Voor literatuurlijst klik hier.
Welke
brief van
Christus is aan
u
gericht?
Stelt u zich eens voor dat u twee brieven
van Christus zelf ontvangt, met daarin
speciaal voor u vandaag onderricht en
bemoediging. Ongelooflijk? Toch niet:
wij hébben die brieven ontvangen!
Het is waar! Wij zijn ongelooflijk gezegend met de ontvangst van
twee speciale brieven van Christus aan ieder van ons die in deze tijd lid
van Gods Gemeente zijn. Het is een persoonlijke
boodschap met inspirerende beloften en ernstige vermaningen. Deze brieven, gericht
aan Filadelfia en Laodicea, de twee laatste tijdperken van Gods Gemeente,
zijn te vinden in Openbaring 3:7-19. Ze mogen dan wel slechts
dertien verzen lang zijn, maar zij zijn vol betekenis. Ken de Auteur Om deze brieven ten
volle te kunnen waarderen, moeten we eerst kennis maken met de Auteur ervan,
die zichzelf in Openbaring 1:9-20 in zijn tegenwoordige hoedanigheid
beschrijft. Lees deze verbijsterende beschrijving van de levende Jezus
Christus voordat u een poging doet iets van zijn boodschap tot u te nemen.
„Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het
Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om
het woord Gods en het getuigenis van Jezus. Ik kwam in vervoering des
geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van
een bazuin, zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het
aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en
naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea. En ik
keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij
omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren
iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad,
en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren
waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn
voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn
stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn
rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn
aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. En toen ik Hem zag, viel
ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide:
Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben
dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de
sleutels van de dood en het dodenrijk. Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt
en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal. Het geheimenis der zeven
sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden
kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de
kandelaren zijn de zeven gemeenten.” Begrijp het mysterie van
de zeven sterren en de gouden kandelaren, die de zeven tijdperken van Gods
Gemeente voorstellen, en die elkaar vanaf de eerste eeuw tot Christus'
tweede komst opvolgen. Laat u niet ontgaan dat Christus zich vanaf het begin
vereenzelvigt met de persoon, die zich bevindt „te midden van de
kandelaren”, zijn Gemeente door de eeuwen heen. Vergelijk Mattheüs 16:18
en 28:20. Mattheüs 16:18: „En Ik
zeg u, dat gij Petrus [Grieks: steen]
zijt, en op deze petra [Grieks: rots,
Christus] zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk
zullen haar niet overweldigen.” Mattheüs 28:20: „En zie,
Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.” Christus beloofde zijn
ware Gemeente te bouwen en tot aan het einde van dit tijdperk met haar te
zijn. En Christus is vandaag met ons. Hij leidt onze activiteiten en helpt
en inspireert ons om tot het einde vol te houden. Wanneer we ons volkomen
vertrouwd hebben gemaakt met de goddelijke Auteur van de brieven aan de
zeven tijdperken van de Gemeente, dan zijn we gereed om de twee laatste
brieven die God aan de Gemeente in het Filadelfia- en Laodicea-tijdperk
heeft geschreven, te bestuderen. Elke brief begint met
een aanhef, waarin Jezus Christus, het levende Hoofd van Gods Gemeente zich
voor ieder tijdperk van de Gemeente legitimeert. En dat doet Hij telkens op
een andere wijze. In het geval van de eerste vijf gemeenten doet Hij dat
door te verwijzen naar gedeelten van de beschrijving die we in Openbaring 1
aantreffen, zoals de sterren, de kandelaren, het zwaard. De aanhef van de twee
laatste brieven is anders.
Aan Filadelfia – 6e era In de brief aan
Filadelfia worden geheel nieuwe begrippen geïntroduceerd. Deze brief is van
meet af aan verschillend van de andere en hoe meer we ermee vertrouwd raken,
des te beter zullen we ons realiseren hoe hij in ieder opzicht anders is. De sleutel en de deur Het eerste vers van de
brief (Openbaring 3:7) introduceert twee tot nu toe nog niet genoemde
begrippen: de sleutel van David, en de open en de gesloten deur. Waar staan
deze begrippen voor en waarom komen ze hier in de brief aan het zesde
tijdperk plotseling ter sprake? Nu beginnen we het unieke van de boodschap
aan Gods Gemeente te zien. We kunnen niet in Gods
Gemeente zijn zonder iets van de sleutel van David af te weten. Openbaring 3:7: „En
schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de
Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten,
en Hij sluit en niemand opent.” Christus zegt hier dat
Hij „de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit
en niemand opent”. David zat op de
troon van de Eeuwige.
David werd opgevolgd door zijn zoon Salomo, die eveneens op de troon van de
Eeuwige zat.
1 Kronieken 29:23: „En Salomo zette zich
op de troon des Heren als koning in de plaats van zijn vader David,
en hij was voorspoedig, zodat geheel Israël hem gehoorzaamde.”
2 Kronieken 9:8: „Geprezen zij de Here, uw God, die zulk een welgevallen
aan u [Salomo] had, dat Hij
u op zijn troon gezet heeft”.
Lukas 1:32-33: „Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd
worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij
zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn
koningschap zal geen einde nemen.” Wij in Gods Gemeente
weten wat dat betekent. Wij weten dat de troon van David tot op heden is
blijven bestaan, en dat Christus komt om op die troon plaats te nemen en om
te heersen over het Huis Israël. Wij kennen eveneens de huidige identiteit
van Israël, die een van de belangrijkste sleutels is voor de ontsluiering
van de betekenis van de bijbelse profetieën. Omdat wij deze sleutel
bezitten, weten wij dat de meeste profetieën geschreven zijn voor en over
het Israël van de laatste dagen van dit tijdperk. Wij weten dat God een
waarschuwende boodschap aan Israël wil laten brengen en wij weten wie Israël
is, zodat wij ons in ons Werk op hen kunnen richten.
„Roep luidkeels, houd niet in,
verhef uw stem als een bazuin en maak mijn volk zijn overtreding bekend en
het huis van Jakob zijn zonden” (Jesaja 58:1). Zie de publicatie op onze
website ’De Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën’. Het Sardes-tijdperk van
Gods Gemeente wilde deze uiterst belangrijke waarheid niet accepteren. Ten
dele door deze sleutelwaarheid werd dat tijdperk afgesloten en begon het
Filadelfia-tijdperk. Is het niet fascinerend
dat dit het allereerste begrip is dat Christus gebruikt om zich aan de
Gemeente in het zesde tijdperk bekend te maken? Het was een van de
voornaamste waarheden die het vijfde en zesde tijdperk van Gods Gemeente van
elkaar scheidden; het was deze waarheid die de ogen opende voor de betekenis
van de bijbelse profetieën en het Werk dat gedaan moest worden.
Wanneer Jezus terugkomt, zal hij op de troon gaan zitten van het Huis van
David, want daarin staat immers de troon van de Eeuwige. Jezus heeft als de
scepter de sleutel van dat Huis van David. Hij zegt dat Hij bepaalt of de
deur wordt geopend of wordt gesloten van het Huis, in feite nu zijn
Gemeente. In de Filadelfia-periode zijn relatief veel leden toegevoegd door
de geopende deur. Deze deur wordt ook weer gesloten door Jezus. Wanneer dat
gebeurt, weten we niet. Want al wordt de Laodicea-era lauw genoemd, dat
betekent nog niet dat ze Gods geest niet hebben. Als ze die Geest niet
gebruiken zal God die wegnemen. Leden kunnen vóór, tijdens en na de Grote
Verdrukking buiten de deur gezet worden.
In vers 8 van Openbaring 3 is sprake van een andere deur, namelijk van het
Werk, de verkondiging van het koninkrijk van God, dat gedaan wordt in en
vanuit het Huis van God door de weinigen die niet lauw zijn. De uitdrukking „een
geopende deur” wijst op een gelegenheid het Evangelie te prediken. „Want mij
[Paulus] is een grote en machtige deur geopend en er zijn vele
tegenstanders” (1 Corinthiërs 16:9). „Toen ik [Paulus] nu te Troas was
gekomen om het evangelie van Christus te prediken, en mij een deur geopend
was in de Here” (2 Corinthiërs 2:12). Christus wijst er op dat
de Filadelfia-gemeente, zoals geen ander tijdperk, de gelegenheid krijgt het
Evangelie te prediken. Wat een schril contrast
met andere tijdperken toen er dikwijls op het in bezit hebben van een Bijbel
al de doodstraf stond! In tegenstelling hiermee hebben ons, om het Woord met
kracht te verkondigen, vanaf het begin van het zesde tijdperk zowel het
gedrukte woord als elektronische media ter beschikking gestaan. Bovendien
hebben we in veel landen steeds godsdienst- en persvrijheid en overvloedige
welvaart gehad, die nodig zijn om het Werk te kunnen doen (vergelijk dit met
de armoede van ten minste één eerder tijdperk – Openbaring 2:9). Deze opmerkelijke en
zeldzame samenloop van omstandigheden heeft in deze tijd, in de geschiedenis
van Gods Gemeente, deze speciale gelegenheid geschapen om het Evangelie van
het Koninkrijk van God aan alle volken te prediken. Zie het „zie” Let nu nog eens op vers
8 van Openbaring 3: „Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor
uw aangezicht gegeven.” Zie betekent: kijk naar, schenk aandacht aan,
let speciaal op. Laten we dit ook
inderdaad doen! Vergelijk het met wat Christus over de werken van de andere
tijdperken zegt. Nergens zegt Hij ’zie’ van hun werken. In de brief aan
Filadelfia gebruikt Christus het woord zie drie keer. Inderdaad, het Werk in
die periode is iets om speciaal op te letten. In de loop der eeuwen is er in
de geschiedenis van Gods Gemeente nooit iets dergelijks voorgekomen. Wij
moeten ervoor waken om nonchalant met onze opdracht om te springen. God zelf
zegt ons speciale aandacht te schenken aan wat Hij in de verschillende
tijdperken doet en dit diep tot ons te laten doordringen. „Zie, Ik heb een
geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten”
(Openbaring 3:8). Geen enkel menselijk wezen kon dit Werk stoppen. Jezus
Christus, Gods almachtige Zoon, heeft beloofd de deur van dit Werk open te
houden, totdat Hij gereed is om haar te sluiten; daarna zal niemand de deur
weer kunnen openen. De prediking van het Evangelie als een getuigenis voor
alle volken is van wezenlijk belang voor het plan van God. Impliceert dit dat de
Filadelfia-gemeente groot en machtig zou worden? Niet in het minst. Christus
herinnert ons eraan: „Want gij hebt [slechts] kleine kracht” (vers 8). Met
een ledental van minder dan 100.000 verspreid over de gehele aarde werden we
door de wereld slechts als een kleine sekte beschouwd. Maar onze stem en
boodschap waren ongekend krachtig vergeleken met onze geringe omvang; God
vermeerderde op vele manieren onze macht en effectiviteit. Vers 8 besluit met de
redenen waarom wij in dienst van God veel kunnen presteren. God zegt: „Gij
hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.” De Filadelfia-gemeente
heeft altijd onder Gods naam bekendgestaan. Wij heten ’De Gemeente van God’,
dit in onderscheid met andere kerken die God uit hun naam weglaten en in
plaats daarvan de naam van een man, een doctrine, een methode of een bepaald
type kerkelijk bestuur gebruiken. De Filadelfia-gemeente neemt de Bijbel
letterlijk en leeft naar wat deze zegt, houdt Gods geboden en gebruikt
officieel de naam van God. Speciale beloften Wat in de verzen 9 en 10
van Openbaring 3 volgt, zijn de eerste twee van vier speciale beloften in
deze brief. Deze beloften worden opnieuw ingeleid met het aandacht vragende
woord zie. „Zie, ik geef u sommigen
uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het
niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en zich
nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. Omdat gij
het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren
voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te
verzoeken hen, die op de aarde wonen.” De „synagoge des satans”
is niets anders dan de valse kerken van Satan. Dat zij zeggen Joden te zijn
betekent eenvoudig dat zij beweren Gods ware, uitverkoren volk te zijn.
„Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis
wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in
het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest,
niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God”
(Romeinen 2:28-29).
„Zie, Ik geef sommigen
uit de synagoge des satans” (Openbaring 3, vers 9). God stond het toe dat
valse leer kon binnensluipen als een test. We moeten allen beproefd worden.
De eeuwige Waarheid werd eind vorige eeuw in enkele jaren door het nieuwe
bestuur [behorend tot „de synagoge des satans”] opzij gezet. De ’kerk’ is
veranderd in een voor de wereld herkenbare protestantse of evangelische
gemeenschap, behorend tot de vele kerken van Satan. De misleiders beweerden
te behoren tot Gods ware, uitverkoren volk. Dat zijn zij natuurlijk niet,
„maar [zij] liegen” (vers 9). Dat gedeelte van vers 9
is gemakkelijk te begrijpen, maar God herhaalt het ’zie’ wanneer Hij ons
vertelt wat Hij deze valse geestelijke Joden in de toekomst zal laten doen:
„zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten,
en erkennen, dat Ik u heb liefgehad” (vers 9). Hoe zouden menselijke
wezens andere menselijke wezens kunnen aanbidden zonder afgoderij te plegen?
Er is slechts één uitleg mogelijk. Degenen die aanbeden worden, zullen van
menselijk in goddelijk veranderd zijn! Zij zullen God zijn geworden! De
Filadelfia-gemeente weet dat dit precies ons ongelooflijk menselijk
potentieel is. Als er in de Bijbel hierover geen andere verzen stonden zou
dit ene vers al volstaan om onze bestemming als letterlijke zonen van God te
openbaren. Deze Gemeente kent het uiteindelijke doel van het menselijk
leven. Wat wil God dat de valse
kerken zullen leren uit de aanbidding van degenen die veranderd zullen zijn
in letterlijke, uit geest geboren zonen van God? „Dat Ik u heb liefgehad”
(vers 9). God heeft deze Gemeente
lief. Weldra zal Hij de gehele mensheid doen weten hoe lief Hij deze
Gemeente, die in zijn ogen zo bijzonder is, heeft en hoeveel Hij om haar
geeft. Wanneer Christus tot de
andere tijdperken van de Gemeente spreekt, heeft Hij voor elk een woord van
kritiek en, in sommige gevallen, een strenge berisping. Zie bijvoorbeeld
Openbaring 2:4, waar Christus tot het Efeze-tijdperk spreekt: „Maar ik heb
tegen u.” En Openbaring 2:14 en 20, tot resp. Pergamum en Tyatira: „Maar ik
heb enkele dingen tegen u”, en: „Maar ik heb tegen u.” In Openbaring 3:1
vertelt Christus het Sardes-tijdperk eenvoudig dat zij geestelijk dood zijn,
en in Openbaring 3:16-17 beschrijft Hij de Laodiceeërs als „lauw”, „ellendig
en jammerlijk en arm en blind en naakt”. Als God dergelijke
gevoelens had ten aanzien van de Filadelfia-gemeente, zou Hij dat openlijk
zeggen, want Hij schroomt niet om kritiek te leveren waar dat nodig is. Is
het daarom niet bedroevend dat er mensen zijn die beïnvloed worden door de
onzichtbare vijand – Satan – en vervuld worden van bitterheid en wrok, en
vervolgens de Gemeente en het Werk aanvallen en bekritiseren en van de
rechte koers wilden brengen, terwijl God zelf niet de gelegenheid te baat
neemt om iets tegen deze Gemeente in te brengen? Neem nooit deel aan zulke
door Satan geïnspireerde aanvallen op Gods Gemeente. „En ik hoorde een luide
stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het
koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager
van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is
nedergeworpen” (Openbaring 12:10). Bekritiseer de Gemeente, die God zegt
lief te hebben, niet. Wat zal er in de
toekomst met de Filadelfia-gemeente gebeuren, wanneer de wereld vlak voor de
laatste holocaust staat? Zullen zij ook in de Grote Verdrukking moeten
lijden? Nee! Dat is de tweede
van de vier speciale beloften. „Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te
blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die
over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen”
(Openbaring 3:10). Zij zullen beschermd worden in de tumultueuze dagen die
vóór ons liggen, maar er zijn enige belangrijke voorwaarden die we dienen te
begrijpen. Om ons te kwalificeren
voor Gods bescherming moeten we Gods onderricht ter harte nemen. Evenals
Christus in Mattheus 24:13 zegt: „Maar wie volhardt tot het einde, die zal
behouden worden.” Wij moeten volharden, geduld oefenen, blijven verwachten,
overwinnen, standvastig zijn. Er zal voor een plaats
van bescherming worden gezorgd voor de Gemeente die trouw is geweest. „En
aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de
woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het
gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd” (Openbaring
12:14). Daar zal God de Filadelfia-gemeente en getrouwen en verstandigen van
het laatste tijdperk gedurende de drieënhalf jaar van de Grote Verdrukking
tegen Satans toorn beschermen. Op die plaats zal onze laatste voorbereiding
plaatsvinden en zullen wij vóór de terugkeer van Christus nog een extra
groei doormaken. Het woord van
vermaning Vervolgens komt het
voornaamste woord van instructie of vermaning van de brief. Hier wordt een
ernstige waarschuwing gegeven: „Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt,
opdat niemand uw kroon neme” (Openbaring 3:11). Christus zegt ons hier
dat Hij weldra komt en dat wij niet lang hoeven wachten. Laten we niet
zeggen: „Mijn heer blijft uit”, wat sommigen zullen doen (Mattheüs 24:48).
In plaats daarvan zouden we met Christus moeten zeggen: „Wij moeten werken
de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een
nacht, waarin niemand werken kan” (Johannes 9:4). Waarom moeten we
volharden en vasthouden tot het einde? Christus geeft het antwoord in
ondubbelzinnige bewoordingen: „Opdat niemand uw kroon neme” (Openbaring
3:11). Als we niet tot het einde volharden, zal iemand anders onze kroon,
onze beloning, onze functie en positie in het Koninkrijk van God, nemen.
Waarom? Omdat we daar niet zullen zijn! Is het egoïstisch om uw
beloning in Gods Koninkrijk te wensen? Was de apostel Paulus egoïstisch? Hij
zag ernaar uit zijn kroon in ontvangst te nemen. „Ik heb de goede strijd
gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden;
voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien
dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij
maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Timotheüs 4:7-8).
Paulus was aan het einde van zijn werk gekomen. Hij wist dat zijn dood nabij
was (vers 6), maar hij wist ook dat hij gekroond zal worden tot koning onder
het gezag van Christus. Paulus zag dus heel
duidelijk uit naar zijn beloning, en dat is niet slecht of verkeerd. In die
positie in Gods Koninkrijk zal hij weer een dienende taak hebben. We behoren er echter
niet slechts op uit te zijn alleen onze eigen kroon te krijgen. We behoren
er eveneens verlangend naar uit te zien dat de andere trouwe dienaren van
God hun beloning in ontvangst nemen. Paulus kende dat verlangen: „Doch niet
alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad” (vers
8). Een van onze grootste
beloningen zal zijn onze medeheiligen en broeders hun kroon in ontvangst te
zien nemen en te horen dat hun wordt gezegd: „Wél gedaan, gij goede en
getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u
stellen; ga in tot het feest van uw heer” (Mattheüs 25:21). Wat een tijd van
geluk zal dat zijn! De laatste twee
beloften Misschien denkt iemand
dat Christus, na al de positieve en inspirerende dingen die Hij al in deze
brief heeft gezegd, zou eindigen met een vermanende of instructieve
opmerking. Maar nee, Christus geeft twee extra beloften om ons te
bemoedigen. De eerste staat in vers
12 van Openbaring 3: „Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de
tempel mijns Gods.” Zuilen of pilaren zijn volgens Galaten 2:9 leiders: „En
toen zij de genade, die mij geschonken was, opmerkten, reikten Jakobus,
Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, mij en Barnabas de
broederhand: wij zouden naar de heidenen, zij naar de besnedenen gaan.” Wij
zijn geroepen om leiders te worden in Gods komende Koninkrijk en Hem te
dienen op zijn hoofdkwartier. Daar is een reden voor:
wij zijn getraind om het idee van regeren vanuit een hoofdkwartier te
begrijpen. Wij zijn goed georganiseerd en getraind in Gods regeringssysteem.
God noemt de christenen die leven en hebben geleefd voordat Christus
terugkomt ’eerstelingen’, zoals in het Oude Testament de eerste
landbouwvruchten werden genoemd. De eersten de besten, waren voor God. Voor
zijn Koninkrijk vormt God vanzelfsprekend eerst zijn regering. Vanuit bouwtechnisch
standpunt kan er eveneens veel over pilaren worden gezegd. Pilaren vormen de
typische hoofdkenmerken van een gebouw. Het zijn de belangrijkste
ondersteuningselementen. Ze zijn zowel mooi als functioneel. Twee eigenschappen van
pilaren verdienen speciale aandacht: 1)
Ze kunnen het gewicht van een dak of plafond dragen. Ze staan rechtop
onder de last, kunnen druk verdragen, en zijn zelfs stabieler in die
positie. 2)
Ze kunnen zo nodig alleen staan. Ze hebben geen zijdelingse
ondersteuning nodig als zij recht op de fundering worden geplaatst. Wanneer
alle andere delen van een gebouw al zijn verdwenen, kunnen de pilaren er
zelfs eeuwen later nog steeds staan. Daarin schuilt voor ons
allen een les. Ook ons wordt geboden „om, uw taak geheel vervuld hebbende,
stand te houden” (Efeziërs 6:13). Als wij eenmaal in Gods
Koninkrijk zijn, zullen we „niet meer daaruit gaan” (Openbaring 3:12). Dit
betekent niet dat we in Gods hoofdstad krijgsgevangenen zullen zijn. Verre
van dat! We zullen in dienst van God door het universum reizen. Met andere woorden, wij
zullen nooit afvallig worden of onze positie verliezen, als we deze eenmaal
hebben bereikt. We zullen voor eeuwig veilig en zeker zijn. Zoals we weten
is dat nu nog niet het geval. Onze nieuwe naam De laatste belofte
betreft onze nieuwe naam. Openbaring 3:12 openbaart: „En Ik zal op hem
schrijven de naam mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel
nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.” Als zonen van God zullen
we allen de familienaam van God dragen. Ook zullen we genoemd worden met de
naam van het nieuwe Jeruzalem, die zal aanduiden waar en hoe we dienen. Ook
wij zullen Christus' nieuwe naam dragen als zijn broeders en mededienaars
van zijn Vader. Daarnaast zullen we
misschien nog onze eigen nieuwe naam hebben: „Wie een oor heeft, die hore,
wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven van het
verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een
nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt”
(Openbaring 2:17). Ongetwijfeld zal deze
naam ons goed beschrijven en passen bij onze talenten, werken en
verrichtingen. Het zal een prachtigklinkende naam zijn, een eretitel en rang
voor eeuwig. Denk daar eens aan: deze
naam zal alleen van u zijn. Niemand anders zal hem dragen. Hij zal
identificeren wie en wat u voor alle eeuwigheid bent. Zal het niet
fascinerend zijn om te zien welke nieuwe naam God voor ieder van ons in
gedachten heeft? „Die hore” Het laatste vers van de
brief die Christus aan de gemeente in het Filadelfia-tijdperk schreef, biedt
dezelfde vermaning die Christus tot alle tijdperken van de Gemeente richt:
„Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.” Dit
betekent dat we moeten weten wat er in de brieven aan elk van de zeven
gemeenten staat – dat we alle problemen en dwalingen die daarin ter sprake
komen dienen te vermijden. Maar het is in het
bijzonder van belang de twee brieven die Christus aan de twee laatste
tijdperken – Filadelfia en Laodicea – heeft geschreven goed te begrijpen. Wordt u erdoor
geïnspireerd? Reageert u erop zoals God wil: met goede werken en
standvastige volharding? Vormt deze brief aan Filadelfia ons denken en doen? Als dat zo is, als we
trouw zijn en tot het einde volharden, dan zullen we in leven zijn als het
allemaal werkelijkheid wordt! De principes van alle
zeven brieven voor alle tijdperken zijn voor ons van toepassing, maar elk
tijdperk heeft vanzelfsprekend een eigen geschiedenis. Lees over alle zeven
periodes de publicatie op onze website ’De Geschiedenis van de Gemeente van
God’. De generatie van het
Filadelfia-tijdperk is eind vorige eeuw afgesloten, de meeste leden uit dat
tijdperk zijn inmiddels overleden. De overgang van dit zesde tijdperk naar
het zevende tijdperk is veroorzaakt door ontrouw aan God. Velen binnen de
organisatie hebben leugens als doctrines geïntroduceerd en van de
gemeenschap een valse ’christelijke’ organisatie gemaakt. Trouwe volgelingen
van Christus besloten op Gods weg van de Waarheid te blijven, maar werden
deels gebruikt als koopwaar door ijdele ’leiders’. Een deel van de Gemeente
uit het Filadelfia-tijdperk houdt de ijver vast en blijft getrouw tot de
komst van Christus. Daarom is het belangrijk dat we goed op de hoogte zijn
van zowel de brief van Christus aan zijn gemeente uit het
Filadelfia-tijdperk als aan het Laodicea-tijdperk.
Aan Laodicea – 7e era „En schrijf aan de engel
der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige
getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud
zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en
noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen” (Openbaring 3:14-16). Let op! Dit gaat over de
huidige generatie, de christenen van nu! In de jaren negentig van
de vorige eeuw is de laatste fase van de geschiedenis van Gods gemeente
ingegaan. God noemt deze huidige gemeente lauw. Nadat velen de Waarheid
verlieten, hanteerden leiders methoden van de wereld om gemeenteleden als
koopwaar te strikken. Veelal is daarbij het systeem en de structuur van de
Regering van God buiten de gemeenschappen geplaatst. Twist en afgunst tussen
de verschillende groepen heeft de broederschap verbitterd en ijdelheid en
’vriendschap’ met de wereld (noch heet, noch koud, vers 16) het ware
evangelie vertroebeld. God zal hen uitspugen
(Openbaring 3:16). „Doch terwijl ze
heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met
hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten” (Mattheüs 25:10). „Overspeligen, weet gij
niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een
vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God” (Jakobus
4:4). „Omdat gij zegt: Ik ben
rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat
gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u
aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk
moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer
naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken,
opdat gij zien moogt. Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees
dan ijverig en bekeer u” (Openbaring 3:17-19). Er is inderdaad veel
kennis uit de 20e eeuw meegenomen. Velen geven in hun ijdelheid
daaraan eigen interpretaties. Ze denken bijzondere kennis te hebben met hun
stokpaardjes, die veelal onjuist zijn omdat ze het totaaloverzicht missen. Van hen die menen dat ze
daarom rijk zijn (Openbaring 3:17: ”Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en
heb aan niets gebrek”), terwijl ze in hun werken lauw zijn, zegt Christus in
hetzelfde vers dat ze ”de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en
naakte” zijn. Wat doen ze met hun ’rijkdom’? God roept op tot bekering en
soms dwingt Hij hiertoe op een hardhandige wijze: Vers 19: „Allen, die Ik
liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u.” Ook zij die kennis
hebben, zijn in zijn algemeenheid lauw in de Laodicea-periode. Een
gemeenschap wordt getypeerd naar het gedrag van de meerderheid. In Openbaring 3:18 duidt
God op het vuur van de Grote Verdrukking: ”raad Ik u aan van Mij te kopen
goud, dat in het vuur gelouterd is”. In tegenstelling tot het
klatergoud waarmee ze pronken, kunnen ze bij God aankloppen voor puur goud,
dat in het vuur beproefd is, waarmee het ware en actieve geloof wordt
bedoeld. En dat is onvergankelijk. „Opdat de echtheid van
uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt,
tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus
Christus” (1 Petrus 1:7). Met ”witte klederen”
(vers 18) wordt de rechtvaardigheid en heiligheid van Christus bedoeld,
waardoor hun geestelijke ellende en naaktheid voor God bedekt wordt. „En een van de oudsten
antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte
gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gij
weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote
verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het
bloed des Lams” (Openbaring 7:13-14). „Als wij maar bekleed,
en niet naakt, zullen bevonden worden” (2 Corinthiërs 5:3). De stad Laodicea van
2000 jaar geleden in West-Turkije lag op het kruispunt van twee belangrijke
handelsroutes, en werd daardoor welvarend. Christus gebruikt de kenmerken
van de stad om de tegenwoordige gemeente van de Laodicea-era geestelijk te
onderwijzen. De materiële welvaart wijst op de zinsnede in vers 17: ”Omdat
gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek”. Het
water voor de stad was lauw omdat het werd aangevoerd uit een warme bron die
met pijpleidingen met de stad was verbonden. Velen spugen water uit als het
lauw is (vers 16). In het drukke handelsverkeer was kopen, ook bij de banken
in die stad, belangrijk. Laodicea was een centrum van het bankwezen. Maar
Christus zegt dat ze beter gelouterd goud (ware geestelijke waarden) bij God
kunnen kopen. Uit dit gebied kwam kleding van glanzende zwarte wol, maar
Christus zegt om witte kleren (de rechtvaardigheid en heiligheid van
Christus) te kopen. Ook stond de stad bekend om zijn oogzalf. Christus zegt:
koop oogzalf om geestelijk te kunnen zien. Met name behoren
ettelijke leiders tot ”de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en
naakte”. Had God ze niet in een vruchtbare gemeente geplaatst? Helaas hebben
ze de Gemeente verontreinigd of de rug toegekeerd.
„Ik bracht u toch in een vruchtbaar land [of Gemeente]
om de vrucht en het goede daarvan
te eten; doch toen gij daar waart gekomen, hebt gij mijn land [in
deze context Gods Gemeente]
verontreinigd en mijn erfdeel tot een gruwel gemaakt. De priesters zeiden
niet: Waar is de Here [gezag van God]; en zij die zich met de wet
bezighouden, wilden Mij niet kennen; de herders werden van Mij afvallig; de
profeten profeteerden door Baäl en liepen hen die geen baat brengen,
achterna” (Jeremia 2:7-8).
„De profeten profeteren vals en de priesters verschaffen zich gewin
nevens hen, en mijn volk heeft het gaarne zo. Maar wat zult gij doen, als
het op een einde loopt?” (Jeremia 5:31.)
„Want van klein tot groot zijn zij er allen op uit zich te bevoordelen;
allen, van profeet tot priester, plegen zij bedrog” (Jeremia 6:13).
„Wee de herders, die de schapen welke Ik weid, verderven en verstrooien,
luidt het woord des Heren. Daarom, zo zegt de Here, de God van Israël, tot
de herders die mijn volk weiden: Gij verstrooit en verstoot mijn schapen, en
zoekt ze niet op; zie, Ik bezoek aan u de boosheid uwer handelingen, luidt
het woord des Heren” (Jeremia 23:1-2). „Want zowel profeet als priester
plegen heiligschennis, zelfs in mijn huis heb Ik hun boosheid gevonden,
luidt het woord des Heren. Daarom zal hun weg voor hen worden als glibberige
plaatsen in de duisternis, zij zullen daar verdwalen en vallen. Want Ik zal
rampspoed over hen brengen in het jaar van hun bezoeking, luidt het woord
des Heren” (vers 11-12). „Daarom zegt de Here der heerscharen aldus van de
profeten: Zie, Ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gif, want van de
profeten van Jeruzalem is de heiligschennis uitgegaan over het gehele land.
Zo zegt de Here der heerscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten,
die u profeteren; zij maken, dat gij u aan een ijdele waan overgeeft, zij
spreken het gezicht van hun eigen hart, niet uit des Heren mond. Zij zeggen
voortdurend tot wie Mij verachten: De Here heeft gesproken: gij zult vrede
hebben; en tot ieder die wandelt in verstoktheid van hart, zeggen zij: geen
kwaad zal u overkomen” (vers 15-17). „Zie, Ik zal de profeteerders van
leugenachtige dromen! luidt het woord des Heren, die zij vertellen om mijn
volk te misleiden door hun leugens en woordenkramerij; Ik heb hen niet
gezonden en hun geen opdracht gegeven; zij zijn dit volk niet van het minste
nut, luidt het woord des Heren. Wanneer nu dit volk of een profeet of een
priester u vraagt: Wat is des Heren last? zeg dan tot hen: Gij zijt de last,
en Ik zal u afwerpen, luidt het woord des Heren” (vers 32-33).
„Zijn priesters doen mijn wet geweld aan en ontwijden mijn heilige
dingen; tussen heilig en onheilig maken zij geen onderscheid, het verschil
tussen onrein en rein onderwijzen zij niet, en voor mijn sabbatten sluiten
zij hun ogen; zo word Ik te midden van hen ontheiligd. De oversten zijn er
als roofgierige wolven, die bloed vergieten en mensen in het verderf storten
om zichzelf te bevoordelen. En zijn profeten bepleisteren voor hen met kalk:
zij schouwen bedrieglijke dingen en voorspellen leugen; zij zeggen: Zo zegt
de Here Here, terwijl de Here niet gesproken heeft” (Ezechiël 22:26-28).
„Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de
kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij
zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen
vergeten. Hoe talrijker zij werden, des te meer zondigden zij tegen Mij. Hun
eer zal Ik in schande verkeren. Van de zonde van mijn volk eten zij, en op
zijn ongerechtigheid zetten zij hun zinnen. En het wordt: zo priester zo
volk. Daarom zal Ik zijn wandel aan hem bezoeken en zijn handel hem
vergelden” (Hosea 4:6-9).
„Het woord des Heren kwam tot mij: Mensenkind, profeteer tegen de
herders van Israël, profeteer en zeg tot hen, tot die herders: zo zegt de
Here Here: wee de herders van Israël, die zichzelf weiden! Moeten de
herders niet de schapen weiden? Het vet eet gij, met de wol kleedt gij u,
het gemeste slacht gij, maar de schapen weidt gij niet; zwakke versterkt gij
niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt
gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met
hardheid en geweldenarij. Zij raken verstrooid, omdat er geen herder is, en
worden tot voedsel voor al het gedierte des velds; zo raken zij verstrooid.
Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel; over de
gehele aarde zijn mijn schapen verstrooid zonder dat er iemand is die naar
hen vraagt of ze zoekt. Daarom, gij herders, hoort het woord des Heren. Zo
waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, omdat mijn schapen tot een
prooi geworden zijn, omdat mijn schapen tot voedsel geworden zijn voor al
het gedierte des velds doordat er geen herder is (want mijn herders vragen
niet naar mijn schapen; de herders weiden zichzelf, maar mijn schapen weiden
zij niet)” (Ezechiël 34:1-8).
„Toen zeide de Here tot mij: Neem u nog eens de uitrusting van een dwaze
herder; want zie, Ik stel een herder in het land: naar wat verdelgd dreigt
te worden, zal hij niet omzien; het verstrooide zal hij niet opzoeken, het
gewonde zal hij niet trachten te helen, het uitgeputte zal hij niet
verzorgen; maar het vlees van de vette beesten zal hij eten, en hun hoeven
zal hij afrukken. Wee de nietswaardige herder, die de schapen verlaat: het
zwaard over zijn arm en zijn rechteroog! Verdorren zal zijn arm, verduisterd
worden zijn rechteroog” (Zacharia 11:15-17). De geciteerde profetieën
hebben zowel betrekking op de hedendaagse huizen van Israël en Juda (waarvan
de wereld geen weet heeft waar die zich thans bevinden) als op Gods
gemeente. De leiding van die gemeenschap veranderde de organisatie in het
laatste decennium van de vorige eeuw in een valse ’christelijke’ kerk
(Openbaring 3:9: „de synagoge des satans”). Misleidend en vals wordt de situatie
wanneer daarna de verantwoordelijke leiding Gods geboden loslaat, maar
desalniettemin beweert een voortzetting te zijn van deze gemeenschap. Hierdoor hebben sommigen
God de rug toegekeerd en anderen hebben zich gehergroepeerd in verschillende
groepen over de gehele wereld. Zij vormen nu de Laodicea-gemeente. In deze
periode, waar we nu middenin zitten, is er een geestelijke lauwheid over
velen van Gods volk gekomen. Niet weinig denken dat
bekering louter een kwestie is van Gods waarheid (of een deel ervan) ’zien’
en zo ’goed’ zijn die te aanvaarden. Dat is geen bekering. Dat is eigen
gerechtigheid – zonde – iets om zich van te bekeren. Kennis maakt hen
hovaardig, maar God geeft kennis om te delen met anderen met het doel ons
allen de kans te geven goddelijk karakter te ontwikkelen. Die ’rijkdom’ aan
kennis maakt hen ijdel, geestelijk arm, blind en naakt (Openbaring 3:17). Ook zijn er mensen die
denken, omdat ze door Gods waarheid apart zijn gezet, beter te zijn dan
andere mensen. Dit is een zondige houding waarvan men zich dient te bekeren.
God zet inderdaad zijn Gemeente apart, maar Hij heeft alle mensen lief.
Iemand die leeft volgens Gods waarheid doet slechts waartoe hij verplicht
is. Uitstellen? Stop
ermee!
Belangrijke zaken op de lange baan schuiven, kan ook een gevolg zijn van
lauwheid (Laodicea-houding).
Stelt u dingen die gedaan moeten worden uit? Het is noodzakelijk dat u
de oorzaken van dit probleem kent – en een aantal praktische, doeltreffende
oplossingen! Het is een lange, zware
dag geweest en u kunt eindelijk rustig gaan zitten. In uw lievelingsstoel
lijken de spanningen weg te smelten. De opgehoopte stress begint af te
nemen. Maar – o, nee! Er flitst
een gevoel van ergernis en angst door u heen als u plotseling aan iets denkt
wat u nog moet doen. Daar gaat uw
gemoedsrust! U voelt een knoop in uw maag en uw spieren spannen zich terwijl
u worstelt met een gevoel van frustratie en schuld. Uiteindelijk, op het
hoogtepunt van uw tweestrijd, lost u het probleem op door bij uzelf te
denken: ik doe het straks wel. Maar doet u dat echt? U bent waarschijnlijk
wel bekend met het verschijnsel uitstellen – wij maken ons er allemaal vrij
gemakkelijk van tijd tot tijd aan schuldig. En de gevolgen kunnen
rampzalig zijn: u kunt beroofd worden van uw gemoedsrust, uw relatie met
anderen bemoeilijken en, jawel, uzelf zelfs uit Gods Koninkrijk houden! Klinkt die laatste
verklaring schokkend? Dat zou niet mogen! Het uitstellen van dingen kan een
dodelijke, sinistere vijand zijn. Waarom? De gelijkenis van
Christus over de tien maagden handelt over dit probleem. „Dan zal het
Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen
namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet. En vijf van haar waren dwaas en
vijf waren wijs. Want de dwaze namen haar lampen mede, maar geen olie; doch
de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen. Terwijl de bruidegom
uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in [ze waren lauw geworden].
En midden in de nacht klonk een geroep: De bruidegom, zie, gaat uit hem
tegemoet! Toen stonden al die maagden op en brachten haar lampen in orde. En
de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan
uit. Maar de wijze antwoordden en zeiden: Neen, er mocht niet genoeg zijn
voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf. Doch
terwijl ze heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren,
gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. Later
kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! Maar hij
antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Waakt dan, want gij
weet de dag noch het uur” (Mattheüs 25:1-13). Alle maagden wilden de
bruidegom ontmoeten, maar slechts vijf van hen waren verstandig. De anderen
hadden geen olie (symbool van de heilige geest) voor hun lampen meegebracht.
Zij hadden dat uitgesteld, omdat zij meer belang aan andere dingen hadden
gehecht. Als gevolg daarvan werd het hun niet toegestaan deel uit te maken
van de bruiloft. Welke les bevat deze
gelijkenis voor u? In eenvoudige bewoordingen: als u
nú uw voorbereidingen voor het Koninkrijk uitstelt, komt u
niet voor het eeuwige leven in aanmerking. Helaas zijn wij allemaal
weleens het slachtoffer van de drang tot uitstellen. Door verscheidene
obstakels laten wij ons ervan weerhouden om de wil van God te doen. Dat is
het slechte nieuws. Maar het goede nieuws is
dat deze obstakels geïdentificeerd en neergehaald kunnen worden, zodat wij
ons goed kunnen voorbereiden op de terugkeer van Jezus Christus! Laten wij een aantal van
deze obstakels onderzoeken om u te helpen ze uit de weg te ruimen. Verkeerde
prioriteiten Iedere dag ziet u zich
tegenover vele beslissingen gesteld. Sommige daarvan neemt u bedachtzaam,
doelbewust, weloverwogen. Andere, denkt u, kunnen opzij worden geschoven en
voor later bewaard worden. U denkt: ik zet dat even op een laag pitje tot ik
er tijd voor heb. Maar kijk nu eens wat u
gedaan hebt! Door niet te handelen hebt u in feite de beslissing genomen om
uit te stellen. Denk eraan dat de keuzes
die u maakt bepalend zijn voor wat u verricht. Het doen van een verkeerde
keuze wordt vaak veroorzaakt door een verkeerde orde van belangrijkheid. Dit overkwam ook Martha.
Zij dacht dat het belangrijker was om Jezus en de andere gasten in haar huis
in materieel opzicht te dienen dan te luisteren naar wat Jezus te zeggen
had. In feite beklaagde zij zich erover dat haar zuster Maria niet de juiste
prioriteiten stelde door haar niet te helpen. Maar Martha had ongelijk. „Terwijl zij op reis
waren, kwam Hij in een zeker dorp. En een vrouw, Marta geheten, ontving Hem
in haar huis. En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des
Heren gezeten, naar zijn woord luisterde. Marta echter werd in beslag
genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zeide: Here,
trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar
dan, dat zij mij komt helpen. Maar de Here antwoordde en zeide tot haar:
Marta, Marta, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige
zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat
van haar niet zal worden weggenomen” (Lukas 10:38-42). Ook u kunt het
slachtoffer worden van het stellen van verkeerde prioriteiten. Het is gemakkelijk die
dingen te kiezen die leuk en gemakkelijk zijn, maar er is een sterk karakter
voor nodig om deze valstrik te vermijden en te doen wat noodzakelijk is. Dat deed Christus! Hij
verhief zich boven de verleiding om de doodsstrijd van de kruisiging te
ontlopen en deed in plaats daarvan wat de wil van God was. „Toen ging Jezus
met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot de discipelen:
Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar te bidden. En Hij nam Petrus en
de twee zonen van Zebedeus mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden.
Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft
hier en waakt met Mij. En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met
het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk
is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk
Gij wilt. En Hij kwam bij zijn discipelen en vond hen slapende, en Hij zeide
tot Petrus: Waart gijlieden zo weinig bij machte een uur met Mij te waken?
Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig,
maar het vlees is zwak” (Mattheüs 26:36-41). Ze waren nog lauw. Dat
moet overwonnen worden. Het stellen van de juiste prioriteiten is essentieel
bij het overwinnen van de drang tot uitstellen. Het legt de basis om te doen
wat er gedaan moet worden.
Teveel hooi op uw vork Zelfs als u de juiste
prioriteiten gesteld hebt – soms wanneer u dat gedaan hebt – kan het
tot uitstel komen als u teveel hooi op uw vork neemt. Uw verlangen naar
prestaties kan groter zijn dan uw vermogens toelaten. Het gevolg:
vertragingen. Jezus zei dat wij eerst
de kosten moeten berekenen voordat wij Hem gaan volgen. „Want wie van u, die
een toren wil bouwen, zet zich niet eerst neder om de kosten te berekenen,
of hij het werk zal kunnen volbrengen? Anders zouden, als hij de fundering
gemaakt had, en het werk niet kon voltooien, allen, die het zagen, beginnen
hem te bespotten, zeggende: Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet
voltooien. Of, welke koning, die tegen een andere koning wil optrekken om
met hem tot een treffen te komen, zet zich niet eerst neder om te
beraadslagen, of hij in staat is met tienduizend man iemand te ontmoeten,
die met twintigduizend tegen hem optrekt? En zo niet, dan zendt hij, als de
ander nog veraf is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden. Zo
zal dus niemand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, mijn
discipel kunnen zijn” (Lukas 14:28-33). Goede bedoelingen zijn niet genoeg.
U moet de prijs betalen die nodig is om succes te hebben in uw roeping. Dit
principe van kostenberekening zou u op ieder gebied van uw leven moeten
toepassen. Hoe zou u reageren op
het verzoek van een vriend om iets voor hem te doen? Zou u beloven het te
doen? Een snel ’ja’ zonder de kosten te berekenen kan moeilijkheden
veroorzaken. De reden is eenvoudig:
andere verplichtingen kunnen te zwaar wegen, zodat u niet in staat bent om
uw belofte gestand te doen. Als gevolg daarvan zult u het uitstellen in een
poging u van deze verplichting af te maken. U kunt dit probleem
voorkomen door de kosten te berekenen voordat u iets op u neemt. We hebben
wel eens iemand gevraagd een bepaalde verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Misschien was hij dankbaar voor het in hem gestelde vertrouwen, maar toch
zei: „Ik zeg liever nee dan dat ik mijn belofte niet kan nakomen.” Hij kende
zijn prioriteiten en zijn verplichtingen, en antwoordde dienovereenkomstig. Het is waar dat God veel
van u verwacht en dat Hij u de kracht en de middelen zal geven om veel meer
te presteren dan u denkt te kunnen. Maar neem niet teveel hooi op uw vork.
Zie de feiten onder ogen en wees realistisch. Neem niet meer op u dan u
aankunt.
Luiheid Het eist veel van ons om
de wil van God te doen. Er is veel inspanning voor nodig. Bidden,
bijbelstudie, werken, tijd besteden aan uw gezin, liefde betonen aan uw
vrienden en naasten, zorgen voor de huishoudelijke klusjes. De lijst lijkt
soms eindeloos. Zonder hard werken zult
u met uw dagelijkse lijst van bezigheden niet klaar komen. Als men in gebreke
blijft om iets te doen, kan dit vaak teruggebracht worden tot luiheid. „Ik
ging langs de akker van een luiaard en langs de wijngaard van een
verstandeloos mens, en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid
bedekt, zijn stenen muur was neergehaald. Toen ik dit aanschouwde, nam ik
het ter harte, toen ik het zag, trok ik een les daaruit: nog even slapen,
nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw
armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man” (Spreuken 24:30-34).
Maar luiheid is een zwakheid die overwonnen kan worden. Kijk naar een voorbeeld
in Gods schepping: „Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word
wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt
zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs” (Spreuken
6:6-8). In tegenstelling tot
velen onder ons heeft een mier geen toezicht nodig. Zij zetten zichzelf
ertoe om het werk te doen wat gedaan moet worden. U moet deze instelling –
het tegenovergestelde van luiheid – toepassen op alles wat u doet: „Al wat
uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of
overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat” (Prediker
9:10).
Angst Hebt u zich er ooit door
angst van laten weerhouden om iets te doen? In de gelijkenis van de talenten
werd iemand door angst verhinderd om zijn talenten te ontwikkelen. „Nu kwam
ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u,
dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die
bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was
bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt
gij het uwe. En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie
slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van
plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de
bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente
opgevraagd hebben. Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de
tien talenten heeft” (Mattheüs 25:24-28). Zelfs hele groepen
mensen kunnen zich door angst laten verlammen. Weet u nog wat er met Israël
in de woestijn gebeurde? Zij ontvingen een gloedvol verslag over het land
dat overliep van melk en honing. Maar zij waren bang om de inwoners van dat
land te weerstaan, want onder hen waren reuzen. Naarmate hun angst groeide,
verzwakte hun geloof. Dit leidde tot opstand tegen de wil van God en tot 40
jaar van zwerven in de woestijn. Net als de man met het
ene pond en het volk van Israël zegeningen misten, kunt u ook zegeningen
verliezen en zelfs uit Gods Koninkrijk worden gehouden. Vervang angst door
vertrouwen. Opmerkelijke prestaties kunnen hiervan het resultaat zijn.
Liefde kan u eveneens helpen om de gevolgen van angst te overwinnen. „Er is
in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want
de vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de
liefde” (1 Johannes 4:18). De toepassing van deze leer kan u helpen de
negatieve effecten van angst te overwinnen, omdat uw liefde om iets te doen
– namelijk God gehoorzamen – groter is dan uw angst om het te proberen. Vergeetachtigheid Waarschijnlijk leidt u
een koortsachtig druk leven. Dat is bij de meesten van ons het geval. Als
gevolg daarvan is het gemakkelijk om verantwoordelijkheden die uw aandacht
vereisen over het hoofd te zien. Maar is
vergeetachtigheid een rechtvaardiging voor uitstellen? God heeft het beslist
druk bij het regeren over het gehele universum, maar toch vergeet Hij zijn
vele verantwoordelijkheden niet. In de hele Bijbel vinden
wij er voorbeelden van hoe God overal aan denkt. Hij dacht aan Noach die in
de ark ronddreef. „Toen gedacht God Noach en al het wild gedierte en al het
vee, dat met hem in de ark was, en God deed een wind over de aarde strijken,
zodat de wateren daalden. De kolken der waterdiepte en de sluizen des hemels
werden toegesloten en de regen uit de hemel hield op, en de wateren vloeiden
gestadig van de aarde weg. Aldus namen de wateren na verloop van honderd
vijftig dagen af. En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand,
bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat” (Genesis 8:1-4). Aan
Rachel wier schoot was gesloten. „Toen gedacht God Rachel, en God verhoorde
haar; Hij opende haar schoot, en zij werd zwanger en baarde een zoon”
(Genesis 30:22-23). En aan Israël in ballingschap. „Maar ook heb Ik de
klacht der Israëlieten gehoord, die door de Egyptenaren tot slaven gemaakt
zijn, en Ik heb gedacht aan mijn verbond” (Exodus 6:5). God dacht er verder
aan om vele profetieën in vervulling te doen gaan. Bovendien herinnert God
zich zelfs de namen van alle miljoenen sterren in de hemelen! „Hij bepaalt
het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name” (Psalmen 147:4)! Helaas zijn wij geneigd
dingen te vergeten, in het bijzonder die dingen die pijnlijk of onbelangrijk
voor ons zijn. Omdat u gewoonlijk wel
denkt aan dingen die u persoonlijk belangrijk vindt, moet u de behoeften van
anderen belangrijk voor uzelf maken. „Zonder zelfzucht of ijdel eerbejag;
doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en
ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat
van anderen” (Filippenzen 2:3-4) Het is een goede
gewoonte om de dingen waaraan u moet denken te noteren. Volg het voorbeeld van
God. In de Bijbel heeft Hij veel van onze verantwoordelijkheden opgetekend.
Door de dingen die gedaan moeten worden te bewaren in een memo, kunt u uw
geheugen opfrissen. Ontmoediging Voor een ontmoedigd mens
is het moeilijk om iets te doen. Het is moeilijk om met een negatieve
instelling productief te zijn. Het geval van Elia
verschaft ons een uitstekend voorbeeld. Hij werd ontmoedigd door de
bedreigingen van Izebel. Hij reageerde door met zijn werk te stoppen en naar
de woestijn te vluchten, waar hij God vroeg om zijn leven te nemen. „Toen
Achab aan Izebel verhaalde alles wat Elia gedaan had, en hoe hij al de
profeten met het zwaard gedood had, zond Izebel een bode tot Elia om te
zeggen: Zo mogen de goden doen, ja nog erger, indien ik morgen om deze tijd
uw ziel niet gelijk zal maken aan de ziel van een hunner. Toen hij dat had
vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en
gekomen tot Berseba, dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter.
Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een
bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zeide: Het is genoeg! Neem nu
HERE, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen” (1 Koningen
19:1-4). Het ene moment bevond hij zich nog op het hoogtepunt van een door
God gegeven overwinning, het volgende moment zat hij in een afgrond van
wanhoop! Is dat u ook niet
overkomen? Na een periode van succes is er slechts een smalende opmerking
voor nodig, een doel dat niet is bereikt of het gevoel dat het niemand iets
kan schelen, om de negatieve gevoelens op te roepen die uw ijver
vernietigen. U kunt deze instelling
te boven komen door van de geest van God vervuld te worden. Maar hoe? Blijf God nabij door
gehoorzaamheid, dagelijks gebed en bijbelstudie. Blijf geïnteresseerd in het
Werk van God en houd uw
blik gericht op het doel van het eeuwige leven. Bouw aan uw geloof in
God, wetend dat zijn liefde voor u een bron van grote bemoediging is. Houd voortdurend deze
woorden in gedachten: „Laten wij niet moede worden goed te doen, want,
wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen”
(Galaten 6:9). Door te vechten tegen de
ontmoediging vecht u ook tegen de neiging om dingen uit te stellen. Kom meteen in actie Wat is uw reactie nu u
deze obstakels hebt gezien? Hebt u een aantal dingen gezien die u ervan
weerhouden de wil van God te doen? Bent u overtuigd geraakt van de noodzaak
om een eind te maken aan het uitstellen? Bent u bereid om te veranderen? Het ophouden met
uitstellen zal u veel zegeningen bezorgen. In plaats van frustratie, woede
en schuld zult u gemoedsrust hebben, een gevolg van doen wat goed is. „En de
vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid
rust en veiligheid tot in eeuwigheid” (Jesaja 32:17). Uw productiviteit zal
toenemen evenals de zegeningen van God. „Welzalig ieder die de HERE vreest,
die in zijn wegen wandelt, want gij zult eten de opbrengst van uw handen;
welzalig gij, het zal u welgaan. Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare
wijnstok binnen in uw huis; uw zonen als olijfscheuten rondom uw dis”
(Psalmen 128:1-3). Naast deze tegenwoordige
zegeningen is er zelfs nog een grotere zegening: het eeuwige leven. Luister
naar Jezus Christus: „Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer
over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven?
Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden [niet
wachtend tot later!]. Voorwaar, lk zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal
stellen” (Mattheüs 24:45-47). God heeft iedereen een
aantal verantwoordelijkheden gegeven en Hij verwacht dat wij die nu nakomen. Stel uw eeuwige leven
niet in de waagschaal door zaken van het hoogste belang te verwaarlozen.
Uitstellen? Stop ermee! Wees niet lauw, want dan zal God u uitspuwen hebben
we gelezen in Openbaring 3:16. „Het zit wel goed met mij” zegt de lauwe, die
meent dat hij rijk is. Maar God zegt: „Gij zijt de ellendige en jammerlijke
en arme en blinde en naakte” (vers 17). Een deel van de Gemeente
uit het Filadelfia-tijdperk houdt de ijver vast en blijft getrouw tot de
komst van Christus en Hij zal hen beschermen tijdens de Grote Verdrukking.
„Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u
bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om
te verzoeken hen, die op de aarde wonen” (Openbaring 3:10). Op welke wijze wordt het
bevel bewaard om Jezus te blijven verwachten?
„Hier blijkt de volharding der
heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren” (Openbaring
14:12). Filadelfia betekent
broederlijke liefde. Wat is volgens de Schrift liefde?
„Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn
geboden zijn niet zwaar” (1 Johannes 5:3). Hier staat „de liefde
Gods”, niet de liefde volgens menselijke normen. Gods geboden vormen de
structuur van zijn bestuur of regering en de omgang met elkaar. Het
verwerpen van de geboden betekent het verwerpen van „de liefde Gods” en Gods
bestuur en dat is het loochenen van de Vader en de Zoon. De Filadelfia-gemeente
heeft altijd het belang van Gods geboden benadrukt. „Gij hebt mijn woord
bewaard” zegt Christus van de Filadelfia-gemeente. De geschiedenis van de
Gemeente van God is er een van beproevingen en overwinningen, van
moeilijkheden en successen. Steeds is een handvol trouwe gelovigen erin
geslaagd te overleven. „Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het
heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). De zeven gemeenten van
Openbaring kennen hun eigen specifieke belevenissen, sterke punten en
zwakheden. Maar, let op, alle gebeurtenissen, waarschuwingen en
aanmoedigingen hebben eveneens betrekking op alle christenen in alle tijden. Daarom zijn álle zeven brieven van Christus in Openbaring aan ons gericht. Niet alleen de Filadelfia-brief. Vooral de Laodicea-brief moeten we herhaaldelijk lezen en ter harte nemen. Als wij ons willen laten leiden door het Hoofd van Gods Gemeente dan moeten wij goed begrijpen dat de twee laatste brieven, állebei, vooral onze aandacht moeten hebben.
|