Voor literatuurlijst klik hier.
Een zekere test voor integriteit! „Gij zult niet stelen” Kennen wij de
betekenis van het Achtste Gebod? Een
verkoopster van een keukenzaak ontdekte dat een klant te veel had betaald.
Omdat ze de klant hierover telefonisch inlichtte om het te veel betaalde
bedrag terug te geven, kreeg ze ontslag van de bedrijfsleider.
Een klassieke,
traditioneel Amerikaanse anekdote is dat Abraham Lincoln, in de tijd dat hij
nog winkelbediende in New Salem, Illinois, was en slechts met veel moeite
het hoofd boven water kon houden, eens meer dan drie kilometer heeft gelopen
om een paar dubbeltjes terug te bezorgen aan een mevrouw die hij per ongeluk
te veel had berekend. Het is
interessant dat deze anekdote de reputatie siert van ’Eerlijke Abe’ Lincoln,
wellicht de meest geliefde van alle Amerikaanse presidenten. Tot op de dag
van vandaag is de naam ’Abraham Lincoln’ synoniem met karakter en
integriteit. Integriteit –
het woord impliceert oprechtheid, eerlijkheid, volmaaktheid, het diepe
innerlijke verbonden-zijn aan duurzame waarden die dezelfde Lincoln ertoe
bracht om 14 moeilijke jaren door te brengen om zijn schulden tot op de
laatste cent af te betalen. Karakter wordt werkelijk uiteindelijk beloond. Wij leven
evenwel in een corrupte maatschappij die verachtelijk lacht om het oude
gezegde: ’Eerlijk duurt het langst’! Toch duurt
eerlijkheid nog steeds het langst. Een
kostbare wet In deze tijd
van overheidsschandalen, algemene corruptie, mazen in de wet, steekpenningen
en vervaagde moraliteitsnormen, willen we opnieuw wijzen op de geest en
bedoeling van een wet die oorspronkelijk door de vlammende vinger van God
zelf in harde steen gebrand werd. Dit voorschrift, dat met grote kracht van
de rotsen van de Berg Sinaï werd gebracht door een dreunende stem die
letterlijk doordrong tot in het merg van de mensen die bij die berg stonden,
is een eenvoudig principe dat bij toepassing de verrotte grondslag van onze
maatschappij van de ene dag op de andere zou omvormen. Het is uitgedrukt in
de eenvoudige, maar sublieme woorden: „Gij zult niet stelen” (Exodus 20:15). Toen deze
woorden weergalmden in het natuurlijke amfitheater van het gebied rond Sinaï
en de Israëlieten beneden deden sidderen van angst, kende de eeuwige God
reeds de angstwekkende straffen die de overtreding van slechts deze ene wet
met zich mee zou brengen. Zo'n 700 jaar later bewoog deze alwetende, maar
onzichtbare Koning van Israël zijn profeet Hosea om uit te roepen: Er is
„geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods” in het land. „Vloeken, liegen,
moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op
bloedbad” (Hosea 4:1-2). Het gevolg?
„Daarom treurt het land” (vers 3). Op zijn troon
in de derde hemel ontsteekt de machtige God, die ieder menselijk hart
doorzoekt, iedere dag in woede door de overtredingen van zijn kostbare wet:
„Gij zult niet stelen”. „God is een rechtvaardig Rechter en een God, die te
allen dage toornt” (Psalmen 7:12). Wat is de
toepassing? Het zijn niet
alleen de zogenaamde weldoeners, de politici die hoge posten bekleden en
zich verrijken ten koste van de bevolking, die de gerechtigde woede van God
oproepen, hoewel zij in zijn ogen hun volle aandeel dragen van de
verantwoordelijkheid. Nee, het zijn niet alleen zij. God maakt zich
ook zorgen over de winkeldieven, de opschroevers van onkostennota's, de
gespecialiseerde accountants die bedrijven uitzuigen of meewerken aan
fraude, de plunderende medici die waanzinnig hoge nota's schrijven, de
plunderaars van automaten, de ’keurige’ burger die valse belastingaangifte
doet, de graaiende managers. God onderzoekt
ook nauwkeurig het hart van hen die per ongeluk een artikel uit een winkel
hebben meegenomen, maar direct weer terugbrengen en ook van hen die in
tegenstelling daarmee hun geweten sussen met zwakke excuses. Niets ontsnapt
aan de nauwgezette inspectie van die ogen die zijn „als een vuurvlam”
(Openbaring 2:18). Begrijpen wij
het? Er is wellicht geen enkel ander gebod dat ons karakter zo beproeft,
onderzoekt en ordent als dit, met zijn eenvoudige, maar doordringende
woorden: „Gij zult niet stelen”! Dit grote
Achtste Gebod van Gods heilige wet weerspiegelt ons
verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van anderen. Het onthult of wij het
motiverende doel en de stootkracht, het mechanisme, van de hele wet van God
begrijpen, het beginsel van geven. „Het is zaliger te geven dan te
ontvangen” (Handelingen 20:35). Paulus zette
de diepe, geestelijke bedoeling van het Achtste Gebod uiteen in Efeziërs
4:28: „Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met
zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de
behoeftige.” In plaats van
te stelen of zelfs te klaplopen, leert het gebod dat de mensen hun overvloed
vrijgevig met anderen delen. De christen wordt geboden een goede,
betrouwbare werknemer te zijn. „Slaven, weest uw heren naar het vlees
gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, niet
met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil
Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here
en niet aan mensen. Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij
vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen”
(Efeziërs 6:5-8). Maar hoe vaak komt het in deze maatschappij niet voor dat
mensen weken, maanden en zelfs jaren achtereen op kosten van de samenleving
leven, elke kans op werk vermijden, terwijl van zieke mensen te veel wordt
gevraagd.
Vanzelfsprekend behoort een werkgever ook niet te stelen. Recht en
vriendelijkheid wordt van de werkgever verwacht. „En gij, heren, handelt
evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer
in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons” (Efeziërs 6:9).
„Heren, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid; gij weet toch, dat
ook gij een heer in de hemel hebt” (Colossenzen 4:1). En lenen – of
het nu gaat om kleding, boeken, grasmaaiers, huishoudelijke artikelen of
geld – valt ook onder het gezag van het Achtste Gebod. „De man die leent, is
een knecht van de uitlener”, zegt God in Spreuken 22:7. De chronisch
werkloze leegloper die zit te wachten tot „hem iets bevalt” in plaats van
energiek een dagtaak maken van het zoeken naar werk, geeft een beeld van de
fundamentele achteruitgang van het karakter waarover hardwerkende mensen uit
vroeger tijden ontzet zouden zijn geweest. Zulke mensen hebben geen
integriteit. Het Achtste Gebod betekent niets voor hen. „De vreze Gods staat
hun niet voor ogen” (Romeinen 3:18). Zelfs God zou nog moeite hebben om hen
wakker te schudden uit hun lethargie. „Indien nu het zout zijn kracht
verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan
om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden” (Mattheüs 5:13). Mensen die op
eigen kracht iets bereikt hebben zouden zulke mensen wel willen ranselen.
Niet te verwarren met de mensen die zichzelf in de klasse der elites hebben
geplaatst met hun witte boorden en tot de grootste oplichters behoren. Velen
van hen zijn schuldig aan ten minste één misdaad waarvoor zij een
gevangenisstraf van op zijn minst een jaar zouden krijgen! Het op een
akkoordje gooien met het geweten is gemakkelijk in de hedendaagse
onpersoonlijke maatschappij van grote instellingen en bedrijven en zonder
gezicht. Het uitroeien van die witteboordencriminaliteit zou de staatsschuld
op orde brengen. Vérreikende
principes Als wij niet
oppassen, kunnen wij toegeven aan deze verleidelijke maatschappij met haar
gemakkelijke, zichzelf rechtvaardigende wegen en ten slotte het Achtste
Gebod vele malen per dag overtreden. In plaats van hebben, grijpen, nemen,
afdwingen en verduisteren – al is het onder de dreiging van ware nood –
moeten de mensen produceren, werken, zich aanpassen, bijschaven, vindingrijk
zijn om als nuttige leden van de samenleving in de wereld te staan. Lees 2
Thessalonicenzen 3:7-8: „Daar wij bij u niet van de regel afgeweken zijn,
noch gegeven brood bij iemand hebben gegeten; maar met moeite en inspanning
werkten wij dag en nacht, om niemand van u lastig te vallen.” Dat is
integriteit! Het Achtste Gebod beschaaft de samenleving. Het vestigt het
principe van respect voor andermans eigendom. Geen wonder dat God met
gerechtvaardigde woede reageerde op de onoorbare vertoning van koning Achab
van het oude Israël, die alle regels van het fatsoen en gezond verstand
overtrad door de koelbloedige moord op een oppassende, verantwoordelijke
burger, Nabot. Lees de verzengende veroordeling van God in 1 Koningen
21:17-24: „Toen kwam het woord des HEREN tot de Tisbiet Elia: Maak u gereed,
ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is
in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen.
Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en ook in
bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: ter
plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden
ook uw bloed lekken. Toen zeide Achab tot Elia: Hebt gij mij gevonden, mijn
vijand? Daarop zeide hij: Ik heb u gevonden, omdat gij u verkocht hebt om te
doen wat kwaad is in de ogen des HEREN. Zie, Ik doe onheil over u komen en
Ik zal u wegvegen en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht
uitroeien, van hoog tot laag in Israël. Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan
dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en aan dat van Basa, de zoon van Achia,
wegens de ergernis die gij hebt verwekt, waardoor gij Israël hebt doen
zondigen. En ook aangaande Izebel heeft de HERE gesproken: de honden zullen
Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreël. Wie van Achab in de stad
sterft, die zullen de honden verslinden, en wie op het veld sterft, die zal
het gevogelte des hemels verslinden.” In
tegenstelling daarmee zegende God de vrijgevige houding van Abraham, een man
die niet besmet was met materialistische hebzucht, toen Abraham zijn neef
Lot het mooiste stuk grond aanbood als vredeoffer. „Abram trok uit Egypte
naar het Zuiderland, hij en zijn vrouw en al wat hij bezat, en Lot met hem.
Abram nu was zeer rijk aan vee, aan zilver en aan goud. En hij ging van de
ene pleisterplaats naar de andere, uit het Zuiderland tot bij Betel, de
plaats, waar zijn tent in het eerst gestaan had, tussen Betel en Ai, naar de
plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had, en Abram riep daar
de naam des HEREN aan. En ook Lot, die met Abram mede ging, had schapen en
runderen en tenten. Maar het land liet niet toe, dat zij tezamen bleven
wonen, want hun have was talrijk, zodat zij niet tezamen konden wonen.
Daardoor ontstond er twist tussen de herders van Abrams vee en de herders
van Lots vee. De Kanaänieten nu en de Perizzieten woonden toen in het land.
Dus zeide Abram tot Lot: Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u, en
tussen mijn herders en uw herders, want wij zijn mannen broeders. Ligt het
gehele land niet voor u open? Scheid u toch van mij af; hetzij naar links,
dan ga ik rechts, hetzij naar rechts, dan ga ik links. Toen sloeg Lot zijn
ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was;
voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Soar toe als de
hof des HEREN, als het land Egypte. Dus koos Lot voor zich de gehele streek
van de Jordaan, en Lot brak op naar het oosten; en zij scheidden van
elkander. Abram bleef wonen in het land Kanaän en Lot vestigde zich in de
steden van de Streek, en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom” (Genesis
13:1-12). Uiteindelijk, zoals altijd, had het goddelijke principe de
overhand en eindigde het ermee dat de betrouwbare, trouwe Abraham zijn
ietwat materialistische neef los moest kopen uit gevangenschap. Dit zou ons
moeten helpen om een ander kernpunt van het Achtste Gebod te begrijpen: het
reageert op en houdt verband met alle andere van Gods Tien Geboden. Stelen
begint gewoonlijk met begeerte, een overtreding van het Tiende Gebod (Exodus
20:17). Begeerte maakt dat wij fysiek of mentaal gewelddaden verrichten om
te pakken wat niet wettelijk van ons is. „Waaruit komt bij u strijden en
vechten voort? Is het niet hieruit uit uw hartstochten, die in uw leden zich
ten strijde toerusten?” (Jakobus 4:1.) Dit verbreekt het principe van het
Zesde Gebod. „Gij zult niet doodslaan” (Exodus 20:13). Wij zullen
gemakkelijk liegen tegen anderen, zo niet tegen onszelf, bij het bedekken
van onze ware bedoelingen en motieven, en zo het Negende Gebod overtreden.
„Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste” (vers 16). Zelfzuchtige
verduistering om te trachten dat wat in wezen een geestelijke honger is, te
stillen, is niets meer dan geestelijk overspel („Gij zult niet echtbreken”,
vers 14) tegenover God, onze ware levensbron. Het volgen van Satans weg van
nemen onteert onze geestelijke Vader in de hemel, en is dus een
overtreding van het Vijfde Gebod („Eer uw vader en uw moeder”, vers 12), en
verheft het zelf boven de ware God en is daarmee een overtreding van het
Eerste en het Tweede Gebod. „Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht
hebben. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat
boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de
wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen;
want Ik, de HERE, uw God, ben een na-ijverig God, die de ongerechtigheid der
vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van
hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij
liefhebben en mijn geboden onderhouden” (Exodus 20:3-6). Wij zouden zelfs
niet denken aan stelen als wij diep respect hadden voor de macht en de
positie van God, zoals het Derde Gebod ons leert. „Gij zult de naam van de
HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden
wie zijn naam ijdel gebruikt” (vers 7). Ook Jakobus
benadrukt dat de Tien Geboden nauw verbonden zijn met elkaar. „Want wie de
gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle
geboden. Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook
gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar
wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden” (Jakobus
2:10-11). Hoe vérreikend
zijn de doordringende principes achter deze eenvoudig klinkende verklaringen
van de Bijbel! God zegt dat
de mensen zelfs van Hem stelen, niet alleen door Hem zijn tienden en
offeranden te onthouden. „Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En
dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing” (Maleachi
3:8). De mensen stelen ook van God door Hem de eer en aanbidding te
onthouden die Hem toekomen. „Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid,
onder alle natiën zijn wonderen. Want de HERE is groot en zeer te prijzen,
geducht is Hij boven alle goden; want alle goden der volken zijn afgoden,
maar de HERE heeft de hemel gemaakt; majesteit en luister zijn voor zijn
aangezicht, sterkte en vreugde in de plaats waar Hij woont. Geeft de HERE,
gij geslachten der volken, geeft de HERE heerlijkheid en sterkte. Geeft de
HERE de heerlijkheid van zijn naam, brengt offer en komt voor zijn
aangezicht. Buigt u neder voor de HERE in heilige feestdos” (1 Kronieken
16:24-29). Ondankbaarheid is ook stelen. Zonder een
houding van eerbied ten opzichte van God kunnen wij er een hekel aan hebben
om voor zonsondergang op vrijdagavond op te houden met winstgevende arbeid
en zo heilige tijd stelen van onze Schepper. „Gedenk de sabbatdag, dat gij
die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende
dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch
uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw
vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de
HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte
op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die”
(Exodus 20:8-11). Wij moeten gul zijn met de sabbat en hem de ruimte geven.
„Indien gij niet over de sabbat heenloopt door uw zaken te doen op mijn
heilige dag, maar de sabbat een verlustiging noemt, de heilige dag des HEREN
van gewicht, en die eert door noch uw gewone bezigheden te doen, noch uw
zaken te behartigen, of ijdele taal uit te slaan, dan zult gij u verlustigen
in de HERE” (Jesaja 58:13-14). Al het andere is stelen. In
tegenstelling tot de wetgeleerden onder de mensen, leert God zijn kinderen
met behulp van de heilige geest de geestelijke principes. Mensen proberen de
doelstelling van een wet uitgebreid onder woorden te brengen, inclusief
bijzaken met hoofdartikelen, sub-artikelen, bepalingen, clausules,
definities, voorwaarden, condities, restricties, bedingen. Kortom, een wet
wordt beoordeeld naar de letter. Maar als alle mensen zouden beschikken over
Gods geest om een wet te kunnen beoordelen naar de geest, zouden we op aarde
zeer weinig woorden nodig hebben om een volmaakte samenleving te hebben. Die
tijd komt er aan. De geestelijke
bedoeling van elk gebod van God is verreikend, het is het fundament in ons
denken en handelen. „Gij zult niet
stelen” is een geestelijk principe. Niet alleen het zich toe-eigenen van
andermans bezitting, maar ook het opzettelijk beschadigen ervan is een
overtreding van het Achtste Gebod. Bijvoorbeeld graffiti, opschriften en
tekeningen op muren, monumenten enz., zonder toestemming daar aangebracht en
op iemands auto krassen. Gods wet is
een geestelijke wet. De farizeeën vonden zichzelf zeer vroom, maar leefden
niet volgens de geestelijke principes van Gods wet. Ook de toepassing van de
huidige wetten van de volkeren is naar de letter. Dure advocaten en rechters
buigen zich over punten en komma's waardoor criminelen worden vrijgesproken,
omdat ze naar de letter van de wet de daad niet gepleegd zouden hebben. „Wee u,
schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van
de munt, de dille en de komijn”; dat is correct, maar, zegt Jezus „gij hebt
het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid
en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten” (Mattheüs
23:23). Zowel de letterlijke tekst als het geestelijk grondbeginsel moet
begrepen en nageleefd worden. „Wij weten
immers, dat de wet geestelijk is” (Romeinen 7:14). Wie begrijpt dit? Zij die Gods
gemeente binnendringen om zieltjes te winnen, stelen. „Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een
andere plaats inklimt, die is een dief en een rover” (Johannes 10:1).
Verwaande en roofzuchtige predikers hebben al veel slachtoffers gemaakt door
Gods mensen te stelen. Zij leven volgens de principes van Satan die zich al
in de Hof van Eden openbaarde als een dief. „Maar ik vrees, dat misschien,
zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de
eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden” (2
Corinthiërs 11:3). De mens is een schepping van God. Hij is eigenaar! Het
stelen van mensen en over hen macht uitoefenen gebeurt op grote schaal.
„Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich
voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers, de satan zelf
doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien
ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun
einde zal zijn naar hun werken” (vers 13-15). Religie is voor velen
business. Zie wat de apostel Petrus daarover schrijft. „Toch zijn er ook
valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars
zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs
de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende en een schielijk verderf
over zichzelf brengend. En velen zullen hun losbandigheden navolgen, zodat
door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden; en zij zullen uit
hebzucht met verzonnen redeneringen u als koopwaar behandelen; maar het
oordeel houdt zich reeds lang met hen bezig en hun verderf sluimert niet” (2
Petrus 2:1-3). Deze valse religieuze leiders behandelen mensen als koopwaar.
Dat is een zeer ernstige overtreding van het Achtste Gebod: gij zult niet
stelen! Het volk
Israël dat vele jaren een enorme bijdrage had geleverd aan de Egyptische
economie, werd door de farao gestolen en onderdrukt als slaven. De
slavenhandel is eeuwenlang een zeer lucratieve handel geweest. Dat is
diefstal van mensen. Stelen is op
vele manieren normaal geworden in onze maatschappij. Denk bijvoorbeeld aan
misleidende reclame en leugenachtige teksten op verpakkingen. Zo wordt ons
geld afgestolen. Christus geeft
voorbeelden van het geestelijk principe van de geboden. „Gij hebt gehoord,
dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag
pleegt, zal vervallen aan het gerecht” (Mattheüs 5:21) Dit begrepen de
Joden, maar dan vervolgt Christus met de geestelijke bedoeling van de wet.
„Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal
vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal
vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het
hellevuur” (vers 22). Je broeder een dwaas noemen, echt gemeend, staat
gelijk aan doodslag. Dit geestelijk principe vinden we niet in menselijke
wetten, maar staat in de Tien Geboden, de geestelijke Wet van God. Christus
geeft nog een voorbeeld. „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet
echtbreken. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te
begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd” (vers 27-28).
Dit geldt ook voor een vrouw die naar een man kijkt. Welke menselijke
rechtbank zou een mens hierom veroordelen tot de doodstraf? God heeft dit
oordeel al uitgesproken. In dagbladen en andere media vertellen mensen hun
smeuïge verhalen over hun fantasieën, wat natuurlijk anderen steeds meer het
gevoel geeft dat het normaal is.
Wetsovertreding is zonde. „Ieder die zondigt overtreedt Gods wet, want
zondigen is Gods wet overtreden” (1 Johannes 3:4; De Nieuwe
Bijbelvertaling). Echtbreuk, ook het zinnelijk kijken naar een andere
man of vrouw, is wetsovertreding – en dat is zonde. „Het loon, dat de zonde
geeft, is de dood” (Romeinen 6:23). De miljoenen mensen die dagelijks dit
gebod overtreden, zullen na oprecht berouw en bekering een beroep moeten
doen op het offer van Christus om bevrijd te worden van de doodstraf. Nog een
voorbeeld. Een vrouw verlaat haar tafel in een restaurant om naar het toilet
te gaan en laat haar mobieltje op de tafel liggen. Een man ziet het en loopt
naar de tafel om het mobieltje te stelen, maar keert zich om wanneer hij
ziet dat de dame snel terug loopt om haar mobieltje te halen. Volgens de
wetten van menselijke overheden heeft de man niet gestolen. Volgens God
heeft hij al gestolen op het moment dat hij aan de diefstal dacht, met het
voornemen om te stelen. De geestelijke bedoeling van Gods geboden schept een
zuivere, liefdevolle samenleving. Díe wereld waarin alleen Gods wetten
zullen heersen zal gelukkig spoedig komen. Twee
handelwijzen Er zit veel,
veel meer vast aan het Achtste Gebod dan wij op het eerste gezicht zouden
denken. Het is een zoeklicht dat doordringt tot in de hoeken en gaten van
onze diepst verborgen motieven. De leerling
die in de verleiding komt om op een examen te spieken moet de consequenties
onder ogen zien van een poging om de straffen van het Achtste Gebod te
ontwijken. Wat moet hij doen? Frauderen en een graad of positie behalen waar
hij niet geschikt voor is en het risico lopen van hopeloos te falen (als hij
tenminste niet meteen betrapt wordt!), of de moeilijke weg nemen. Het risico
van een mislukking nemen, de gevolgen onder ogen zien en de volgende keer
beter zijn best doen. De eerste weg
lijkt gemakkelijk. Misschien is hij dat ook wel – dat wil zeggen, tijdelijk.
„Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan
voor een zoon van Farao’s dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods
kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten” (Hebreeën
11:24-25). De tweede weg is de essentie van karakter – fouten onder ogen
zien, ze erkennen, en het de volgende keer beter doen. „Indien wij zeggen,
dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons
niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om
ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1
Johannes 1:8-9). Trouwens, door omstandigheden kan er een beter resultaat
uit de bus komen dan verwacht. Overplaatsingen, verhuizingen, afzeggingen,
menselijke vergissingen, ziekte – dit alles kan samenwerken om hem toch te
helpen. Bedenk dat de zegeningen van gehoorzaamheid net zo vast staan als de
straffen op overtreding. De huisvrouw
die bemerkt dat de bank een fout in haar voordeel gemaakt heeft, wordt
eveneens geconfronteerd met de kracht van het Achtste Gebod. „Waarom zou ik
het rechtzetten bij de bank? Zij doen ook nooit iets voor mij!” Met deze
gedachte overweegt zij de afbraak van een met moeite opgebouwd karakter, de
enige reden voor haar verblijf op deze aarde. „Van al het gehoorde is het
slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle
mensen” (Prediker 12:13). Waarom zou de fout van een computer haar beroven
van een letterlijk onvervangbaar bezit – een diep, kristalhelder karakter? Wees
waakzaam Gelukkig
verrichten de meesten van Gods mensen dapper werk bij het weerstaan van de
vleselijke verleiding om Gods grote Achtste Gebod met voeten te treden.
Anders zou Hij onze groei in de dienst van zijn Werk nooit zegenen. Gods
mensen volgen een levenswijze van geven en zijn medewerkers in een
onderneming die aan geven gewijd is. Onze
waakzaamheid mag nooit verslappen. Wij mogen deze verraderlijke maatschappij
onze verbondenheid met de diepgaande, innerlijke principes achter de wetten
van God niet laten ondermijnen. Het
zelfzuchtige nemen, in iedere gedaante, wijze of vorm, is de directe
tegenstelling van het karakter van onze God en Verlosser, Jezus Christus. De
normen van deze wereld doorboren de geest en stootkracht van het Achtste
Gebod. Positief gezien, waakt het Achtste Gebod over onze relatie met anderen, spoort ons aan om te produceren en resultaten te behalen, om dienstbaar en nuttig te zijn. Wij weten nu waarom God zelf afdaalde vanuit de hemel om die onbuigzame zin op een stenen bord te schrijven: „Gij zult niet stelen”! |