

De uiteindelijke glorie die de door de heilige geest verwekte kinderen van God bij de opstanding zullen ontvangen, zal zo groot zijn dat deze hen zal doen stralen als schitterende sterren. Maar dat is slechts een deel van wat God in petto heeft voor hen die met Hem samenwerken door het ontwikkelen van Gods eigen karakter terwijl ze nog mensen zijn.

Wat zullen de zonen van God gaan doen nadat zij deel zijn geworden van zijn geestelijke Gezin? „Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon” (Openbaring 3:21). „En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen” (Openbaring 2:26). „En Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde” (Openbaring 5:10). „En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en [ik zag] de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren” (Openbaring 20:4-6).

Het Koninkrijk van God is een regerend gezin. En zij die deel uitmaken van dat Gezin zijn voorbeschikt om samen met Jezus Christus 1000 jaar lang over de aarde te heersen. Zij zullen koningen en priesters worden, die heersen en onderwijzen in het over de wereld heersende Koninkrijk van God!

Miljarden mensen zullen gedurende deze periode moeten leren op Gods manier te leven en uiteindelijk geboren worden in zijn regerende Gezin. Dan, na het Millennium, zal een nog veel groter aantal mensen dat gestorven is zonder iets te weten van de levenswijze van God, opstaan uit de dood en de gelegenheid krijgen om zonen van God te worden. Deze periode wordt de ’Dag des Oordeels’ genoemd of ’Het Oordeel van de Grote Witte Troon’ (Openbaring 20:11-13). Deze laatste groep van miljarden mensen zal bij het geestelijke Gezin van God gevoegd worden bij de voleinding van Gods plan voor de fysieke mensheid.

Sinds Adam hebben al miljarden mensen geleefd. Het zal moeilijk zijn om een nauwkeurige schatting te maken van het aantal mensen dat nog geboren zal worden en dat uiteindelijk het Koninkrijk van God zal binnengaan gedurende het Millennium en de periode van het oordeel van de Grote Witte Troon. Daar God altijd aan het werk is met het scheppen en onderhouden van wat Hij geschapen heeft (Johannes 5:17: Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook.), is Hij er zich van bewust dat zijn zonen niet gelukkig kunnen zijn als ze niet kunnen werken en produceren. En wat zou deze ongelooflijk grote Familie van goddelijke wezens nu voor eeuwig bezig kunnen houden?

Hoe groot is precies het gezag dat Jezus Christus al geërfd heeft? „Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft” (Hebreeën 1:1-2). „En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde” (Mattheüs 28:18). Zij die in Gods Gezin geboren worden zullen in die erfenis delen als mede-eigenaars en mede-heersers met Christus (Romeinen 8:16-17). „Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn” (Openbaring 21:7). En de Bijbel leert dat de heerschappij van God zich voor eeuwig zal blijven uitbreiden. „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:5-6). „En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheden” (Openbaring 22:5).

De Engelse Moffatt-bijbelvertaling geeft „alle dingen” in Hebreeën 1:2 weer als „het universum”; de vertaling volgens Petrus Canisius: „al zijn bezit”. Hoe ongelooflijk het ook mag klinken, uw uiteindelijke potentieel en het potentieel van ieder menselijk wezen is de mede-heerschappij over het universum, samen met Jezus Christus en God de Vader!

Maar is er werkelijk genoeg ’daarboven’ om over te heersen voor de miljarden geestelijke zonen van God?

Er zijn zeer veel sterrenstelsels met talloze sterren die zonnen zijn voor andere planeten. Het is vrijwel onmogelijk om dit getal te bevatten. Ieder lid van Gods Gezin zou verantwoordelijk kunnen zijn voor het in stand houden en tot ontwikkeling brengen van de miljarden sterren en hun nevenplaneten.

Dit is ons ontzagwekkende potentieel – de glorieuze bestemming die God in petto heeft voor hen die zijn wil proberen te doen en zijn weg willen volgen. Ja, we zijn geboren om te heersen!

 

 

Kan iemand die gezondigd heeft,

toch koning worden in Gods Koninkrijk?

 

Laten we koning David als voorbeeld nemen. Hij zondigde, toch zal hij koning worden over de twaalf stammen van Israël – Waarom?

„Want zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de HERE, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten” (Jeremia 30:3). Na zijn terugkomst naar de aarde zal Jezus Christus zijn volk terugbrengen naar het ’Beloofde Land’. „Maar zij zullen de HERE, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal” (vers 9).

Koning David beging op zeker moment in zijn leven twee kapitale zonden: overspel en moord.

Gods reactie daarop staat in 2 Samuël 11:27: „Maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des Heren.” En in 2 Samuël 12:8-13: „Ik [God] heb u gegeven het huis van Israël en Juda. En indien dat te weinig geweest was, dan had Ik u nog wel meer gegeven. Waarom hebt gij het woord des HEREN veracht, en gedaan wat kwaad is in zijn ogen? De Hethiet Uria hebt gij door het zwaard verslagen; zijn vrouw hebt gij u tot vrouw genomen, hemzelf hebt gij door het zwaard der Ammonieten gedood. Nu dan, het zwaard zal van uw huis nimmermeer wijken, omdat gij Mij hebt veracht, en de vrouw van de Hethiet Uria genomen hebt, opdat zij u tot vrouw zou zijn. Zo zegt de HERE: Zie, Ik zal over u een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op klaarlichte dag. Want gij hebt het wel in het verborgen gedaan, maar Ik zal dit doen in tegenwoordigheid van geheel Israël en in het volle licht. Toen sprak David tot Natan: Ik heb tegen de HERE gezondigd.”

Op verscheidene momenten in ons leven zou over ons geschreven kunnen worden: het was kwaad in de ogen des Heren. De grote vraag is evenwel: was God blijvend ontstemd over David?

Is Hij blijvend ontstemd over ons als we op de weg naar eeuwig leven uitglijden en vallen? Hoe beoordeelt God ons? Hoe beoordeelde Hij David?

 

 

Hoe beoordeelde God David?

 

Koning David zondigde. Toen de kennis van die zonde ten volle tot zijn verstand doordrong, had David echter diep berouw. En aan het einde van zijn leven had hij een schone lei.

Zelf zei David over God: „Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt” (Psalmen 130:3-4).

Hoe bezag God Davids zonden nadat hij gestorven was? Bracht Hij ze in de boeken van de Bijbel die na Davids leven zijn geschreven steeds weer ter sprake?

Let eens op het verslag in 1 Koningen 14:7-9 dat twee generaties later werd geschreven: „Ga heen, zeg aan Jerobeam: Zo zegt de HERE, de God van Israël: omdat Ik u verheven heb uit het midden des volks, en u tot een vorst heb aangesteld over mijn volk Israël, en het koningschap van het huis van David heb afgescheurd en aan u gegeven, maar gij niet geweest zijt als mijn knecht David, die mijn geboden in acht genomen heeft, en die Mij gevolgd is met zijn gehele hart door alleen te doen wat recht is in mijn ogen, maar gij bozer gehandeld hebt dan allen die voor u geweest zijn, en u andere goden zijt gaan maken, ja gegoten beelden om Mij te krenken, en gij Mij achter uw rug geworpen hebt.”

Dit verklaarde God lang na Davids dood. Er wordt niets gemeld over enige kapitale zonde. In plaats daarvan was David zelfs de maatstaf – het juiste voorbeeld – geworden waarbij andere koningen werden beoordeeld.

We hebben hier een korte samenvattende bewering over Davids leven. Natuurlijk confronteerde God David tijdens zijn leven nadat hij gezondigd had hem met die zonde. David had oprecht berouw en we zien hoe God na Davids dood hem beoordeelde, en het onthult tevens een belangrijk facet van Gods wijze van oordelen.

In 1 Koningen 15:5 wordt David vergeleken met een andere koning, Abiam van Juda. Let er nogmaals op hoe David door God wordt beoordeeld: „Omdat David gedaan had wat recht is in de ogen des Heren, en zolang hij leefde niet was afgeweken van iets, dat Hij hem geboden had, behalve in de zaak van de Hethiet Uria.”

Afgezien van het verslag zelf in 2 Samuël en in Psalm 51 is dit de enige plaats in de Bijbel waar Davids kapitale misdaden worden genoemd. En dat wordt dan nog met grote tact geformuleerd. Een gedeelte van Psalm 51: „Een psalm van David, toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen. Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde. Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig voor mij. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht” (verzen 1-6).

1 Koningen 15:5 is eveneens een algemene beoordeling van Davids gedrag. God zegt ronduit dat David „zolang hij leefde niet was afgeweken van iets, dat Hij hem geboden had”. Dan wordt de zaak met Uria nog even als enige uitzondering genoemd.

Maar wacht eens! Had David geen volkstelling gehouden met het oog op militaire voordelen? En was God niet buitengewoon ontstemd over deze aangelegenheid? En had God bovendien niet tot David gezegd: „Gij hebt veel bloed vergoten en grote oorlogen gevoerd; gij moogt voor mijn naam geen huis bouwen, omdat gij veel bloed voor mijn aangezicht ter aarde hebt doen vloeien” (1 Kronieken 22:8)?

Inderdaad, er zijn nog andere voorbeelden dat David in het uitvoeren van Gods wil te kort schoot. Maar wanneer God de balans opmaakt over het leven van iemand die oprecht berouw heeft getoond en zich bekeerd heeft, dan zijn de zonden bedekt. „Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn” (Romeinen 4:7). „Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken” (Hebreeën 8:12).

God belooft onze overtredingen zover van ons te verwijderen als het oosten van het westen is (Psalmen 103:12).

 

 

Beoordeling van Davids koningschap

 

Let nu op Gods oordeel over de algemene strekking van Davids koningschap: „Toen David over geheel Israël koning was geworden, handhaafde David recht en gerechtigheid onder zijn gehele volk” (2 Samuël 8:15).

Wil dit zeggen dat David nooit een fout maakte? Natuurlijk niet!

Denk bijvoorbeeld aan Davids spijt over de benoeming van Joab als opperbevelhebber. David baseerde deze benoeming hoofdzakelijk op Joabs militaire bekwaamheid en zag daarbij andere aspecten van Joabs karakter over het hoofd.

Tijdens zijn regering heeft David tweemaal getracht om anderen op die belangrijke post te benoemen. En tweemaal slaagde Joab erin die door David benoemde mannen te vermoorden. De koning voelde zich niet in staat om de misdaad van zijn generaal te straffen.

Een ander voorbeeld van een haastig oordeel door David is te vinden in 2 Samuël 16.

Siba, de dienaar van Mefiboset, belasterde zijn meester bij David en, staande onder grote druk wegens zijn vlucht voor Absalom, geloofde David hem zonder naar de andere kant van het verhaal te vragen. David schonk onmiddellijk alle eigendommen van Mefiboset aan Siba (vers 4).

Toen hij later oog in oog met Mefiboset kwam te staan, corrigeerde de koning zich ten dele (2 Samuël 19:24-30). Mogelijk wist David niet wie hij moest geloven en verdeelde hij uiteindelijk het bezit tussen de twee.

Koning David was niet volmaakt. Hij handelde niet altijd meteen op de juiste wijze. Hij trachtte echter wel zijn fouten te corrigeren als ze onder zijn aandacht kwamen. En vele andere bijbelse verslagen tonen aan dat David schrandere en eerlijke oordelen had, in het bijzonder wanneer bedienden en staf met onjuiste dingen bezig waren. Davids wijze beslissingen overtreffen in ruime mate zijn onwijze.

 

 

Nieuwtestamentisch bewijs

 

Wist u dat er in het Nieuwe Testament geen enkele zonde van David wordt genoemd? Realiseert u zich dat Jezus Christus er in de evangelieverslagen met geen woord over heeft gerept? En ook de apostelen deden dat niet. Als we alleen het Nieuwe Testament hadden, zouden we niets van Davids fouten afweten. In het Nieuwe Testament bezitten we alleen positieve uitspraken over Davids leven.

De apostel Paulus werd in een van zijn preken geïnspireerd het volgende te zeggen: „En nadat Hij deze [Saul] verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen. Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen” (Handelingen 13:22-23).

Het is moeilijk voor te stellen hoe een menselijk wezen grotere lof van God kan ontvangen.

En wist u dat David dit getuigenis van God ontving zelfs nog voor hij koning werd?

Samuël zei tot Saul, die toen slechts twee jaar koning was en daarna nog vele jaren koning bleef: „Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld” (1 Samuël 13:14). God kent zijn mensen! Met David had hij vanaf het begin grote plannen.

In diezelfde preek had Paulus ook nog de gelegenheid met betrekking tot David op te merken: „Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods gediend te hebben, ontslapen” (Handelingen 13:36). Dit is in één zin een samenvatting van Davids leven. Zo denkt God aan hem.

 

 

Hoe zal God u beoordelen?

 

Wij kunnen veel moed scheppen uit Gods barmhartigheid en wijze van oordelen. Als ons hart oprecht is, als de algemene strekking van ons leven in de juiste richting is, als wij bezig zijn te overwinnen, dan zullen we zeker in Gods gezin geboren worden. Wij kunnen sterk aangemoedigd worden door te lezen hoe God naar het leven van David kijkt.

Maar we moeten hierbij wel opmerken dat we Davids misstappen nooit als excuus voor onze eigen zonden mogen aanvoeren. In plaats daarvan moeten we het principe volgen dat in 1 Corinthiërs 10:11 staat en van Davids fouten leren door ze zelf te vermijden. „Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.”

Als David vandaag in leven was en met ons kon spreken, zou hij zeggen: „Kijk eens naar al dat lijden dat die zonden op mij hebben gebracht, volg mijn voorbeeld daarin niet”.

Het goede dat David deed en de lessen die hij leerde zijn de redenen dat hij in de wereld van morgen koning over Israël zal zijn.

Als wij ons echt bekeren zal God onze goede daden gedenken en de slechte vergeten. Dit – het essentiële van bekering – is de reden dat de meerderheid der mensen, hoewel allen hebben gezondigd, zich uiteindelijk bij God in zijn Koninkrijk kunnen voegen.

Laten ook wij Gods voorbeeld volgen en niet terugkomen op zaken waarvan iemand zich bekeerd heeft.

Omdat David zich oprecht bekeerde zal hij in Gods Koninkrijk voor eeuwig koning zijn onder de Koning der koningen Jezus Christus.

„En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot één volk zullen zijn en Ik hun tot één God zal zijn. En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn” (Ezechiël 37:22-25).

 

 

Israël: klein, maar belangrijk

 

„Dit is Jeruzalem. Midden onder de volken heb Ik het gesteld, met landen eromheen” (Ezechiël 5:5).

Hoe klein is Israël begonnen! Aan één man, Abraham, beloofde God dat zijn nageslacht – de twaalf stammen van Israël – Kanaän in bezit zou krijgen. Later zouden ze zelfs de grootste invloed krijgen op aarde. Tien van de twaalf stammen vormen de belangrijkste naties van de westerse wereld.

Maar ook de bekendheid van de Joden, die nu de naam Israël gebruiken voor hun staat, is markant.

Wonderlijk hoe een kleine natie zo'n belangrijke plaats in de wereldgeschiedenis heeft gehad. Het Heilige Land zal in de nabije toekomst weer een centrale plaats krijgen onder de volken.

Toeristen die Israël bezoeken, vooral uit grote landen zoals Amerika, verbazen zich meestal over de geringe afmetingen van het land. Ze kunnen zich geen voorstelling maken van een klein land dat zo'n grootse geschiedenis heeft. Bezoekers zijn verbaasd, omdat men gewoonlijk denkt dat de betekenis van een land overeenkomt met zijn grootte.

Hoe is het mogelijk dat een land dat zo vaak in het nieuws verschijnt, op de wereldkaart zo onbetekenend klein is? De huidige staat Israël beslaat slechts een oppervlakte van 21.946 km2; exclusief de Westelijke Jordaanoever, Gazastrook en Golanhoogte: tezamen 7.375 km2. Kleiner dan Nederland: 41.526 km2, waarvan 33.882 km2 land en 3.468 km2 binnenwater. Israël is slechts 70 kilometer breed en ongeveer zo groot als Wales. Waarom krijgt dit kleine land wereldwijd dan zoveel aandacht?

 

 

Het historische antwoord

 

Het antwoord is natuurlijk uiteindelijk gelegen in Israëls geestelijke, historische en literaire erfenis. Het is uitzonderlijk dat de (Hebreeuwse) Bijbel, in tegenstelling tot de boeken van andere antieke volken, niet de literatuur van een grootmacht of een regionale macht was. En zelfs niet van een heersende elite, maar de literatuur van een klein, afgezonderd volk.

In feite spreekt het Nieuwe Testament zelf al over deze buitengewoon grote historische bijdrage: „Wat is dan het voorrecht van de Jood . . .?” vroeg de apostel Paulus. „Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd(Romeinen 3:1-2).

Palestina is ook het gebied waar menselijke grenzen lijken te vervagen in het licht van de eeuwigheid. Volgens de Bijbel zelf is geestelijk behoud niet afhankelijk van nationale grenzen, of deze nu zijn bepaald door oorlogen, veroveringen, vreedzame onderhandelingen of door het eenvoudig passief aanvaarden van de realiteit van de geschiedenis.

Vanwege de duur en omvang van hun geschiedenis, lijkt dit stukje land soms heel groot.

 

 

De wereld van de Hebreeën

 

Dit alles is al vervat in de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes. Wat God oorspronkelijk openbaarde aan de Joden en aan de andere stammen (er zijn twaalf stammen) van het oude Israël, was uiteindelijk bestemd voor een veel groter publiek, ver buiten etnische of nationale grenzen – uitstijgend boven territoriale of politieke overwegingen.

Mozes zei tot Israël aangaande Gods wetten: „Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie” (Deuteronomium 4:6).

God heeft Israël op velerlei wijze voor deze taak toegerust. Zo besloot Hij het volk een plaats te geven op het kruispunt van de wereld! Het Beloofde Land was een oude en natuurlijke verbinding tussen Japan, India en China in het Verre Oosten, Afrika in het zuiden en Europa in het noorden. Het land Israël lag aan of in de buurt van de grote handelsroutes die van vitaal belang waren voor de oude wereld.

Vanuit Jeruzalem brachten de apostelen het evangelie naar de toen bekende beschaafde wereld: de twaalf apostelen gingen eerst naar het „huis Israëls” en later reisde Paulus via Antiochië, Klein-Azië en Griekenland naar Europa – zo trouw de persoonlijke opdracht uitvoerend die hem door Jezus Christus gegeven was (Handelingen 9, 22, 26). Ook andere apostelen hebben het evangelie verkondigd in andere landen van het Midden-Oosten en Europa. Het grootste deel van Israël bevond en bevindt zich namelijk al vele eeuwen niet meer in het Midden-Oosten. De Joden vormen slechts een klein deel van alle twaalf stammen. Zie onze publicatie ’De Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën”.

Misschien was het voornamelijk dankzij de prediking en brieven van de apostel Paulus – niet een van de twaalf, maar iemand die geroepen was als „ontijdig geborene”, te vroeg geboren, een misgeboorte, (1 Corinthiërs 15:8), – dat de vroege Gemeente kon ingaan op de controversiële kwestie van wie uiteindelijk Jood genoemd kon worden, en wat voor een niet-Jood vereist was om behoud te ontvangen.

 

 

De geestelijke Jood

 

Op grond van de geïnspireerde, door God gegeven wijsheid werd Paulus ertoe gebracht aan de christenen te Rome te schrijven: „Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God” (Romeinen 2:28-29).

Over dit zelfde thema schreef de „apostel van de heidenen” aan de gemeenten in Galatië: „Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen” (Galaten 3:28-29).

Paulus verklaarde dit inzicht aan de heidense en Joodse christenen in Colosse: „Waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus” (Colossenzen 3:11).

Hij gaf een samenvatting van deze zelfde waarheid voor zijn broeders in Rome: „Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen” (Romeinen 10:12).

Zo ziet God mensen van ieder volk, ieder ras en iedere huidskleur. In dit bijzondere licht wil God dat zijn volgelingen anderen zien.

 

 

Petrus en Johannes

 

In tegenstelling tot de opvattingen van sommige theologen was Paulus niet de enige apostel die deze bijzondere waarheid begreep. Ook anderen deden dat. Petrus, Paulus en Johannes waren het over fundamentele zaken met elkaar eens. Hun theologie verschilde niet.

Natuurlijk hadden Petrus en Johannes niet dezelfde achtergrond als Paulus en brachten zij deze zelfde waarheden op een andere wijze onder woorden. Zo zei Petrus bijvoorbeeld tegen Cornelius: „Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig” (Handelingen 10:34-35).

Gods werk door middel van mensen begint gewoonlijk in het klein. God zei tegen de Israëlieten dat zij hun nationale geschiedenis waren begonnen als het kleinste van alle volken. „Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken” (Deuteronomium 7:7). Desalniettemin gaf God aan Israël zijn wet en begon Hij zijn grote doel op aarde te openbaren aan deze mensen van betrekkelijk nederige afkomst.

De Israëlieten waren echter het begin van een belangrijk geestelijk werk, waartoe in latere tijden vertegenwoordigers van alle volken zouden gaan behoren.

Sprekend over Jezus Christus citeerde later de apostel Johannes de volgende woorden van de engelen: „Gij hebt (hen) voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie” (Openbaring 5:9).

 

 

Het Israël van God

 

In zijn wonderbare wijsheid gebruikte God het fysieke Israël om het geestelijke Israël voort te brengen – een geestelijk volk, voor een verheven doel geroepen uit alle volken. Paulus schreef in een ander verband: „het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke” (1 Corinthiërs 15:46). Hij besloot zijn brief aan de Galaten met de woorden: „Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets. maar of men een nieuwe schepping is. En allen, die zich naar die regel zullen richten, vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods(Galaten 6:15-16).

Hoewel de tegenwoordige staat Israël (van de Joden) en ook Gods Gemeente onbetekenend en gering in aantal is, heeft Jezus Christus zijn volk bemoedigd met de woorden: „Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” (Lukas 12:32).

Vergeet niet dat Christus ook heeft gezegd dat „in Zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem (Lukas 24:47). Het geestelijke werk dat in de eerste eeuw in Jeruzalem begon, gaat tot de dag van vandaag nog steeds voort. Het is een grote uitdaging deze ontzagwekkende taak voort te zetten – het blijven brengen van deze boodschap aan alle landen. Het is een groot werk voor het Israël van God.

Er is en was een klein Israël en er is en er komt een groot Israël met een leidende positie in de wereld. Wat hiermee bedoeld wordt, kunt u lezen in de publicatie ’De twee Israëls in het boek Openbaring’ op onze website.

 

 

Wat is ons zelfbeeld?

 

Zijn wij in Gods Gemeente de juiste persoonlijkheden om de wereld te gaan regeren? De wereld vindt ons immers dwaas. Wanneer we onszelf bekijken, zijn we dan tevreden over wat we zien? Hoe beziet God ons? Kan Hij tevreden zijn?

Als we in een spiegel kijken, wat zien we dan? Een gelukkig, stralend gezicht? Een doorploegd gelaat? Bloeddoorlopen ogen? Een fris nieuw shirt? Een losse draad aan de jurk? Een elegante nieuwe haarstijl? Misschien een ’buikje’?

Belangrijker is, wat zien we wanneer we verder dan dat spiegelbeeld kijken, naar onszelf als persoon? Een in het algemeen gelukkig en edelmoedig iemand? Een persoon met veel drijfkracht en enthousiasme? Een wereldwijs iemand, met gezond verstand, met een sterk gevarieerde levenservaring achter zich? Een in de grond aangename man of vrouw?

Wat we zien als we naar onszelf kijken en wat we denken van hetgeen we zien als we naar onszelf kijken, vormen samen wat psychologen zelfconcept noemen. Psychologen beschouwen de ontdekking en het begrip van het zelfconcept als een van de meest in het oog springende stappen voorwaarts op hun terrein.

 

 

Zwakke geestelijke gezondheid?

 

Hoe zijn onze gevoelens ten opzichte van onszelf? Zijn we gelukkig met het beeld dat we zien? Zijn we tevreden met wie en wat we zijn?

Psychologen vertellen ons dat, als we een armzalig zelfconcept hebben – een zwak gevoel van eigenwaarde en weinig zelfrespect – we een zwakke geestelijke gezondheid bezitten. En hoe geringer ons gevoel van eigenwaarde des te zwakker onze geestelijke gezondheid, zeggen de experts.

Zou dit ook van toepassing zijn op ware christenen? Als we onszelf eens in Gods plaats stellen – hoe ziet God ons dan? Hoe dienen wij als christenen onszelf te beschouwen?

Laten we eens zien hoe sommige van de grote mannen uit de Bijbel zichzelf beschouwden. Neem bijvoorbeeld de patriarch Job. In Job 42:1-6 zien we Job nadat hij berouw had gekregen over zijn eigengerechtigheid. Wat zei hij?

„Toen antwoordde Job de Here: Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. ’Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’ Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep. ’Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht.’ Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd.”

Job was tot een veel groter begrip gekomen van waar God voor staat, wat God vertegenwoordigt en wat zijn persoonlijke relatie met God had behoren te zijn. En waar Job tevoren tamelijk ingenomen was met zichzelf, zelfvoldaan, zei hij nu: „Daarom herroep ik en doe boete in stof en as”.

Job walgde van zichzelf – was vol afschuw over wat hij was – en vernederde zich voor God.

Wat zouden de psychologen van Job zeggen? Job spreidde hier duidelijk zo'n gering zelfconcept tentoon, dat psychologen Jobs geestelijke gezondheidstoestand waarschijnlijk heel zwak zouden vinden.

Sla nu Romeinen 7:18 eens op. Hier is de apostel Paulus aan het woord: „Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet”. Er woedde een strijd in Paulus' verstand – het vleselijke verstand tegen de geest van God.

Paulus gaat verder: „Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik. Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont” (vers 19-20).

 

 

Eerste vereiste voor bekering

 

Om een ware christen te worden, moet iemand eerst overtuigd raken van de verwerpelijkheid van de levenswijze, die hij erop nagehouden heeft – de verwerpelijkheid van zijn zondige natuur – en hij moet er berouw van hebben.

Wij dienen te weten waar we berouw van hebben – wij moeten onszelf zien zoals God ons ziet – en een afkeer krijgen van onze vleselijke natuur. Zelfs na de bekering neemt de vleselijke, natuurlijke gezindheid af en toe het heft weer in handen – zet de geest van God opzij – en laat ons dingen doen die wij met onze nieuwe goddelijke natuur niet willen doen.

„Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig; want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods” (Romeinen 7:21-22).

God zei dat Hij zijn wetten in ons hart zou schrijven (Jeremia 31:33). Onze geest wordt gekoppeld aan Gods heilige geest, welke ons in staat stelt om het leven vanuit een ander perspectief te bekijken. We denken niet langer zo hoog over onszelf als we eenmaal deden.

„Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (Romeinen 7:23-24.)

De apostel Paulus was door de kracht van Gods heilige Geest in staat zichzelf te zien zoals God hem zag, voordat hij bekeerd was, en zoals God de vleselijke natuur zag die Paulus nog steeds bij gelegenheid aan de dag legde.

God kijkt niet naar de buitenkant van de mens – maar Hij ziet het hart aan. „Doch de HERE zeide tot Samuel: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de HERE ziet het hart aan” (1 Samuël 16:7). Het maakt geen verschil of we knap van uiterlijk, sterk of intellectueel zijn. Om God te behagen is het een vereiste dat we ons aan Hem onderwerpen en Hem gehoorzamen. Als onderdanige werktuigen in Gods handen kunnen we uitvoeren wat van ons wordt verlangd.

Later schrijft Paulus: „Maar één ding [doe ik]: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus” (Filippenzen 3:14). En nog later: „Want wat mij aangaat, reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur. Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Timotheüs 4:6-8).

Hoe echter zouden psychologen deze kennis benaderen? En wat zouden zij denken van verwekte leden van Gods gezin? Zij zouden zonder twijfel Job, Paulus, Jeremia en andere ware christenen – inclusief ons – rangschikken onder de personen met een zwakke geestelijke gezondheid.

Maar zijn wij geestelijk ziek omdat we verafschuwen wat we zijn? Er bestaat een brede kloof – een enorm conflict – tussen de normen van psychologen en die van de Bijbel.

 

 

Wat voor de wereld dwaas en zwak is

 

Psychologen willen ons graag doen geloven dat wij door gebruik te maken van menselijk redeneren onszelf groter gaan zien dan we in werkelijkheid zijn, en dat, wanneer we dit doen, het ons zal leiden tot grotere prestaties en vaardigheden.

Maar dat is niet zo! Tenzij we in harmonie zijn met God door de kracht van zijn geest, zal er een enorm verschil zijn tussen wat we zijn en wat we worden.

God zegt door de profeet Jesaja: „Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen” (Jesaja 55:8). God moet ons zijn heilige geest geven om ons verstand te openen – en Hij heeft dat inderdaad gedaan, als wij werkelijk geroepen zijn en ons tot Hem en zijn weg hebben gewend. God moet ons de overtuiging geven – ons het vermogen schenken om te zien en te begrijpen wat werkelijk berouw inhoudt.

De apostel Paulus beschrijft in 1 Corinthiërs 1:26 de mensen die God geroepen heeft: „Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken”.

God riep ons niet op basis van wereldse maatstaven. En evenmin dienen wij ons onderling te vergelijken op grond van wereldse maatstaven. Wanneer we dat doen, denken we óf dat we beter zijn dan onze naaste, óf dat we zo minderwaardig zijn dat we helemaal niets tot stand kunnen brengen. En zelfmedelijden staat gelijk met valse nederigheid.

Ware nederigheid, anderzijds, vestigt onze aandacht op onszelf als de grondoorzaak van al onze problemen. We hoeven daar niemand anders voor aan te kijken dan onszelf en onze eigen menselijke natuur.

God wil niet dat iemand denkt dat hij geroepen werd vanwege zijn meer dan gemiddelde intelligentie of zijn adembenemende schoonheid of omdat hij extra sterk is of in enig opzicht gewoon beter geboren dan iemand anders.

God zegt door Jeremia: „De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen” (Jeremia 9:23-24).

De enigen die eer toekomt zijn God en Jezus Christus. Onze roeping is niet iets dat we verdiend hebben – het is niet iets dat we veroverd hebben of iets dat we kunnen erven. Onze roeping is een gevolg van Gods liefde en genade – een individueel en speciaal wonder, een gave van God. „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” (Johannes 6:44). „Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:23-24). „Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here” (Romeinen 6:23).

 

 

Niet dwaas blijven

 

Omdat we als het dwaze, het zwakke en het onaanzienlijke der wereld (1 Corinthiërs 1:26-29) zijn geroepen, betekent dit dan ook dat we in deze staat moeten blijven?

Nee! We zullen moeten groeien in genade en in de kennis van Gods wegen. „Maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus” (2 Petrus 3:18). Als we dat doen, dan nemen we het karakter van God zelf in ons op. Onze natuur wordt Gods natuur en we beginnen de vruchten voort te brengen waarmee God ingenomen is.

In Johannes 15 gaf Christus een vergelijking die deze noodzaak voor ware christenen om vrucht te dragen duidelijk laat zien: „Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage” (vers 1-2). Dit snoeiproces omvat de beproevingen en lasten waarmee we iedere dag geconfronteerd worden.

„Gij zijt nu rein om het woord [we zijn gewassen met het water van Gods Woord en met het bloed van Jezus Christus], dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen” (vers 3-5). Zonder dat Christus zijn leven in ons leeft door zijn geest, kunnen wij niets uitrichten.

Let op de houding die God ons graag ziet aannemen – let op naar wie God kijkt: „Dit alles heeft immers mijn hand gemaakt en zo is dit alles ontstaan, luidt het woord des Heren, op zulken sla Ik acht [ongeacht onze achtergrond, milieu, levenswijze waaruit we zijn geroepen]: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft” (Jesaja 66:2).

Het doet niet ter zake wie of wat we zijn geweest in deze wereld.

Zeker, sommige mensen zijn geboren met meer natuurlijk talent en vermogen dan andere, maar in Gods ogen presteren zij desondanks te weinig. Zij hebben niet zoveel bereikt als degenen die minder vermogens bezitten, maar die zich neerwerpen voor God, Hem om genade smeken en zich laten gebruiken voor Gods plan.

God gebruikt deze echt nederige, bekeerde mensen als instrumenten, die gewoonweg het verstand van de psychologen en de intellectuelen van deze samenleving verbijsteren. God oordeelt ons op grond van de werken die we produceren, nadat Hij ons de juiste levenswijze heeft onthuld.

Er zijn mensen die capaciteiten bezitten. Bovendien zullen de plaats waar zij zijn geboren, hun positie in het leven, hun bron van bestaan en hun omstandigheden een leven van materieel succes garanderen. Er zijn ook mensen die wel capaciteiten hebben, maar deze niet gebruiken, of alleen voor destructieve in plaats van voor constructieve doeleinden. Misdadigers vallen doorgaans in deze categorie – velen zijn creatief en sommigen zelfs briljant. Sommige misdadigers hebben een zwak zelfconcept en streven de verkeerde doelen na en bereiken die ook nogal eens. Andere misdadigers of fraudeurs presenteren zich als topmanagers. Mensen in deze groep dragen niet veel positiefs bij aan de samenleving. Er zijn ook mensen die geen capaciteiten hebben en niets presteren. Zij bereiken nooit het doel waarnaar ze streven.

De ware christenen behoren niet tot de elite en zijn in de ogen van de mensen van de wereld ook mensen die niet belangrijk zijn. Maar in de ogen van God presteren ze veel. Ze zijn niet geroepen vanwege hun scherpe verstand, hun nobele achtergrond of de grote sterkte en macht die ze van zichzelf bezitten. En zeer zeker niet vanwege hun status in deze wereld. Ze zijn uitgerezen boven de omstandigheden, ook al waren ze arm of leefden bescheiden toen ze werden geroepen. Tegen alle regels van waarschijnlijkheid in, zullen deze mensen het meeste bereiken, niet vanwege zichzelf, maar vanwege Gods geest die in hen werkt, en doordat Christus zijn leven in hen leeft.

Dit is de groep waar we als leden van Gods Gemeente toe behoren. Paulus zei „wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen” (1 Corinthiërs 1:27). God geeft zijn geest aan hen die Hem willen gehoorzamen. „En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32). En met die heilige geest kunnen Gods mensen ongelooflijke successen boeken.

 

 

Gebruik Gods geest

 

Zonder te letten op onze fysieke positie in dit leven, zal de uiteindelijke beoordeling van onze waarde afhangen van hoe vaak we de geest van God aanwenden. God oordeelt op grond van onze werken. In Mattheus 20 liet Christus in de gelijkenis van de arbeiders zien hoe God ons allen zal beoordelen:

„Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling 's daags, zond hij hen in zijn wijngaard. En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan, en hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen” (vers 1-4).

God roept mensen op verschillende tijden. Jong en oud, maar geen leeftijd is een garantie voor behoud. We zullen beoordeeld worden naar hetgeen we doen met wat ons is gegeven (Lukas 12:48).

Christus' gelijkenis van de talenten toont aan dat God ons beloont overeenkomstig de inspanning die we ons getroosten. „Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde een, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands. Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij. Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen. En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem. Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft” (Mattheüs 25:14-28).

Er zal meer geëist worden van degenen, die veel gegeven is.

 

 

Het juiste zelfconcept

 

Wat is dan het zelfconcept dat wij als christenen horen te hebben? Slechts dit: Het juiste zelfconcept is dat we ons ons eigen potentieel realiseren. En we kunnen alleen goed voor ogen hebben wat ons potentieel is, als we ons realiseren wie en wat we zijn en geweest zijn.

Ons is door Gods genade, de kennis van Gods weg gegeven. Indien wij onszelf willen laten geloven dat wij iets anders zijn dan we in werkelijkheid zijn – onwaardige mensen die profiteren van Gods genade – dan worden we als de persoon in Jakobus 1:23-24: „Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond vergeten, hoe hij eruit zag”.

De basis van ware nederigheid is dat we inzien dat we problemen hebben door onszelf – door de vleselijke natuur die we nog steeds in ons hebben. Wat we voor onze bekering waren kan ons beletten om behoud en eeuwig leven te verwerven indien we niet overwinnen.

Onze naaste moet een belangrijke plaats in ons leven hebben. We behoren voorzichtig te zijn wat we over onze naaste denken en zeggen. Waartoe dient onze opmerking over onze naaste? Kennen we de feiten of baseren we ons oordeel op wat we hebben gehoord? Naar kwaadsprekerij wordt meestal goed geluisterd. Ook al schijnt de bron betrouwbaar, zoals een goede vriend. Ook die kan zich vergissen. Zo is er vaak ernstige schade aangericht en zijn mensen in de gevangenis gekomen, huwelijken beschadigd, vriendschapen beëindigd, ontslagen. Nogmaals, waartoe dient laster? Hebben we onze naaste lief?

Jakobus gaat verder: „Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen” (vers 25).

Paulus vermaant: „Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filippenzen 2:5). Als we Christus' gezindheid in ons laten wonen en ons daardoor laten leiden, dan zullen we grote daden volbrengen – dan zullen we schitterende werken volvoeren die God naar de zin zijn. Als we de gezindheid van Christus hebben, zullen we de zaak van onze Vader doen, evenals Christus. „Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft” (Johannes 9:4).

Om de werken uit te voeren die God behagen, is het noodzakelijk dat Gods Geest in ons woont en dat we de houding van een kind hebben – een onderdanige, leergierige houding, een houding die zich in alles aan Gods weg overgeeft.

Die houding is volgens wereldse normen zwak en dwaas. Iemand die aanzienlijk is, is toch niet onderdanig? Zal een man in bonis leven volgens Gods geboden?

„Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan” (Lukas 18:17). Moet een volwassene de houding van een onschuldig kind hebben dat op zijn ouders vertrouwd? Geeft dat ’standing’. Voor de wereld klinkt dit allemaal zwak en dwaas.

„En een hooggeplaatst man vroeg Hem [Jezus] en zeide: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” (Lukas 18:18). Jezus zei dat hij zich aan de Tien Geboden moest houden en aan de armen moest geven. Toen liep de hooggeplaatste man weg. Wat kan hij nou met zo'n antwoord.

Als iemand Gods weg gaat, zal hij of zij door de wereld gehaat worden, omdat Satan zich inspant Gods geniale plan met de mensheid te vernietigen. „Verwondert u niet, broeders, wanneer de wereld u haat” (1 Johannes 3:13). „Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer [eerder] dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld” (Johannes 15:18-19).

„Zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten en wanneer zij u uitstoten, en smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de Zoon des mensen” (Lukas 6:22). Satan hitst de mensen op tegen getrouwe volgelingen van God zodat ze veracht worden. Dit begon bij hun Heer: „Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht” (Jesaja 53:3).

God roept mensen die dwaas zijn. Maar wordt de wereld al niet geregeerd door dwazen. Wie beoordeelt wat dwaas is? God natuurlijk. Maar de mensen leven volgens hun eigen normen en zij noemen Gods ware gelovigen dwaas. „Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder u meent wijs te zijn in deze tijd, hij worde dwaas, om wijs te worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God” (1 Corinthiërs 3:18-19). Duidelijke taal voor de oprechte gelovige.

„De HERE der heerscharen heeft het besloten om heel die pralende trots te ontluisteren, om alle geëerden der aarde verachtelijk te maken” (Jesaja 23:9).

„Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God” (1 Corinthiërs 1:26-29).

Binnenkort komt Christus terug, zoals Hij beloofd heeft. Hij zal dan het Koninkrijk op aarde vestigen, de wereldregering van God. Wie zullen in die regering plaatsnemen? Zij die door de wereld veracht worden en gezien worden als dwaas, zwak en onaanzienlijk. Ze zullen loon naar werken krijgen. „Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is” (Openbaring 22:12).

Deze voor de wereld dwaze mensen hebben een langetermijnvisie. Ze zullen eeuwig dienstbaar zijn in Gods fascinerende schepping.


Terug naar de Home Page