Voor literatuurlijst klik hier.
God zegt ons
te bidden met geloof
Op zijn gelovige gebeden ontving Elia verbazingwekkende, krachtige
antwoorden van God! Voor ieder die zijn leven bestudeert, is hij een
voorbeeld. Hoewel hij een gewone man was met menselijke zwakheden, besloot
God hem een bijzondere taak te geven. Ook wij, in de eindtijd hebben een
bijzondere taak en verantwoordelijkheid.
Als we over de wonderen lezen in het leven van Elia, dan moeten we geen
schuldgevoel krijgen, omdat die wonderen niet in ons leven hebben
plaatsgevonden. Iedere man en vrouw die de ware God dient en oprecht
gelooft, heeft wonderen gezien, sommige voor velen nauwelijks zichtbaar,
andere spectaculair. De roeping is op zichzelf een groot wonder. In 6000
jaar zijn miljarden mensen niet geroepen. Het is zeer uniek dat God ons bij
die enkelingen heeft gevoegd voor een indrukwekkende en verantwoordelijke
taak. En wat honderden miljoenen mensen die zich christen noemen niet kunnen
begrijpen, ook niet na jarenlange bijbelstudie, openbaart God aan zijn
kinderen door hun houding te veranderen zodat ze zijn manier van denken
kunnen volgen. Er worden van de 144.000 maar enkele mensen genoemd. God
manifesteerde zich aan die weinigen op een bijzondere manier. Hij liet hen
specifieke taken vervullen. Zoals Christus zich manifesteerde aan Paulus op
weg naar Damascus heeft niemand meegemaakt en dat Petrus, Jakobus en zijn
broer Johannes in een gezicht Mozes en Elia in gesprek zagen met Jezus op
een hoge berg heeft ook niemand anders meegemaakt.
Ook deze mensen hebben ongetwijfeld ervaren dat hun gebeden niet direct
werden verhoord of zelfs helemaal nog niet. God doet beloften en Hij komt ze
na. Maar op zijn tijd en zijn manier.
Geloof is een belangrijk aspect voor gebed. Als mensen Christus zouden
zien of horen, zou over zijn bestaan geen geloof nodig zijn. Als Christus
plotseling bij mensen in de kamer zou staan om mee te delen wat er de
komende weken in hun leven zou gebeuren, zouden de meesten er geloof aan
hechten. Hoewel anderen zijn bestaan dan misschien niet in twijfel zouden
trekken, want ze hebben Hem immers gezien en gehoord, kunnen ze twijfelen
over zijn aankondigingen of misschien beloften. De leden van Gods gemeente
in onze tijd hebben Hem niet gezien, maar ze geloven dat ze Hem spoedig
zullen zien en horen. Ze geloven wat in de Bijbel staat, want dat zijn
immers zijn woorden.
Het Woord dat God is, Jezus Christus, heeft zich gemanifesteerd aan een
aantal mensen in het kader van opdrachten en bekendmakingen. De Godspersoon
die Christus werd, wandelde met Adam en Eva in de Hof van Eden. Ze ontvingen
belangrijke informatie. Natuurlijk geloofden ze in het bestaan van God, maar
ze leefden er niet naar. Ze hadden geloof zonder werken. „Wat baat het, mijn
broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft?
Kan dat geloof hem behouden?” (Jakobus 2:14.) Adam en Eva zullen zich nog
moeten bekeren. En die kans krijgen ze!
Noach wandelde met God staat in Genesis 6:9. God had een zeer
belangrijke gebeurtenis te melden en Noach had geen Bijbel waarin hij dat
had kunnen lezen. Daarom sprak God met hem om hem zijn unieke taak daarin
bekend te maken. „Toen zeide God tot Noach: Het einde van al wat leeft is
door Mij besloten, want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij, en
zie, Ik ga hen met de aarde verdelgen” (Genesis 6:13). Vervolgens gaf Hij
Noach gedetailleerde opdrachten over het bouwen van een boot en wie en wat
daarin moest. In tegenstelling tot Adam en Eva voerde hij Gods opdrachten
zorgvuldig uit. Hoeveel mensen zouden dat gedaan hebben. Klonken die
aankondigingen van God niet waanzinnig? Een watervloed over de aarde
brengen, zodat de hoogste berg niet meer te zien is? Waar moet al dat water
vandaan komen?
Later sprak God met Abraham omdat Hij een verbond met hem wilde sluiten
en met zijn nakomelingen. We kunnen in de Bijbel lezen hoe en waarom God
zich openbaarde aan Jakob, Mozes, koningen en profeten. Het had allemaal te
maken met het op koers houden van Gods Plan met de mens. Maar de meeste ware
gelovigen hebben Christus nog nooit gezien of gehoord.
In Hebreeën 11 worden enkele gelovige mensen genoemd. Ze wachten nog
steeds op de dag dat God zijn grote belofte nakomt. Hun geloof maakte hun
duidelijk dat die dag zeker zal komen. „In dat geloof zijn deze allen
gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte
hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij
vreemdelingen en bijwoners waren op aarde” (Hebreeën 11:13).
We lezen dat God machtige daden door hen verrichtte, maar ook dat ze
zwaar hebben geleden. Ongetwijfeld hebben ze krachtig tot God gebeden om
hulp. Als die hulp er toen niet is gekomen zoals zij dat graag wilden, zal
de hulp zeker nog komen, maar zoals God het wil. Lees Hebreeën 11 over de
grote wonderen. Omdat het over bidden gaat, lezen we nu in de volgende
verzen over het lijden. „Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd,
daarenboven nog boeien en gevangenschap. Zij zijn gestenigd, op zware proef
gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben
rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking
en mishandeling (de wereld was hunner niet waardig) zij hebben rondgedoold
door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde. Ook deze
allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het
beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij
niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen” (vers 36-40).
Ongetwijfeld hebben ze veel en hartstochtelijk gebeden toen ze diep in
de ellende zaten en God had alle kommer en kwel kunnen voorkomen. Maar ook
beproevingen maken deel uit van het leven van een trouwe volgeling van God
om zijn bestemming te bereiken.
Bidden heeft voor de verschillende mensen in deze wereld heel veel
verschillende betekenissen – een stil moment van inkeer, een terloopse zegen
voor de maaltijd, een „gedachte voor de dag”, een paar woorden van een
geestelijke bij een openbare gelegenheid, of een razende, emotionele
waterval die uitgestort wordt door een zwetende, nieuwerwetse evangelist.
Maar niet voor Gods volk!
Onze verheerlijkte, genadige God heeft zijn kinderen het wat, hoe en
waarom van gebed laten zien. Hij heeft de wijze van bidden geopenbaard en de
ontzagwekkende, bovennatuurlijke resultaten die door gebed verkregen kunnen
worden. Het Woord van God staat vol krachtige voorbeelden van hoe God de
gebeden van zijn volk verhoort.
Abraham bad voor Abimelek en God genas hem, zijn vrouw en zijn
slavinnen. „Abraham nu brak vandaar op naar het Zuiderland en vestigde zich
tussen Kades en Sur, en vertoefde als vreemdeling in Gerar. Daar Abraham van
zijn vrouw Sara gezegd had: Zij is mijn zuster, liet Abimelek, de koning van
Gerar, Sara weghalen [enige tijd geleden had de farao van Egypte dat ook
gedaan, in de veronderstelling dat Abraham en Sara niet getrouwd waren].
Maar God kwam des nachts in een droom tot Abimelek en zeide tot hem: Zie,
gij zijt een kind des doods, omdat gij die vrouw genomen hebt, want zij is
gehuwd. Abimelek nu was niet tot haar genaderd. En hij zeide: Here, zult Gij
dan een rechtvaardig volk doden? Heeft hij zelf niet tot mij gezegd: Zij is
mijn zuster? En zij heeft zelf ook gezegd: Hij is mijn broeder; in onschuld
mijns harten en reinheid mijner handen heb ik dit gedaan. En God zeide tot
hem in de droom: Ik weet ook, dat gij het in onschuld uws harten gedaan
hebt, Ik heb u dan ook ervan weerhouden tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik
u niet toegelaten haar aan te raken. En nu breng de vrouw van deze man
terug, want hij is een profeet; dan zal hij voor u bidden, opdat gij in het
leven moogt blijven; maar indien gij haar niet terugbrengt, weet, dat gij
voorzeker zult sterven, gij en al de uwen. De volgende morgen vroeg riep
Abimelek al zijn dienaren en bracht dit alles te hunner kennis, en de mannen
werden zeer bevreesd. Voorts riep Abimelek Abraham en zeide tot hem: Wat
hebt gij ons aangedaan, en waarin heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij
en mijn koninkrijk een grote zonde hebt gebracht? Gij hebt tegenover mij
dingen gedaan, die niet gedaan mochten worden. Ook zeide Abimelek tot
Abraham: Wat hebt gij beoogd, dat gij dit deedt? Toen zeide Abraham: Ik
dacht: wellicht is er geen vreze Gods in deze plaats; zij zullen mij doden
om mijn vrouw. En bovendien is zij werkelijk mijn zuster; zij is de dochter
van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder; en zij is mij tot
vrouw geworden. Toen God mij uit mijns vaders huis liet omzwerven, zeide ik
tot haar: Dit zal de liefdedienst zijn, die gij mij bewijzen zult: zeg van
mij op elke plaats, waar wij komen: hij is mijn broeder. Toen nam Abimelek
schapen en runderen, slaven en slavinnen, en schonk die aan Abraham, en hij
gaf hem zijn vrouw Sara terug. En Abimelek zeide: Zie, mijn land staat voor
u open, vestig u, waar het u goeddunkt. En tot Sara zeide hij: Zie, ik geef
aan uw broeder duizend zilverstukken; zie, dat zal voor u de ogen bedekken
van allen die bij u zijn [een bewijs dat Sara onschuldig was]; en gij zult
gerechtvaardigd zijn, ja, in elk opzicht. Toen bad Abraham tot God, en God
genas Abimelek [God had hem dodelijk ziek gemaakt, vers 3] en zijn vrouw en
zijn slavinnen, zodat zij baarden. De Here had namelijk elke moederschoot in
Abimeleks huis toegesloten ter oorzake van Sara, de vrouw van Abraham”
(Genesis 20:1-18).
Mozes bracht God ertoe zich te bedenken en het oude Israël niet te
vernietigen. God had Mozes bijna zes weken gesproken over zijn plannen met
Israël. Hij had Mozes veel instructies gegeven en in Exodus 31:18 staat dat
God aan Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï,
de twee tafelen der getuigenis gaf, tafelen van steen, beschreven door de
vinger Gods. Dan verder in Exodus 32. „Toen het volk zag, dat Mozes toefde
van de berg af te dalen, verzamelde het zich rondom Aäron, en zeide tot hem:
Welaan, maak ons goden, die voor ons uit gaan, want deze Mozes, die man, die
ons uit het land Egypte heeft gevoerd, wij weten niet, wat er van hem
geworden is. En Aäron zeide tot hen: Rukt de gouden ringen af, die in de
oren van uw vrouwen, uw zonen en uw dochters zijn, en brengt ze mij. Toen
rukte het gehele volk zich de gouden ringen die in hun oren waren, af en zij
brachten ze aan Aäron. Hij nam ze van hen aan, gaf er vorm aan met een stift
en maakte er een gegoten kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god, Israël, die
u uit het land Egypte heeft gevoerd. Toen Aäron dat zag, bouwde hij daarvoor
een altaar en riep uit: Morgen is er een feest voor de Here! En de volgende
morgen vroeg offerden zij brandoffers en brachten vredeoffers, en het volk
zette zich neer om te eten en te drinken; daarna stonden zij op om vreugde
te bedrijven. En de Here sprak tot Mozes: Ga, daal af, want uw volk, dat gij
uit het land Egypte hebt gevoerd, heeft het verdorven. Zij hebben zich
gehaast om af te wijken van de weg die Ik hun geboden had; zij hebben zich
een gegoten kalf gemaakt, waarvoor zij zich hebben nedergebogen en waaraan
zij geofferd hebben, terwijl zij zeiden: dit is uw god, Israël, die u uit
het land Egypte heeft gevoerd. Vervolgens zeide de Here tot Mozes: Ik heb
dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk. Nu dan, laat Mij begaan,
dat mijn toorn tegen hen ontbrande en Ik hen vernietige, maar u zal Ik tot
een groot volk maken. Toen zocht Mozes de gunst van de Here, zijn God, en
hij zeide: Waarom, Here zou uw toorn ontbranden tegen uw volk, dat Gij uit
het land Egypte hebt geleid met grote kracht en met een sterke hand? Waarom
zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid om hen
te doden in de bergen en hen van de aardbodem te vernietigen? Laat uw
brandende toorn varen en heb berouw over het onheil, waarmede Gij uw volk
bedreigt. Denk aan Abraham, Isaäk en Israël, uw dienaren, aan wie Gij
gezworen hebt bij Uzelf en tot wie Gij gesproken hebt: Ik zal uw
nakomelingschap vermenigvuldigen als de sterren des hemels en dit gehele
land, waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nakomelingschap geven, om het
voor altoos te bezitten. En de Here kreeg berouw over het kwaad, dat Hij
gezegd had zijn volk te zullen aandoen” (Exodus 32:1-14).
God testte vooral Mozes, die natuurlijk met zijn pleidooi een voorbeeld
voor ons naliet. Vergelijk dit met het leven en de positie van Christus.
Mozes redde Israël en Christus gaf zijn leven voor de gehele mensheid om
haar te redden.
David bleef door gebed dicht bij God en werd tot koning van Gods volk
aangesteld. „Samuël zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet
in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft,
anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben.
Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man
uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk
aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had”
(1 Samuël 13:13-14). „Maar Samuël zeide tot Saul: Ik zal met u niet
terugkeren, want gij hebt het woord des Heren verworpen; daarom heeft de
Here u verworpen, dat gij geen koning meer over Israël zult zijn” (1 Samuël
15:26). „De Here heeft heden het koningschap over Israël van u afgescheurd
en heeft het gegeven aan uw naaste, die beter is dan gij” (vers 28). „En
Isaï liet zijn zeven zonen aan Samuël voorbijgaan, maar Samuël zeide tot
Isaï: De Here heeft dezen niet verkoren. Hierop zeide Samuël tot Isaï: Zijn
dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt
de schapen. Toen zeide Samuël tot Isaï: Laat hem halen, want wij zullen niet
gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is. Daarop liet hij hem halen. Hij
nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de
Here: Sta op, zalf hem, want deze is het. Samuël nam de oliehoorn en zalfde
hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren
David aan” (1 Samuël 16:10-13).
Daniël bad zich van een menselijke ’leeuwenkuil’ in een echte, en bad
zich er toen weer uit. „Het behaagde Darius over het [Perzische] koninkrijk
honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele
koninkrijk verdeeld zouden zijn; en over hen drie rijksbestuurders, van
welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven,
opdat de koning geen schade zou lijden. Toen overtrof deze Daniël de
rijksbestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was;
en de koning was van zins hem over het gehele koninkrijk te stellen. Daarop
trachtten de rijksbestuurders en de stadhouders een grond voor een aanklacht
tegen Daniël te vinden inzake het rijksbewind, maar zij konden geen enkele
grond voor een aanklacht of iets verkeerds vinden, omdat hij getrouw was en
er geen verzuim of iets verkeerds bij hem gevonden werd. Toen zeiden die
mannen: Wij zullen tegen deze Daniël geen enkele grond voor een aanklacht
vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in de dienst van zijn God. Daarop
drongen die rijksbestuurders en stadhouders onstuimig bij de koning aan en
zeiden tot hem: O koning Darius, leef in eeuwigheid! Alle rijksbestuurders
van het koninkrijk, oversten, stadhouders, raadsheren en landvoogden hebben
zich beraden, dat een koninklijk besluit behoort te worden uitgevaardigd en
een verbod vastgesteld, dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt
tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden
geworpen.” (Daniël 6:2-8). „Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift
geschreven was, ging hij naar zijn huis; nu had hij in zijn bovenvertrek
open vensters aan de kant van Jeruzalem; en driemaal daags boog hij zich
neder op zijn knieën en bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren
placht te doen. Toen snelden die mannen toe en vonden Daniël biddende en
smekende tot zijn God” (vers 11-12). Daniël werd in de leeuwenkuil gegooid,
maar een engel sloot de muil van de leeuwen. 's Morgens vroeg ging de koning
kijken. „Toen werd de koning ten zeerste verheugd en hij gaf bevel, dat men
Daniël uit de kuil zou optrekken; Daniël werd uit de kuil opgetrokken, en
generlei letsel werd aan hem gevonden, omdat hij op zijn God had vertrouwd”
(vers 24).
De drie jonge metgezellen van Daniël, Sadrak, Mesak en Abednego, baden
tot God en werden verlost toen zij in een brandende oven geworpen werden,
die zevenmaal zo heet gestookt werd als gebruikelijk. Vanwege deze zware
beproeving hield God hen zelfs gezelschap in de oven (Daniël 3:14-30).
Dit zijn allemaal opmerkelijke voorbeelden van gelovig gebed!
De apostel Jakobus legt in Jakobus 5:16-18 bijzondere nadruk op een
bepaald voorbeeld van gebed dat speciaal voor ons grote waarde heeft. „Elia
was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen
zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang; en hij
bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten”
(Jakobus 5:17).
Dit is voor ons in de eindtijd, die meewerken om de taak van Elia in
deze jaren te vervullen, belangrijk om te begrijpen. „Zie, Ik zend u de
profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het
hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot
hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban” (Maleachi
4:5-6). Het is het voorbeeld van Elia zelf! Vergelijk Openbaring 11. „En Ik
zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren,
twaalfhonderd zestig dagen lang.
Dit zijn
de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de
Here der aarde staan. En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er
vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade
wil toebrengen, moet hij zo de dood vinden. Dezen hebben de macht de hemel
te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren;
en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de
aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen” (Vers 3-6).
Jozua de hogepriester en Zerubbabel de vorst worden zo afgebeeld in het
gezicht van Zacharia. De twee kandelaren kunnen eveneens betrekking hebben
op de twee laatste opeenvolgende gemeenten die in de laatste twee tijdperken
het evangelie van Gods Koninkrijk over de gehele wereld onder alle volken
verkondigen en benadrukken dat de wet van Mozes, d.w.z. de Tien Geboden en
andere wetten, zoals de voedselwetten en Gods feesten, van levensbelang
zijn.
„Gedenkt de wet van Mozes, mijn knecht, die Ik hem
op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen”
(Maleachi 4:4).
Het verslag van het gelovige, innige gebed van Elia heeft voor ons in
deze laatste dagen een diepe betekenis.
God toont ons drie Elia's. De eerste was de mens Elia, die het model of
het type was van de twee die zouden volgen. Johannes de Doper was de tweede
’Elia’. En Jezus wijst op een eindtijd ’Elia’.
„En de discipelen vroegen Hem en zeiden: Hoe kunnen dan de
schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? Hij antwoordde en zeide:
Elia zal wel komen en alles herstellen . . .” (Mattheüs 17:10-12).
Johannes was al onthoofd (Mattheüs 14). Dit is de Elia voor de
terugkomst van Christus als Koning der koningen. Maar voordat Christus als
mens in het openbaar optrad en ook in de beginperiode van zijn Werk,
vervulde Johannes de rol van Elia.
Vers 12 (vervolg): „. . . maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en
zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden
[onthoofd]. Zo zal ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden. Toen
begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had
(vers 12-13).
„Elia zal wel komen en alles herstellen” (eerste deel vers 12) vóór
Christus' terugkomst, de eindtijd Elia, „maar hij ís ook al gekomen” (tweede
deel vers 12) in de persoon van Johannes de Doper.
Eén van de twee getuigen zou de eindtijd ’Elia’ kunnen zijn, maar Gods
ware Gemeente is zeker nu bezig de opdracht in de eindtijd te vervullen.
Laten wij eens kijken naar de grote rol die gebed in het leven van de
oorspronkelijke Elia heeft gespeeld.
Elia van de
Oudheid
Jakobus vatte het voorbeeld van de oorspronkelijke Elia samen in Jakobus
5:16-18: „Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan
verleend wordt. Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed,
dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes
maanden lang; en hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed
haar vrucht uitspruiten.”
Wij zouden de betekenis van dit verkorte verslag op het eerste gezicht
kunnen missen en verder lezen. Dat zou jammer zijn, want als wij dit
dynamische voorbeeld uit het Oude Testament opzoeken, zien wij de diepere
betekenis van wat Jakobus voor ons heeft samengevat.
Laten wij eens zien hoe het geweldige verhaal van Elia zich ontvouwt.
Veertien
wonderen
Zou het mogelijk zijn dat God veertien afzonderlijke wonderen in ons
leven zou verrichten, de een na de ander, en wij nog steeds een houding
zouden aannemen alsof we de Almachtige niet kennen? Dat deed Elia. Ja, dat
deed hij! Waarom?
Dit is een belangrijk punt, dat we moeten onthouden: God wil dat wij
weten dat het woord machtig niet gespeld wordt, bij wijze van
spreken, als v-l-e-e-s, maar als H-e-i-l-i-g-e G-e-e-s-t.
„Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het
vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig
voor God” (2 Corinthiërs 10:3-4). Elia had slaap, voedsel, beschutting en
kleding nodig, net als wij. De verklaring van Jakobus 5:16-18 is tegen de
achtergrond van de normale, menselijke zwakheid geplaatst.
Wij kunnen niet langer uitvluchten verzinnen om geen machtige resultaten
te hoeven verwachten van onze gelovige gebeden. Elia was net zo min een
supermens als één van ons en hij verkreeg dergelijke resultaten. Hier volgt
hoe dat gebeurde.
Elia onderging 14 afzonderlijke wonderen:
1) Elia voorspelde koning
Achab 3½ jaar droogte. Dit gebeurde. „Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe
in Gilead, tot Achab: Zo waar de Here de God van Israël, leeft, in wiens
dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn
woord” (1 Koningen 17:1).
Hoewel God ongetwijfeld die moedige daad van Elia geïnspireerd heeft,
vinden we niet in de Bijbel dat Elia gestuurd is door God. Nooit was een
koning zo vermetel in het zondigen als Achab, nooit was een profeet zo
stoutmoedig in het bestraffen en bedreigen als Elia. Alleen diep geloof en
vertrouwen maakte die daad mogelijk. God staat hem direct bij met een
volgend wonder.
2) Elia werd door raven van
brood en vlees voorzien. „Daarna kwam het woord des Heren tot hem: Ga
vanhier, wend u oostwaarts en verberg u bij de beek Kerit, die in de Jordaan
uitmondt. Gij kunt uit de beek drinken, en Ik heb de raven geboden u daar
van spijze te voorzien. Daarop ging hij heen en deed naar het woord des
Heren; hij ging verblijf houden bij de beek Kerit, die in de Jordaan
uitmondt. De raven brachten hem des morgens brood en vlees, en des avonds
brood en vlees, en hij dronk uit de beek” (vers 2-6).
3) God hield Elia en de
weduwe en haar zoon in leven met meel en olie. „Doch na verloop van tijd
droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was. Toen kwam
het woord des Heren tot hem: Maak u gereed, ga naar Sarefat, dat aan Sidon
behoort, en houd daar verblijf. Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te
verzorgen. Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij
de stadspoort kwam, zie, daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij
riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat
ik drinke. Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook
een bete broods mee. Daarop zeide zij: Zo waar de Here, uw God, leeft, ik
heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie
in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan
wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten
hebben, moeten wij maar sterven. Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga
het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereid mij daarvan eerst een
kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later
bereiden. Want zo zegt de Here, de God van Israël: Het meel in de pot zal
niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag,
waarop de Here regen op de aardbodem geven zal. Daarop ging zij heen en
deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij evenals hij, en haar
huis. Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak
niet, naar het woord des Heren, dat Hij door de dienst van Elia gesproken
had” (vers 7-16).
4) Nadat Elia gebeden had
over de overleden zoon van de weduwe, bracht God de jongen weer tot leven.
„Na deze gebeurtenissen werd de zoon van de vrouw des huizes ziek: ja, zijn
ziekte werd zeer hevig, totdat er geen adem in hem overbleef. Toen zeide zij
tot Elia: Hoe heb ik het met u, man Gods? Gij hebt bij mij intrek genomen om
mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen, en te maken, dat mijn zoon
sterft. Daarop zeide hij tot haar: Geef mij uw zoon. Toen nam hij hem uit
haar schoot, droeg hem naar het bovenvertrek, waar hij verblijf hield, en
legde hem op zijn bed. Daarop riep hij tot de Here en zeide: Here, mijn God!
Doet Gij zelfs de weduwe, bij wie ik als vreemdeling vertoef, het onheil
aan, haar zoon te laten sterven? Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop
het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel
[levensadem] van dit kind in hem terugkeren. En de Here hoorde naar de stem
van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend
werd. Toen nam Elia het kind, droeg het uit het bovenvertrek naar beneden in
huis en gaf het aan zijn moeder. En Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. Daarop
zeide de vrouw tot Elia: Thans weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat
het woord des Heren in uw mond waarheid is” (vers 17-24).
Koning Achab gaf zijn hofmaarschalk, Obadja, opdracht om samen met hem
te zoeken naar de onvindbare Elia. De koning wenste een verlichting van deze
verwoestende droogte. Dit droeg ertoe bij dat alles klaar stond voor God,
zodat Hij, door Elia, het hart van de mensen tot zich kon doen terugkeren.
„Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des
Heren tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de
aardbodem geven. En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger
nu was sterk in Samaria. Daarom had Achab de hofmaarschalk Obadja ontboden.
Obadja was iemand, die de Here zeer vreesde. Toen Izebel de profeten des
Heren uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen, vijftig bij
vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd. En Achab
zeide tot Obadja: Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle
beken; misschien zullen wij gras vinden, zodat wij paarden en muildieren in
het leven kunnen houden en geen deel van het vee behoeven af te maken. En
zij verdeelden onderling het land om erin rond te trekken. Achab ging
afzonderlijk de ene kant uit en Obadja de andere kant. Terwijl Obadja op weg
was, zie, daar kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende, wierp hij zich
op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij daar, mijn heer Elia? En hij zeide tot
hem: Ja, ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. Toen zeide hij: Wat heb ik
misdaan, dat gij uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te
doden? Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar
mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide men: hij is er niet, dan
liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men u niet kon vinden. En nu
zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. Nu moest het eens gebeuren,
terwijl ik van u wegga, dat de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet
waarheen. Als ik dan aan Achab bericht zou brengen en hij vond u niet, dan
zou hij mij doden, terwijl uw knecht nog wel van zijn jeugd af de Here
vreest. Is het mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb, toen Izebel de
profeten des Heren doodde? Toen heb ik van de profeten des Heren honderd man
verborgen, vijftig bij vijftig in een spelonk, en ik heb hen met brood en
water verzorgd. Hoe kunt gij dan nu zeggen: Ga heen, zeg tot uw heer: Elia
is er? Hij zou mij doden. Daarop zeide Elia: Zo waar de Here der heerscharen
leeft, in wiens dienst ik sta, heden zal ik mij aan hem vertonen. Toen ging
Obadja Achab tegemoet en berichtte het hem, waarop Achab Elia tegemoet ging.
Zodra Achab Elia zag, zeide Achab tot hem: Zijt gij daar, gij, die Israël in
het ongeluk stort? Doch hij zeide: Ik heb Israël niet in het ongeluk
gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des Heren hebt
verzaakt en de Baäls zijt nagelopen. Nu dan, laat heel Israël tot mij
bijeenroepen naar de berg Karmel, ook de vierhonderd vijftig profeten van de
Baäl en de vierhonderd profeten van de Asjera, die van de tafel van Izebel
eten. Daarop zond Achab heen onder alle Israëlieten en riep de profeten naar
de berg Karmel bijeen. Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide:
Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt
Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na. Doch het volk antwoordde
hem niets. Voorts zeide Elia tot het volk: Ik ben als profeet des Heren
alleen overgebleven, en de profeten van de Baäl zijn vierhonderd vijftig
man. Laat men ons nu twee stieren geven; laten zij voor zich de ene stier
uitkiezen, die aan stukken houwen en op het hout leggen, maar geen vuur
daarbij aanbrengen; dan zal ik de andere stier bereiden, op het hout leggen
en ook geen vuur daarbij aanbrengen. Roept gij dan de naam van uw god aan,
en ik zal de naam des Heren aanroepen. De God die met vuur zal antwoorden,
die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde: Dat is goed. Daarna zeide
Elia tot de profeten van de Baäl: Kiest voor u de ene stier uit en bereidt
hem eerst, want gij zijt met zovelen. Roept dan de naam van uw god aan, maar
brengt geen vuur daarbij. Toen namen zij de stier die hij hun gaf, bereidden
hem, riepen van de morgen tot de middag de naam van de Baäl aan en zeiden:
Baäl, antwoord ons! maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord.
Daarbij hinkten zij om het altaar dat zij gemaakt hadden. Toen het middag
was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij
is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd,
of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden. Toen riepen
zij luider en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en
speren, totdat zij dropen van bloed. En zodra de middag voorbij was, tot
tegen het brengen van het avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar
er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op (1
Koningen 18:1-29).
Dat Elia God gehoorzaamde en naar Achab gegaan is, is een voorbeeld van
intens geloof en vertrouwen op God. Achab haatte Elia en wenste hem
ongetwijfeld zo spoedig mogelijk te martelen en te doden, maar door het
wonder van de droogte begreep hij dat hij afhankelijk was van Elia om het
weer te laten regenen.
5) Na een kort gebed van
Elia verheerlijkte God Zich door het brandoffer, het hout, de stenen, het
zand en het water in de greppel met vuur te verteren.
Elia benutte de gelegenheid om de berouwvolle Israëlieten te gelasten de
850 heidense profeten te doden. Dit deden zij. „Toen zeide Elia tot het
gehele volk: Nadert tot mij. En het gehele volk naderde tot hem. Daarop
herstelde hij het altaar des Heren, dat omvergehaald was. Elia nam twaalf
stenen naar het getal van de stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord
des Heren gekomen was: Israël zal uw naam zijn. Hij bouwde met de stenen een
altaar in de naam des Heren, en maakte rondom het altaar een groeve ter
wijdte van twee maten zaad. Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken
en legde die op het hout. Toen zeide hij: Vult vier kruiken met water en
giet ze uit over het brandoffer en over het hout. Daarna zeide hij: Doet het
ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Daarna zeide hij: Doet
het ten derden male. En zij deden het ten derden male, zodat het water
rondom het altaar liep; zelfs de groeve vulde hij met water. Op de tijd nu,
dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide:
Here, God van Abraham, Isaäk en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij
God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen
doe. Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here,
God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. Toen schoot het vuur des
Heren neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en
lekte het water in de groeve op. Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij
zich op hun aangezicht en zeiden: De Here, die is God! De Here, die is God!
Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baäl, laat niemand van
hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet
hen daar slachten” (vers 30-40).
In de eindtijd zal aan de twaalf stammen van Israël duidelijk gemaakt
worden dat zij weer, net als vroeger, de Baäl gediend hebben. Zij zullen de
ware God van Abraham, Isaäk en Jakob weer leren kennen.
6) Dit wonder is het andere
van de twee die Jakobus in Jakobus 5:16-18 noemt. Het eerste was dat het 3½
jaar niet zou regenen en nu bad Elia nogmaals en er kwam regen. Wat moet dat
een ongelooflijk gezicht geweest zijn. „Vervolgens zeide Elia tot Achab: Ga,
eet en drink, want daar is het geruis van een stortregen. Toen ging Achab
heen om te eten en te drinken. Elia echter klom naar de hoogte van de
Karmel, boog zich ter aarde en legde zijn aangezicht tussen zijn knieën.
Daarop zeide hij tot zijn knecht: Klim omhoog, zie uit naar de zeekant. Hij
klom omhoog en zag uit, maar zeide: Er is niets. Daarop zeide hij: Ga weer.
Tot zevenmaal toe. Bij de zevende maal nu zeide hij: Zie, een wolkje als
eens mans hand stijgt op uit de zee. Toen zeide hij: Ga heen, zeg aan Achab:
Span in en daal af, laat de stortregen u niet ophouden. Toen, in een
oogwenk, werd de hemel zwart van wolken en wind, en viel er een zware
stortregen. Daarop reed Achab weg en ging naar Jizreël” (1 Koningen
18:41-45). En wat had men die regen bitter hard nodig.
7) Elia, die geen jonge man
meer was, rende voor de koninklijke paarden van koning Achab uit naar
Jizreël, dat zo'n 25 kilometer verderop lag. „Maar de hand des Heren was
over Elia [God gaf hem extra kracht], zodat hij zijn lendenen gordde en voor
Achab uit snelde tot waar men de richting naar Jizreël inslaat” (vers 46).
In 1 Koningen 19 komt Izebel naar voren als de hoofdpersoon in het
verhaal en bedreigt Elia met de dood. „Toen Achab aan Izebel verhaalde alles
wat Elia gedaan had, en hoe hij al de profeten met het zwaard gedood had,
zond Izebel een bode tot Elia om te zeggen: Zo mogen de goden doen, ja nog
erger, indien ik morgen om deze tijd uw ziel niet gelijk zal maken aan de
ziel van een hunner” (vers 1 en 2). Let nu goed op: „Toen hij [Elia] dat had
vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden” (vers
3). Elia vreesde voor zijn leven!
Dit is een gedeelte wat Jakobus, geïnspireerd door God, samenvatte om
ons te bemoedigen – niet om de zwakheden van Elia belachelijk te maken, maar
om ons te laten zien dat wij allemaal uit hetzelfde hout gesneden zijn en
dat God van zwakke menselijke werktuigen gebruikmaakt om in ons zijn kracht
te openbaren. Gods kracht wordt volmaakt in onze zwakheid. „En Hij heeft tot
mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten
volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen,
opdat de kracht van Christus over mij kome” (2 Corinthiërs 12:9).
Wij lezen dus: „Elia was slechts een mens zoals wij [dat wil zeggen,
onderworpen aan dezelfde ervaringen van lijden en beproevingen]” (Jakobus
5:17). Dit fundamentele punt wordt nu bewezen. Laten wij verder gaan:
8 en 9) Tweemaal voorzag God Elia
op bovennatuurlijke wijze van voedsel, om nog maar te zwijgen over de engel
die Elia zei dat hij het moest eten. „Zelf echter trok hij een dagreis ver
de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen
sterven, en zeide: Het is genoeg! Neem nu Here, mijn leven, want ik ben niet
beter dan mijn vaderen. Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een
bremstruik. Doch zie, daar raakte een engel hem aan en zeide tot hem: Sta
op, eet. Toen hij rondzag, was daar, aan zijn hoofdeinde, een koek op
gloeiende stenen gebakken en een kruik water. Hij at en dronk en legde zich
weer neer. Doch wederom, ten tweeden male, raakte de engel des Heren hem
aan, en zeide: Sta op, eet, want de reis zou voor u te ver zijn. Toen stond
hij op, at en dronk en ging door de kracht van die spijs veertig dagen en
veertig nachten tot aan het gebergte Gods, Horeb” (1 Koningen 19:4-8).
10) Elia „ging door de
kracht van die spijs veertig dagen en veertig nachten tot aan het gebergte
Gods, Horeb” (vers 8). Ongelooflijk!
11, 12 en 13) Het getal 40
duidt in de Bijbel soms op een beproeving of test. Elia stond op het punt om
zijn laatste examen van de Eeuwige te ontvangen, waarschijnlijk verhaast
door zijn vlucht voor Izebel. De vlucht voor Izebel (die eigenlijk de
leiding had in Israël!) toonde zijn kortstondige gebrek aan vertrouwen in
God, dat misschien het resultaat was van Elia's groeiende gevoel van
eigenbelang of het gevoel dat hij aan het einde van zijn Latijn was.
Vergelijk Deuteronomium 8:10-20 met 1 Koningen 19:10.
„Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het
goede land dat Hij u gaf. Neem u ervoor in acht, dat gij de Here, uw God,
niet vergeet door zijn geboden, zijn verordeningen en zijn inzettingen, die
ik u heden opleg, te verwaarlozen, opdat, wanneer gij eet en verzadigd
wordt, goede huizen bouwt en die bewoont, uw runderen en kleinvee zich
vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij
hebt, zich vermeerdert, uw hart zich niet verheffe, en gij de Here, uw God,
vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft, die u
deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en
schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u
water te voorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde,
dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te
stellen en u ten laatste wel te doen. Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en
de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. Maar gij zult aan
de Here, uw God, denken, want Hij is het, die u kracht geeft om vermogen te
verwerven, ten einde het verbond gestand te doen, dat Hij uw vaderen
gezworen heeft, zoals dit heden het geval is. Maar het zal geschieden,
indien gij de Here, uw God, te enen male vergeet en andere goden achterna
loopt, hen dient en u voor hen nederbuigt, ik betuig heden tegen u, dat gij
voorzeker zult omkomen; evenals de volken, die de Here doet omkomen om
uwentwil, zult ook gij omkomen, omdat gij naar de stem van de Here, uw God,
niet wildet luisteren” (Deuteronomium 8:10-20).
De blik van Elia vertroebelde. Hij vergat wie deze verbazingwekkende
wonderen door hem verrichtte. Daarom ontweek Elia de vragen die God hem
daarna stelde.
God „zeide tot hem: Wat doet gij hier, Elia? Daarop zeide hij: Ik heb
zeer geijverd voor de Here, de God der heerscharen, want de Israëlieten
hebben uw verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het
zwaard gedood, zodat ik alleen ben overgebleven, en zij trachten mij het
leven te benemen” (1 Koningen 19:9-10).
God trad niet met Elia in discussie, maar beval hem op de berg te gaan
staan. Het was Gods bedoeling om aan hem voorbij te gaan en daarbij
geweldige verschijnselen tevoorschijn te roepen, hopend, in zijn genade, dat
Hij Elia kon bevrijden van zijn vleselijke dwalingen. „Daarop zeide Hij:
Treed naar buiten en ga op de berg staan voor het aangezicht des Heren. En
zie, toen de Here juist zou voorbijgaan, was er een geweldige en sterke
wind, die bergen verscheurde en rotsen verbrijzelde, die voor de Here
uitging. In de wind was de Here niet. En na de wind een aardbeving. In de
aardbeving was de Here niet. En na de aardbeving een vuur. In het vuur was
de Here niet. En na het vuur het suizen van een zachte koelte” (vers 11-12).
Want God had Elia lief.
Deze verschijnselen – een sterke wind, een aardbeving en vuur – vormden
de wonderen 11, 12 en 13. Toen herhaalde God zijn vraag en vroeg Elia waarom
hij daar was. Misschien voelde Elia zich ongemakkelijk of beschaamd, of
misschien werd hij nog steeds tijdelijk verblind door zijn eigen
belangrijkheid, maar hij antwoordde God precies hetzelfde als daarvoor.
„Zodra Elia dit hoorde, omwond hij zijn gelaat met zijn mantel, ging naar
buiten en bleef in de ingang van de spelonk staan. En zie, er kwam tot hem
een stem, die sprak: Wat doet gij hier, Elia? Daarop zeide hij: Ik heb zeer
geijverd voor de Here, de God der heerscharen, want de Israëlieten hebben uw
verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard
gedood, zodat ik alleen ben overgebleven, en zij trachten mij het leven te
benemen” (vers 13-14).
Weer trad God niet met Elia in discussie. Hij gaf Elia eenvoudig de
opdracht om Hazaël te gaan zalven tot koning over Syrië, Jehu tot koning
over Israël en Elisa tot profeet in zijn eigen plaats. Deze drie zouden de
taak die God eigenlijk door Elia begonnen was, beëindigen. „Daarop zeide de
Here tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van Damascus, en
als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram.
Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en
Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-mechola, zult gij zalven tot profeet in
uw plaats. Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en
wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden” (vers 15-17).
Dit was naar alle waarschijnlijkheid een grote test voor Elia.
14) Dit wonder laat ons de
grondigheid van God zien. God liet al die tijd niets aan het toeval over,
hoewel Elia dat niet besefte. God zei: „Doch Ik zal in Israël zevenduizend
overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke
mond die hem niet gekust heeft” (vers 18).
God voorzag zich van deze 7000 mensen om te beginnen met het herstellen
van zijn wegen in Israël. Het volk zou door twee staatshoofden beschermd
worden, Hazaël en Jehu, en door een religieuze leider, Elisa.
Begrijp de les: geloof onze alwetende Krachtbron.
Elia's
gebeden verhoord
Begrijp het alstublieft goed: de gelovige gebeden van Elia werden
verhoord. De apostel Jakobus belicht slechts twee van Elia's gebeden. Er
waren er meer. We hebben het gezien.
Waarom werden ze verhoord? Om dezelfde redenen waarom die van ons zullen
worden verhoord.
Als wij ware christenen zijn, zijn wij gehoorzaam aan de wil van God,
net als Elia en hebben goddelijk vertrouwen. „En dit is de vrijmoedigheid,
die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil,
ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden,
weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben
gebeden” (1 Johannes 5:14-15). Net als Elia bewaren ware christenen Gods
geboden. „En ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden
bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” (1 Johannes 3:22).
Gehoorzaamheid is het bewijs voor het geloof in God. „Maar, zal iemand
zeggen: Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de
werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken” (Jakobus. 2:18).
„Maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot
God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem
ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Elia geloofde in God. Wij kunnen dat ook.
Elia bad overeenkomstig de wil van God. Onze gebeden zullen ook verhoord
worden als wij dat wensen. Jezus onderwees ons om te bidden: „Uw wil
geschiede” (Mattheüs 6:10). Jakobus waarschuwt ons om niet verkeerd te
bidden. „Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om
het in uw hartstochten door te brengen” (Jakobus 4:3). „Om het in uw
hartstochten door te brengen”: bidden voor eigen genoegens en lusten.
Hieruit volgt dat wij Gods Woord moeten bestuderen om te leren wat de
wil van God is. „Maak er ernst mede u wel beproefd ten dienste van God te
stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte
voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid” (2 Timotheüs 2:15).
„Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als
wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest
daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan, wat de wil des Heren is”
(Efeziërs 5:15-17).
Elia wist door het Woord van God dat Israëls aanbidding van valse goden
gevolgd zou worden door Gods vervloeking van de droogte. „Neemt u ervoor in
acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt, andere goden
dient en u voor hen nederbuigt. Dan zou de toorn des Heren tegen u
ontbranden en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de
bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede
land, dat de Here u geven zal” (Deuteronomium 11:16-17). Dit is ook van
toepassing op iemands persoonlijke, geestelijke, leven. In
onze
tijd zijn dezelfde zegeningen en vervloekingen van kracht. Gedurende de
grote verdrukking, de schrikwekkende tekenen aan de hemel en de
’bazuinen’-plagen, samen 3½ jaar voorafgaande aan de terugkomst van
Christus, zullen de twee getuigen van God hun opdracht uitvoeren.
„En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te
profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang ... Dezen hebben de macht de
hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun
profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te
veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij
willen” (Openbaring 11:3, 6).
De Elia van
de eindtijd
Dit Werk van de eindtijd, waar de leden van de Gemeente van God deel van
uitmaken, functioneert in de kracht van Elia. „Gedenkt de wet van Mozes,
mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen
en verordeningen. Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en
geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de
kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het
land treffe met de ban” (Maleachi 4:4-6). „En de discipelen vroegen Hem en
zeiden: Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet
komen? Hij antwoordde en zeide: Elia zal wel komen en alles herstellen”
(Mattheüs 17:11). Gods volk heeft vandaag een grote taak in de geschiedenis
van de mensheid. Ja, veel groter dan de taak van de oorspronkelijke Elia!
Het hart der kinderen van Israël zal teruggevoerd worden tot hun vaderen
Abraham, Isaäk en Jakob laat God de eindtijd ’Elia’ zeggen. „Opdat Ik niet
kome en het land treffe met de ban”. Zoals aan het oude Israël de ware God
met zijn wetten van liefde weer bekend gemaakt werd, zal de ware God en zijn
wetten van liefde aan het huidige Israël en de wereld bekend gemaakt worden.
Er worden machtige wonderen door middel van dit Werk verricht dat
gebruikmaakt van de massamedia om het huidige Israël te waarschuwen. Lees
onze publicaties om te ontdekken dat de Joden slechts een klein deel vormen
van het huidige Israël. Tien van de twaalf stammen domineren zelfs de
westerse wereld zoals God heeft beloofd. Maar God neemt de zegeningen weg
omdat de naties zich niets aantrekken van God, zoals in Elia's tijd. Voor
velen bestaat er geen God en de zogenaamde christelijke religies hebben hun
eigen Baäl (betekent ’heer’). De Gemeente van God waarschuwt Israël en de
rest van de wereld omtrent hun eigenzinnige wegen en verkondigt het
glorieuze goede nieuws dat een herstelde, vredige en welvarende wereld van
morgen op komst is. „En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld,
verkondigt het evangelie aan de ganse schepping” (Markus 16:15). „Gij nu,
mensenkind, u heb Ik tot wachter over het huis Israëls aangesteld. Wanneer
gij een woord uit mijn mond hoort, zult gij hen uit mijn naam waarschuwen.
Als Ik tot de goddeloze zeg: Goddeloze, gij zult zeker sterven! Maar gij
spreekt niet om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, dan zal die
goddeloze in zijn eigen ongerechtigheid sterven, maar van zijn bloed zal Ik
u rekenschap vragen. Maar als gij een goddeloze waarschuwt om zich van zijn
weg te bekeren, doch hij bekeert zich daarvan niet, dan zal hij in zijn
eigen ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw leven gered. Gij nu,
mensenkind, zeg tot het huis Israëls: Aldus zegt gij: onze overtredingen en
onze zonden rusten op ons en daardoor kwijnen wij weg. Hoe zouden wij dan
leven? Zeg tot hen: zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik
heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de
goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw
boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls? Gij nu, mensenkind,
zeg tot uw volksgenoten: Zijn gerechtigheid zal de rechtvaardige niet
redden, wanneer hij tot overtreding komt; en door zijn goddeloosheid zal de
goddeloze niet ten val komen, wanneer hij zich van zijn goddeloosheid
bekeert. En wanneer hij zondigt, zal de rechtvaardige door zijn
gerechtigheid niet kunnen leven. Wanneer Ik tot de rechtvaardige zeg, dat
hij zeker leven zal, maar hij vertrouwt op zijn gerechtigheid en doet
onrecht, dan zal met geen van zijn gerechte daden rekening gehouden worden,
maar om het onrecht dat hij deed, zal hij sterven. En wanneer Ik tot de
goddeloze zeg: Gij zult zeker sterven, maar hij bekeert zich van zijn zonde
en handelt naar recht en gerechtigheid. De goddeloze geeft een pand terug,
vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettingen die doen leven, zodat hij
geen onrecht meer bedrijft. Hij zal zeker leven, hij zal niet sterven. Geen
van de zonden die hij bedreven heeft, zal hem meer worden toegerekend; hij
heeft naar recht en gerechtigheid gehandeld, hij zal zeker leven” (Ezechiël
33:7-16). „Roep luidkeels, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin en
maak mijn volk zijn overtreding bekend en het huis van Jakob zijn zonden”
(Jesaja 58:1).
Deze wereld wordt gewaarschuwd! Levens zullen een verandering doormaken.
God heeft voor het Filadelfiatijdperk van de ware Gemeente van God in de
vorige eeuw al de deuren van de media geopend om het werk gedaan te krijgen.
„En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de
Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten,
en Hij sluit en niemand opent. Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende
deur voor uw aangezicht gegeven die niemand kan sluiten; want gij hebt
kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet
verloochend” (Openbaring. 3:7-8). Het tijdperk van de trouwe en energieke
Filadelfia gemeente is voorbij. Het laatste, zevende, tijdperk wordt de
Laodicea gemeente genoemd en is een lauwe gemeente (Openbaring 3:14-16).
Gelukkig zetten nog enkelen uit de Filadelfia periode het Werk voort. „Omdat
gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u
bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om
te verzoeken hen, die op de aarde wonen” (Openbaring 3:10).
Gods volk wordt opgeroepen om dit Werk van de eindtijd van de derde en
laatste Elia te steunen!
Laten we dus onze hoge roeping beseffen en God benaderen zowel met
nederigheid als met vrijmoedigheid. „Dit alles heeft immers mijn hand
gemaakt en zo is dit alles ontstaan, luidt het woord des Heren; op zulken
sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord
beeft” (Jesaja 66:2). „Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de
troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om
hulp te verkrijgen te gelegener tijd” (Hebreeën 4:16). Laat onze gebeden
anderen dienen. „En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke
gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor
alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord
geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te
maken” (Efeziërs 6:18-19). Weet dat onze gemeenschap een gemeenschap met God
is, en dat onze gemeenschap met God gekoesterd en bevorderd wordt door
gebed. „Hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat
ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En onze gemeenschap is met de
Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:3). „Des avonds, des
morgens en des middags klaag en kreun ik; Hij hoort mijn stem” (Psalmen
55:18).
Denk er ook aan dat Jezus ons aanspoort: „ ... wanneer gij bidt
...” en niet „ ... indien gij bidt ...” (Mattheüs 6:5-13).
Onze gebeden zullen een groot verschil uitmaken, zowel nu als gedurende
de grote verdrukking die voor ons ligt. „En er kwam een andere engel, die
met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel
reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op
het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden
der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. En de
engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp
het vuur op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen
en aardbeving” (Openbaring 8:3-5). Onze gebeden kunnen anderen helpen van
God te leren.
In Jesaja 58 wordt het huidige Israël beschreven – Noordwest-Europa, de
VS, Canada, Zuid-Afrika, Australië, Nieuw-Zeeland – dat tot God klaagt,
bewerend dat het „vast” (vers 3). Israël doet dat niet „om [zijn] stem in
den hoge te doen horen” (vers 4). Het is een poging om God te dwingen om te
doen wat Israël wil – Israël wil Gods wetten blijven verwerpen en toch
rechtschapen en acceptabel lijken voor God.
Wij behoren niet zo te handelen. God onderwijst dat onze motivatie moet
zijn om dichter bij Hem te komen, ons te bevrijden van belemmerende,
zelfzuchtige doelstellingen (vers 6-7).
Als wij dat doen, zal dit het resultaat zijn: „Als gij dan roept, zal de
Here antwoorden; als gij om hulp roept, zal Hij zeggen: Hier ben lk” (vers
9).
God belooft dat een dergelijk gebed zal leiden tot zegeningen op dit
moment en ons zal helpen om in aanmerking te komen voor de wonderbaarlijke
wereld van morgen. „En de Here zal u voortdurend leiden, u in dorre streken
verzadigen en uw gebeente krachtig maken; dan zult gij zijn als een
besproeide hof en als een bron, waarvan het water niet teleurstelt. En de
uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen, de grondvesten van vorige
geslachten zult gij herstellen, en men zal u noemen: Hersteller van bressen,
Herbouwer van straten” (vers 11-12). Wat een glorieuze garantie!
Vat dus moed als u het geïnspireerde, maar verkorte voorbeeld van het
gebed van Elia leest in Jakobus 5:16-18. Inderdaad, het vurige gebed van een
rechtvaardige vermag veel!
Vertrouwen
is geloof
Een boek uit begin vorige eeuw droeg de titel He Can Who Thinks He
Can (Vertrouwen doet slagen). Het was een inspirerend boek met
voorbeelden van mensen die door hun vertrouwen tot grote prestaties kwamen.
Dit boek heeft ongetwijfeld voor sommige mensen zijn aandeel geleverd in
ambitie, inspiratie en vertrouwen. Maar een ijverige christen weet meer dan
dit boek bevat.
Het boek heeft geen voorwoord – geen introductie. Hoofdstuk 1 begint
met: „Ik heb mijn God beloofd dat ik het zou doen.” Er staan
voorbeelden in van ambitie en vertrouwen.
„Toen Lincoln in september 1862 de voorlopige Emancipation Proclamation
uitvaardigde, de meest sublieme wet van de 19e eeuw, schreef hij
in zijn dagboek: ’Ik heb mijn God beloofd dat ik het zou doen.’ Is er ook
maar iemand die eraan twijfelt dat een dergelijke onverzettelijke
vastbeslotenheid deze fantastische man kracht gaf; of dat het hem de moed
gaf om te doen wat hij op zich genomen had?
Bespotting noch spotprenten – de angst voor zijn vijanden noch het
verraad van zijn vrienden – kon zijn onverwoestbare vertrouwen dat hij in
staat was het land door de grootste worsteling in zijn geschiedenis te
loodsen, doen wankelen.
Napoleon, Bismarck en alle andere grote mannen hadden een enorm
vertrouwen in zichzelf. Dit maakte de normale kracht van deze mannen twee-,
drie- of zelfs viermaal zo groot...
Hoe had dat eenvoudige boerenmeisje, Jeanne d'Arc, zonder dit verheven
vertrouwen, dit geloof in haar missie, het Franse leger kunnen leiden en
aanvoeren? Dit goddelijke zelfvertrouwen maakte haar kracht duizendmaal zo
groot, tot zelfs de koning haar gehoorzaamde, en zij zijn dappere troepen
leidde alsof het kinderen waren.”
Niet veel mensen zullen iets anders dan inspiratie en goede principes
zien in uitdrukkingen als „zijn onverwoestbare vertrouwen” in zijn
capaciteiten of „hadden een enorm vertrouwen in zichzelf” of „Dit goddelijke
zelfvertrouwen”.
En dat is nog slechts het begin. De rest van het hoofdstuk staat vol
informatie over de voordelen van zelfvertrouwen – vertrouwen in het ZELF.
Dat wil niet zeggen dat men met zelfvertrouwen geen betere resultaten
bereikt.
Dat is het soort van vertrouwen dat kordate mensen in zich opnemen. Het
spoort hen aan! Het geeft doorzettingsvermogen. Het geeft betere resultaten.
Maar als iemand in contact komt met Gods waarheid maakt hij kennis met
een veel beter, veel doeltreffender vertrouwen.
De meeste mensen die zich christen noemen, hebben het bestaan van God zo
maar aangenomen maar er nooit bewijs van gezien. Ze behoren te beginnen met
Genesis en de hele Bijbel te bestuderen, om de beweringen over een speciale
schepping en het bestaan van een almachtige Schepper te onderzoeken.
Het wordt dan ronduit duidelijk dat voor veel evolutionisten de
belangrijkste reden om deze theorie te accepteren in feite hun tegenzin is –
of weigering – om te geloven in een God die gezag over hen heeft. De
menselijke natuur verzet zich tegen gezag, hoewel zij het graag uitoefent.
Sommige mensen moeten zich afvragen waarom ze een soort schaamte voelen
– of verlegenheid – door in God te geloven. Als zij een onweerlegbaar bewijs
gevonden hebben, is het dwaas enige verlegenheid te voelen door te erkennen
dat er een grotere macht is – een groter verstand – die het
menselijk verstand ontworpen en gemaakt heeft. Zouden ze niet eerder
dankbaar moeten zijn?
Als we de Bijbel intensief doornemen, ontdekken we tot onze verbazing
dat het een boek is over het leven van nu. Het is een boek
voor vandaag. Een derde ervan bestaat uit profetieën, en 90 procent
daarvan heeft betrekking op de 21e eeuw en later.
Een rationele bestudering van de Bijbel onthult een directe relatie
tussen de mens en God.
De mens, zo wordt in de Bijbel geopenbaard, is gevormd en gemodelleerd
naar de gelijkenis van God – niet naar die van dieren. Hij werd hier op
aarde geplaatst om een vastomlijnde relatie tot en met zijn Schepper te
hebben.
We ontdekken een dynamisch, actief, nieuw soort van vertrouwen,
oneindig superieur aan ZELFvertrouwen. Het is iets dat God schenkt!
Het is het vertrouwen dat geloof is.
De God van de Bijbel belooft veel wat goed voor ons is dat wij
mensen zouden moeten ontvangen. Daaronder bevinden zich leiding, het
verlenen van kracht – veel wat de levende God voor ons zal doen.
We ontdekken dat er iets heel praktisch in dit alles zit.
We ontdekken dat we, als we ons leven onderwerpen aan de leiding van
God, een bron van kracht aanboren die miljoenen malen groter is dan
enige reserves in onszelf.
We moeten ons er goed van bewust zijn dat er in de meeste mensen latente
vermogens, krachten en reserves liggen – sluimerende talenten die opgewekt
moeten worden, naar boven gebracht en ontwikkeld.
Een zakenman was plotseling gestorven en had zijn zoon een prominent
tijdschrift op het gebied van het bankwezen nagelaten, met een verbazend
grote schuldenlast. De zoon, die op dat moment 28 jaar was en onervaren,
trok zijn jasje uit, stroopte zijn mouwen op en begon die onontwikkelde
verborgen talenten aan het werk te zetten. De bank van zijn vader steunde
hem, en in een paar jaar betaalde hij de schulden af en werd een succesvol
uitgever.
Maar er bestaat een grotere krachtbron. Er zijn bronnen die vele
malen groter zijn.
Waarom zou men ze dus niet allebei aanboren?
Waarom zou men die vonk in ons niet ontsteken, zich ertoe zetten de
eigen vermogens te ontwikkelen en tegelijkertijd ZELFvertrouwen
vervangen door een levend GELOOF in de leiding, inspiratie, wijsheid en
reserves van een dynamische, bovennatuurlijke KRACHT?
Als we de bijbelstudie vervolgen en in praktijk brengen, ontdekken we
dat er drie dimensies zijn: de binnenwereld, de buitenwereld
en de bovenwereld.
De meeste mensen beroven zichzelf door alleen van de eerste twee gebruik
te maken. In hun leven zijn er slechts deze twee dimensies waarop zij
vertrouwen.
Kijken in de binnenwereld is als kijken in een put en zien dat
hij is drooggevallen.
Zij vertrouwen op de binnenwereld en worden egocentrisch. Hun zorgen
gelden vooral zichzelf. Zo worden zij zelfzuchtig.
Zij kweken hebzucht, het verlangen om te hebben, te nemen, te
vergaren. Zij meten succes naar de hoeveelheid materiële goederen. Ten
opzichte van anderen zijn zij onverschillig, afgunstig, jaloers,
achterdochtig. Zij leven in een geest van wedijver.
Hun op zichzelf gerichte denken heeft als resultaat dat zij hun blik
voortdurend vernauwen.
Zij ontwikkelen wellicht verborgen talenten, wekken ambitie op voor
eigen voordeel en ontwikkelen hun eigen innerlijke krachten en reserves,
maar deze reserves zijn relatief klein. Zij proberen geluk te vinden in het
vergaren van materiële goederen, maar dat is niet de bron van geluk.
Daarnaast is er natuurlijk nog de aandrang van de menselijke natuur om
conformistisch te zijn – ergens bij te horen. De neiging om
zich te schikken naar de heersende opvatting. De dimensie van de
buitenwereld speelt dus een grote rol in hun leven.
Maar de mensen om hen heen zijn ook egocentrisch, en proberen hen op
alle fronten te slim af te zijn. Zij richten hun verlangens eveneens op het
vergaren van materiële zaken. Zij vormen een ongelukkige wereld. Zij zijn
uit op bezit, en u ondervindt maar al te vaak dat zij jaloers of afgunstig
op u zijn of een wrok tegen u koesteren. U ondervindt dat zij alleen om
zichzelf geven en niet om uw welzijn of geluk. U vertrouwt hen, en u
ondervindt maar al te vaak dat zij niet te vertrouwen zijn.
Er is niet veel te vinden aan reserves in de buitenwereld, maar
wel veel diepe teleurstellingen.
Maar de derde dimensie – de bovenwereld? Is het mogelijk dat het
grootste deel van de mensheid nagelaten heeft om de bron aan te boren met de
grootste reserves en betekenisvolle, lonende voordelen?
We lezen de volgende openbaringen. In het eerste hoofdstuk van de Bijbel
– over de schepping – staat dat God vee maakte naar de aard van vee en
walvissen naar de aard van walvissen – dat is hoe God hen maakte – hoe Hij
hen vormde en modelleerde. Maar in de verzen 26 en 27 staat dat Hij de mens
vormde naar Gods eigen beeld en gelijkenis – de mens werd gemaakt –
gevormd, gemodelleerd in de vorm en gestalte van God.
In het 7e vers van het tweede hoofdstuk staat echter dat Hij
de mens uit stoffelijke substantie vormde – uit de aardbodem – terwijl in
Johannes 4:24 wordt geopenbaard dat God bestaat uit immateriële geest.
Maar waarom werd de mens gevormd en gemodelleerd als God,
in plaats van als een van de dieren? Omdat de mens met een bepaald doel
geschapen is – hij werd geschapen om een persoonlijke en bijzondere relatie
met God te hebben.
In het boek Johannes wordt verklaard dat Jezus aan ieder die Hem
ontvangt de kracht geeft een zoon van God te worden. En in 1 Johannes 1:3
staat dat al diegenen werkelijk gemeenschap hebben – daadwerkelijk contact
en gemeenschap – met God en met Christus!
Als we doorgaan met het bestuderen van de Bijbel ontdekken we dat de
Bijbel letterlijk vol staat met beloften van God, waarin Hij
belooft dingen voor ons te doen, ons dingen te schenken en te voorzien
in onze behoeften.
Hier zijn enkele voorbeelden:
„Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in
Christus Jezus” (Filippenzen 4:19).
Hierin wordt niet beloofd dat in al uw verlangens of wensen voorzien zal
worden – alleen in uw behoeften.
En het is goed ons te realiseren dat de Bijbel openbaart dat God voor
ons doet waartoe wij zelf niet in staat zijn. Hij zal gewoonlijk in uw
behoeften voorzien door middel van uw eigen inspanningen – maar als u op Hem
vertrouwt, zal Hij ervoor zorgen dat wat u nodig hebt ook komt.
Jakobus 1:5-6: „Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet,
dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder
verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in
geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der
zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt.”
De meeste mensen zullen nadat ze deze waarheid omtrent de Bijbel hebben
geleerd, ontdekken dat ze, vooral in een moeilijke tijd, in wijsheid te kort
schieten.
Velen hebben sinds hun jeugd er altijd naar verlangd om inzicht
te hebben. En sommigen hebben dat in behoorlijke mate gekregen, maar
wijsheid is meer dan kennis en inzicht. Het is het vermogen om die twee te
gebruiken en een juiste en wijze beslissing te nemen.
We kunnen God houden aan wat Hij in Jakobus beloofd had. We kunnen om
wijsheid vragen.
We moeten geloven dat we wijsheid zullen ontvangen als we erom
vragen, omdat God het beloofd heeft – en God kan zijn belofte niet
verbreken. We zullen daarom wijsheid ontvangen.
Als christen hebben we in de gemeente, in de familiekring, in ons werk,
in het verenigingsleven, in het onderwijs die wijsheid nodig!
Als we gedwongen zijn alleen te vertrouwen op de vermogens in de
binnenwereld of op raad en advies van de buitenwereld, zullen we
ons doel niet bereiken. Maar wij kunnen alle drie dimensies aanboren.
We vragen uiteraard wel advies aan anderen. Salomo heeft gezegd
dat er veiligheid ligt in een groot aantal raadgevers. We roepen dus de hulp
van adviseurs in. We gebruiken ons eigen onderscheidingsvermogen, gebaseerd
op ervaring. En daarnaast vertrouwen we op wijsheid van God. We maken
gebruik van alle drie dimensies – en ze doen uitstekend werk.
Hoe groot zijn de reserves van de bovenwereld precies? Hoe
groot is de levende God?
De profeet Jesaja geeft ons hier informatie over. Hij schreef,
geïnspireerd door God:
„Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen
met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een
waag en de heuvelen met een weegschaal? Wie bestuurde de Geest des Heren en
onderrichtte Hem als zijn raadsman? Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem
inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg des
verstands doen kennen? Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer
en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat
uitgestrooid wordt” (Jesaja 40: 12-15). „Alle volken zijn als niets voor
Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. Met wie dan wilt gij
God vergelijken?” (vers 17-18.) „Hij troont boven het rond der aarde, en
haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en
spant hem uit als een tent waarin men woont” (vers 22). „Heft uw ogen naar
omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in
groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid
zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet een
achter” (vers 26). „Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig
God is de Here, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch
mat, zijn verstand is niet te doorgronden. Hij geeft de moede kracht en de
machteloze vermeerdert hij sterkte. Jongelingen worden moede en mat, zelfs
jonge mannen struikelen, maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht;
zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede;
zij wandelen, maar worden niet mat” (vers 28-31).
De fysieke kracht neemt af als we ouder worden, maar Gods energie in ons
blijft en kan groeien, afhankelijk van onze houding.
De bovenstaande verzen zijn voor ons een belofte – zij leveren een bron
van reserves waarop we vertrouwen.
Ja, in Gods Woord vinden we een vertrouwen dat veel praktischer en
doeltreffender is dan zelfvertrouwen. We kunnen het vertrouwen vinden dat
geloof is.
Het is het vertrouwen op de allerhoogste, grote God, wiens grootheid
hierboven is beschreven.
Zijn reserves zijn volkomen. Ze zijn onbeperkt. Van Hem zijn de rijkdom
en de middelen van het gehele universum. Hij is de bron van alle
kracht, van alles wat goed is, van alles wat wenselijk is.
Hij is niet alleen de grote Schepper. Hij is de allerhoogste Heerser
over het universum. Hij is de grote leraar, de bron van elementaire kennis.
Hij is de grote Gever! Hij gaf zijn eniggeboren Zoon –
voor onze verlossing. Hij geeft macht en sterkte. Hij voorziet in al onze
behoeften. Hij geeft wijsheid. Hij kan alles geven wat goed
is.
Ons leven wordt enorm verrijkt wanneer we in verbinding komen met deze
bron voor alle behoeften. En dat zal leiden tot de verrijking van duizenden
anderen. Wat is het een overweldigende rijkdom waar het grootste deel van de mensheid zichzelf van berooft door de dimensie van de bovenwereld niet aan hun leven toe te voegen! Met die dimensie kunnen we bidden met geloof – en vertrouwen doet slagen! |