Voor literatuurlijst klik hier.
Psalmen en
behoud:
De boodschap die de meesten over het hoofd zien!
Miljoenen mensen hebben zich voor inspiratie en troost tot de psalmen
gewend. Maar de psalmen zijn meer dan slechts aangename poëzie. Ze maken
krachtige profetieën bekend.
Het boek der Psalmen is een van de meest ontzagwekkende boeken van de
Bijbel! Het geloof en de eer aan God die in dit boek tot uitdrukking worden
gebracht, hebben door de eeuwen heen de mensen troost en bemoediging
gebracht. Maar het boek bevat veel meer: een essentiële boodschap voor de
tegenwoordige mens.
Dit is geen afstandelijk, rustig boek om bij in te slapen. Integendeel,
de psalmen zullen u tot de werkelijkheid brengen en u wakker schudden voor
de wereldschokkende gebeurtenissen van Gods meesterplan voor de mensheid!
In feite dragen de psalmen een krachtige profetische boodschap uit voor
hen die het begrijpen. Laten wij eens precies kijken wat dit betekent.
De
psalmen – uw tijdmachine
Volgens Jezus Christus en zijn apostelen heeft koning David, een man
„naar Gods hart”, veel van de psalmen geschreven.
Handelingen 13:22: „En nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun
David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van
Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen.”
Lukas 20:42: „Want David zelf zegt in het boek der Psalmen: De Here
heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand.”
Handelingen 4:25: „Die door de Heilige Geest bij monde van onze vader
David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed en de volken
ijdele raad bedacht?”
Hebreeën 4:7: „Stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David
na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn
stem hoort, verhardt uw harten niet.”
Sommige psalmen dateren echter al uit de tijd van Mozes. Psalmen 90:1:
„Een gebed van Mozes, de man Gods. HERE, Gij zijt ons een toevlucht geweest
van geslacht tot geslacht.” Andere psalmen werden tientallen jaren na de
dood van David geschreven, tot aan en na de Babylonische ballingschap in de
dagen van Ezra en Nehemia. Psalm 137 werd geschreven in de tijd dat al vele
Joden waren teruggekeerd naar Jeruzalem en omgeving en geeft een terugblik.
Vers 1-4: „Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion
gedachten. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers; want daar begeerden
zij die ons gevangen hielden, van ons een lied, en zij die ons mishandelden,
vreugdebetoon: Zingt ons een der liederen van Sion. Hoe zouden wij des HEREN
lied zingen op vreemde grond?”
Er wordt algemeen aangenomen dat Ezra de psalmen heeft verzameld en in
hun huidige volgorde gerangschikt.
De psalmen omvatten vijf aparte boeken; Boek I bevat Psalmen 1-41; Boek
II Psalmen 42-72; Boek III Psalmen 73-89; Boek IV Psalmen 90-106 en Boek V
Psalmen 107-150. Gelijk de Thora (de vijf Boeken van Mozes) in vijf boeken
wordt verdeeld (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium), zo
verdeelt men ook dit boek der Psalmen in vijf onderdelen.
De vijf wetboeken, of de Thora, maken samen met de vijf Psalmboeken één
krachtige profetie bekend: het behoud van de mensheid!
De psalmen schilderen mensen af in profetie. De voorbije menselijke
beproevingen en triomfen van David en andere persoonlijkheden zijn
profetisch en maken van de psalmen een indrukwekkende profetie voor onze
tijd en de grote toekomst die voor ons ligt.
Stap in uw tijdmachine, het boek der Psalmen, en reis door tijd en
ruimte van de tegenwoordige wereld naar de wereld van morgen en nog verder.
Zie het verleden, het heden en de eeuwigheid – allemaal in het boek der
Psalmen.
Zet de tijd op het verleden door Boek I der Psalmen te openen. Het
succes van onze reis in de toekomst is tenslotte afhankelijk van ons begrip
van en onze reactie op het verleden. Zet de wijzer helemaal op het begin van
het tijdperk van de mens op aarde.
Daar gaan wij. Gebeurtenissen, mensen en plaatsen flitsen langs ons heen
in een duizelingwekkende caleidoscoop van zien en horen. Duizenden jaren
stormen in minuten voorbij terwijl wij het verleden induiken. Plotseling
komen wij tot stilstand. Ah, voor ons bloeit de hof van Eden.
Hier staan wij, als getuigen van de ervaringen van Adam en Eva, de
eerste mensen. Hun beslissing bepaalde de toekomstige loop van de
geschiedenis der mensheid! Niet omdat het Adam en Eva waren, ook andere
mensen zouden hetzelfde gedaan hebben.
Het begin
In het boek van het begin, Genesis, staat opgetekend dat God Adam
en Eva twee levenswijzen bood in de vorm van twee bomen: de boom des levens
en de boom der kennis van goed en kwaad. Genesis 2:9: „Ook deed de HERE God
allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed
om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de
boom der kennis van goed en kwaad.” Deze twee levenswijzen waren de
levenswijze van geven en de levenswijze van nemen, die van het leven en die
van de dood. De reactie van Adam en Eva op Gods onderwijs zou hen en hun
kinderen voor de volgende 6000 jaar beïnvloeden.
Het eerste boek van de Psalmen herhaalt de boodschap van de twee
levenswijzen. De profeet David stelt ons ook voor de kwestie die in de hof
van Eden wordt geopenbaard als hij schrijft: Psalmen 1:1-2: „Welzalig de man
die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der
zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des HEREN wet zijn
welgevallen heeft [de boom des levens, de levenswijze van geven], en diens
wet overpeinst bij dag en bij nacht.”
Wat gebeurt er als iemand de levenswijze van geven volgt? „Want hij is
als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd,
welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt, gelukt” (vers 3).
De eerste psalm van het eerste van de vijf boeken heeft een kolossale
betekenis. De boom waarnaar hier wordt verwezen, is de boom des levens. Het
was de wil van God dat de mensen van die boom zouden eten door de
levenswijze van geven te volgen: „die zijn vrucht geeft”. Als Adam en Eva
dat hadden gedaan, zouden zij gebloeid hebben en als die boom geworden zijn
– want wij zijn wat wij eten. De boom van God, de levenswijze van God, is
geven, want „God is liefde”. 1 Johannes 4:8: „Wie niet liefheeft, kent God
niet, want God is liefde.” De bestemming van de mensheid is om geboren te
worden als letterlijke kinderen van God!
De rivier in de psalmen is dezelfde rivier als die in de hof van Eden.
Genesis 2:10: „Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen.” De
boom ontvangt zijn leven van de rivier.
Op dezelfde wijze moest ook het leven van Adam voortkomen uit de rivier.
Het water symboliseert Gods heilige geest. Deze kracht verschaft de energie
om volgens de weg van geven te leven en brengt eeuwig leven wanneer men deze
weg permanent volgt. Johannes 7:37-39: „Indien iemand dorst heeft, hij kome
tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van
levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest,
welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden.” Dit water is de
ware bron van de eeuwige jeugd. Het „loof” van Adam hoefde niet te
„verwelken” (Psalmen 1:3).
Aan de andere kant laten de psalmen de tragische gevolgen van de
levenswijze van nemen zien. De boom der kennis van goed en kwaad brengt
rampspoed. Psalmen 1:4: „Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat
de wind verstrooit. Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht,
noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen, want de HERE kent de
weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.”
Met diepe teleurstelling zien wij hoe Adam en Eva de levenswijze van
nemen kiezen. Somber zien wij hen verwelken en, net zoals de psalm zegt, tot
stof worden in de wind. God had hen gewaarschuwd. Genesis 3:19: „Want stof
zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” De nakomelingen van Adam haasten
zich langs de weg van nemen naar de onontkoombare gevolgen van die
levenswijze: vernietiging en ellende. Psalmen 2:1-5: „Waarom woelen de
volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich
in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de HERE en zijn gezalfde:
Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Die in de
hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn
toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap.”
Maar is dit het einde? Nee! Er komt een nieuw begin, een nieuwe hoop uit
het stof: Jezus Christus.
Elders verkondigt de apostel Paulus het goede nieuws. 1 Corinthiërs
15:45-47: „Aldus staat er ook geschreven [in Genesis 2:7]: de eerste mens,
Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch
het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het
geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is
uit de hemel.” Laten wij ons, verlangend naar de komst van onze Heer en
Verlosser, 4000 jaar vooruit spoeden. Plotseling bevinden wij ons in Judea,
de plaats waar Jezus Christus met zijn eerste komst naar de aarde een
speciale missie vervulde. David getuigde van wat lang daarvoor al in de
hemel was gezegd in Psalmen 2:7: „Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik
heb u heden verwekt.” Deze woorden gingen in vervulling aan het begin van de
tijd van het Nieuwe Testament.
Mattheüs 3:13-17: „Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot
Johannes, om Zich door hem te laten dopen. Maar deze trachtte Hem daarvan
terug te houden en zeide: Ik heb nodig door U gedoopt te worden en komt Gij
tot mij? Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden,
want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij
Hem geworden. Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water.
En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een
duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn
Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.”
Handelingen 13:33: „Gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn
zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt.”
Wij zien hoe Jezus een man wordt en zijn bestemming vervult. Zijn
diepste gevoelens gedurende zijn laatste Pascha met de discipelen worden
door David verwoord in Psalmen 41:10: „Zelfs mijn vriend, op wie ik
vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven.”
Johannes 13:18: „Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen;
maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft
zijn hiel tegen Mij opgeheven.”
Na het verraad leiden de vijanden van Jezus Hem voor aan de hogepriester
en de raad. Wij horen de mensen Jezus leugens en valse beschuldigingen voor
de voeten werpen. De psalmschrijver zegt in Psalmen 35:11: „Misdadige
getuigen staan op, zij vragen mij naar wat ik niet weet.”
Dan wordt Jezus door de Romeinen gegeseld. Wij krimpen ineen als de
stukjes ijzer en bot van de gesel de rug van Jezus openrijten. Zijn vlees
wordt zo verschrikkelijk verscheurd dat, zoals de psalmist profetisch
schrijft in Psalmen 22:18: „Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe,
zij zien met leedvermaak naar mij.” Mattheüs 27:39: „En de voorbijgangers
spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd.”
Wanneer Jezus aan het hout hangt, hoort Hij de menigte tegen zich tekeer
gaan. De psalmist schrijft in Psalmen 22, vers 8-9: „Allen die mij zien,
bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: Wentel het op
de Here; laat die hem verlossen, hem redden, Hij heeft immers welgevallen
aan hem!” Lukas 23:35: „En het volk stond erbij en zag toe. Ook de oversten
hoonden en zeiden: Anderen heeft Hij gered, laat Hij nu Zichzelf redden,
indien Hij de Christus Gods is, de uitverkorene!”
Jezus, op wie onze zonden zwaar wogen, roept uit: „Mijn God, mijn God,
waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de
woorden van mijn jammerklacht?” (Psalmen 22:2.) Mattheüs 27:46:
„Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli,
lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Mattheüs 27:35: „Nadat zij Hem gekruisigd hadden,
verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen.” Psalmen 22:19: „Zij verdelen mijn klederen onder
elkander en werpen het lot over mijn gewaad.”
Jezus Christus houdt vol in diepe mentale en lichamelijke nood, gedreven
door twee overheersende gedachten: Zijn opstanding en ons behoud. Van zijn
opstanding zegt Jezus in Psalmen 16:10: „Want Gij geeft mijn ziel niet prijs
aan het dodenrijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien.” Handelingen
2:27: „Omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw
heilige ontbinding doen zien.”
Wat zal het eindresultaat zijn van de dood en opstanding van Jezus
Christus? Psalmen 22:28 zegt ons: „Alle einden der aarde zullen het gedenken
en zich tot de Here bekeren; alle geslachten der volken zullen zich
nederbuigen voor uw aangezicht.”
Wat een begin voor de mensheid – wat een daad van liefde! Het eerste
boek van de Psalmen beschrijft krachtig de liefde van God – het begin van
behoud. Deze psalmen verkondigen in combinatie met Genesis het begin van
Gods plan voor de mens.
De
Gemeente
Laten wij met de hoop van het behoud door het offer van Jezus Christus
moedig en vol vertrouwen voorwaarts gaan in de tijd. Zet de wijzer op het
heden, het tijdperk van Gods Gemeente, door Boek II van de Psalmen op te
slaan (hoofdstuk 42-72).
Terwijl wij door bijna 2000 jaar geschiedenis reizen, roept God zijn
volk. Johannes 6:44: „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij
gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.” God
leidt deze mensen tot bekering, zij worden gedoopt door zijn dienaren en de
Vader verwekt hen met zijn heilige geest. Handelingen 2:38: „En Petrus
antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van
Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des
Heiligen Geestes ontvangen.” Met de kracht van de heilige geest overwint
Gods volk zichzelf, Satan en de wereld en kwalificeert zich voor het komende
Koninkrijk van God.
Boek II beschrijft de relatie van God met zijn Gemeente. Wat dit
Gemeentethema betreft komt Exodus, het tweede wetboek, overeen met Boek II
van de Psalmen. In Exodus roept God zijn Gemeente (het oude Israël) en leidt
haar. Exodus betekent eigenlijk ’uittocht’. God riep Israël uit
Egypte, evenals Hij christenen uit deze wereldse samenleving roept.
God doopte de Israëlieten zelfs in de Rode Zee. Paulus schrijft in 1
Corinthiërs 10:1-2: „Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat
onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen
zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee.”
Het potentieel van Israël was ongelooflijk. Exodus 19:6: „En gij zult
Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk.” Klinkt dat
bekend? Vergelijk het eens met 1 Petrus 2:5, 9 en Openbaring 5:10.
1 Petrus 2:5: „En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de
bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het
brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus
Christus.” Vers 9: „Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk
priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote
daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot
zijn wonderbaar licht.”
Openbaring 5:10: „En Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een
koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de
aarde.”
In de psalmen beschrijft David het thema van de Gemeente vanuit een
persoonlijk gezichtspunt. Hij geeft uitdrukking aan de gevoelens en
gedachten van christenen in elke tijd. David ziet reikhalzend uit naar de
waarheid van God. Psalmen 43:3: „Zend uw licht en uw waarheid.” De psalmist
verlangt ernaar in Gods Gemeente te zijn: „Mogen die mij geleiden, mij
brengen naar uw heilige berg en naar uw woningen” (vers 3).
Bekering en de verwekking door de heilige geest zijn de kenmerken van
iedere waarlijk bekeerde mens. David had diep berouw over zijn zonden. Maar
David wist net als iedere christen dat hij de kracht van Gods geest nodig
had om de zonde met succes te overwinnen. Lees zijn gebed. Psalmen 51:12-13:
„Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste
geest; verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van
mij.”
De psalmschrijver beschouwt Jezus Christus als het fundament van de
Gemeente. Psalmen 71:3: „Wees mij tot een rots ter woning, waarheen ik
bestendig kan gaan, die Gij beschikt hebt tot mijn redding, want mijn rots
en mijn vesting zijt Gij.” Jezus Christus zei tegen Petrus: „En op deze
petra [de rots Christus] zal Ik mijn gemeente bouwen” (Mattheüs 16:18).
Jezus Christus is de rots waarop de Gemeente staat. 1 Corinthiërs 10:4: „En
allen [de Israëlieten] dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken
uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de
Christus.” Efeziërs 2:19-20: „Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en
bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd
op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf
de hoeksteen is.”
De grote
verdrukking
Voor sommige mensen begint Gods plan zich voor hen te ontvouwen en
willen weten hoe de toekomst eruitziet. Ga weer in uw tijdmachine zitten.
Gordels om. Het wordt een ruwe tocht. Zet de wijzer op het eind van dit
tijdperk door Boek III open te slaan (hoofdstuk 73-89).
Het thema van het derde boek is doortrokken van vernietiging. Terwijl
wij op de toekomst afreizen, trilt ons lichaam en siddert ons hart als we
ziekte en hongersnood zien die ons thuisland en de mensen die wij kennen
teisteren. Wij worden verblind door het flitsende licht van nucleaire
ontploffingen.
Dit deel van de psalmen is grotendeels geschreven door Levitische
priesters. Het loopt parallel met het wetboek Leviticus.
In Leviticus staan profetieën van de ophanden zijnde verwoesting van
Israël in de grote verdrukking. De profetie van Leviticus 26 is, hoewel door
Mozes geschreven voordat de Israëlieten het beloofde land binnengingen, een
profetie met een tweeledige vervulling. Het was een waarschuwing voor
de mensen van Mozes' tijd, maar de tweede en laatste vervulling ervan is al
begonnen in onze tijd en zal zich voltrekken in de komende jaren. Voor de
ongehoorzaamheid en opstandigheid van dit volk profeteert God in Leviticus
26:16: „Dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken:
tering en koorts, die de ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan
zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw vijanden zullen het eten.” Vers
19-20: „En uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw
land als koper. Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal
zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet
dragen.” Vers 29-31: „En gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees
uwer dochters zult gij eten. En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw
wierookaltaren uitroeien [de valse religies, waaronder het valse christendom
de grootste is]; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal
een afkeer van u hebben. Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw
heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken.”
De psalmist ziet ook de toekomstige vernietiging van onze samenleving.
Hij geeft een verslag van onze egoïstische en goddeloze samenleving en het
gevolg daarvan. Psalmen 73:2-19: „Maar mij aangaande, bijkans waren mijn
voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden. Want ik was
afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag. Want
moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam; in de kwelling
der stervelingen delen zij niet, en met andere mensen worden zij niet
geplaagd. Daarom is de trots hun een halssieraad, het geweld omhult hen als
een kleed [pronkgewaad]; hun ogen puilen uit van vet, de inbeeldingen van
hun hart lopen over; zij spotten, en boosaardig spreken zij van verdrukking,
zij spreken uit de hoogte; ze zetten een mond op tegen de hemel, en hun tong
roert zich op de aarde. Daarom wendt zijn volk zich hierheen [ook het
hedendaagse Israël (niet te verwarren met Juda, de huidige staat Israël), de
twaalf stammen van Israël die een leidende rol in de Westerse wereld spelen,
doen aan de hooghartige goddeloosheid mee], en als water in overvloed wordt
het door hen geslorpt; zij zeggen: Hoe zou God het weten; zou er ook
wetenschap zijn bij de Allerhoogste? Zie, zo zijn de goddelozen, altijd
onbezorgd vermeerderen zij het bezit. Maar tevergeefs heb ik mijn hart rein
gehouden, mijn handen in onschuld gewassen. De ganse dag word ik geplaagd,
mijn bestraffing is er elke morgen. Indien ik gezegd had: Ik zal aldus
spreken, zie, dan ware ik afvallig geweest van het geslacht uwer kinderen.
Ik tobde erover om dit te begrijpen, een kwelling was het in mijn ogen,
totdat ik in Gods heiligdommen inging [zelf onderzoek deed in de Bijbel!],
en op hun einde lette. Waarlijk, Gij stelt hen op glibberige plaatsen, Gij
doet hen instorten tot puin. Hoe worden zij in een oogwenk tot een voorwerp
van ontzetting, zijn zij verdwenen, vergaan door verschrikkingen.”
Jeruzalem en de Tempel huilen en klagen in ontzetting. De priester Asaf
roept uit in Psalmen 79:1: „O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen,
zij hebben uw heilige tempel ontwijd, Jeruzalem tot puinhopen gemaakt.”
Vergelijk Mattheüs 24:15: „Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting,
waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan
(wie het leest, geve er acht op).”
Sommige van de heiligen sterven de marteldood. Psalmen 79:2: „Zij hebben
de lijken van uw knechten gegeven tot spijze aan het gevogelte des hemels,
het vlees van uw gunstgenoten aan het gedierte des velds.”
Wanneer de hele mensheid met vernietiging wordt bedreigd roept de
psalmist wanhopig uit in Psalmen 89:48-49: „Gedenk, wat mijn levensduur is,
tot welke nietigheid Gij alle mensenkinderen hebt geschapen. Welke mens
leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal redden uit de macht
van het dodenrijk?” Zal de mens deze donkerste, afgrijselijkste periode van
de geschiedenis van de mensheid overleven? Boek III vormt samen met de
profetieën van Leviticus een klaagzang van dood en vernietiging. Onze reis
in de toekomst wordt gekenmerkt door duisternis en somberheid – maar op deze
duisternis volgt een wonderbaarlijk licht.
Gods
Koninkrijk
Laten wij hier weggaan! Snel, zet de wijzer op het jaar ’1 K.G.’ (het
eerste jaar van het Koninkrijk van God) door Boek IV open te slaan
(hoofdstuk 90-106).
Terwijl wij voortrazen uit de duisternis van de grote verdrukking zien
wij aan de horizon de eerste glimp licht. Het is de dageraad van het
glorierijke Koninkrijk van God.
Het wetboek Numeri loopt parallel met Boek IV van de Psalmen. Ze
vertellen het verhaal van de vreedzame, welvarende heerschappij van Gods
Koninkrijk op aarde.
Numeri verhaalt van de tocht van Israël door de wildernis, wonend in
loofhutten (tijdelijke woonplaatsen). God gebood in verband met de viering
van het Loofhuttenfeest in Leviticus 23:42: „In loofhutten zult gij wonen
zeven dagen.” Het wonen in deze tijdelijke onderkomens leert ons dat ons
lichaam een tijdelijk iets is; wij moeten het eeuwige leven in Gods
Koninkrijk zoeken.
Mozes, die het fysieke Israël naar het fysieke type van Gods Koninkrijk
leidde, het beloofde land, zegt het volgende over onze eeuwige woonplaats in
Psalmen 90:1: „Here, Gij zijt ons een toevlucht [loofhut] geweest van
geslacht tot geslacht.” Hoelang zal dit tijdperk van het Koninkrijk duren?
„Duizend jaren”. Vers 4: „Want duizend jaren zijn in uw ogen als de dag van
gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake.” Vergelijk 2
Petrus 3:8: „Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat een dag bij de
Here is als duizend jaar en duizend jaar als een dag.” In zeven dagen schiep
God hemel en aarde. De zeven scheppingsdagen, waarvan elke dag staat voor
1000 jaar, eindigt met een dag van rust: het 1000-jarige Vrederijk. Genesis
2:2-4: „Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt
had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. En
God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft
van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht. Dit is de
geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde,
dat de HERE God aarde en hemel maakte.” Zevenduizend jaar geschiedenis van
de mens.
Gedurende de laatste, zevende, 1000 jaar zal Gods Koninkrijk gaan
regeren op aarde. Daarna eindigt de geschiedenis van de mensheid en zullen
de mensen die God gehoorzamen, als onsterfelijke wezens in eeuwigheid deel
uitmaken van Gods Koninkrijk. Daniël 7:27: „En het koningschap, de macht en
de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan
het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig
koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen.”
De mensen zullen in de zevende periode van 1000 jaar van de overvloedige
welvaart genieten en door het houden van Gods wetten gelukkig zijn. Het
paradijs zal terugkeren op aarde. Jesaja 51:3: „Want de HERE troost Sion,
Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar
wildernis als de hof des HEREN; blijdschap en vreugde zullen er gevonden
worden, loflied en geklank van gezang.” Ezechiël 36:35: „En men zal zeggen:
Dit land dat verwoest was, is geworden als de hof van Eden; de steden die,
verwoest en vernield, in puin lagen, zijn weer versterkt en bewoond.”
Psalmen 1:3 verwijst naar de rivier en de boom des levens in de hof van
Eden, de levenswijze van God (geven). De boom ontvangt zijn leven van de
rivier. Dit beeld wordt werkelijkheid in het komende Vrederijk. Christus
gebruikt het beeld van levengevend water voor de heilige geest, zoals we
gelezen hebben in Johannes 7:37-39. Zie ook Johannes 4:14: „Maar wie
gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen
in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot
een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven.”
In het komende paradijs zal er weer een fysieke rivier stromen met water
dat gezond maakt en symbool staat voor het geestelijke water, de heilige
geest van God.
Ezechiël 47:12: „Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden
allerlei vruchtbomen opschieten, waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht
niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen, omdat hun water uit het
heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot
geneesmiddel.” Vers 8-10: „Hij zeide tot mij: Dit water stroomt naar de
oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee [de Dode
Zee]; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle
levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt, en er
zal zeer veel vis zijn, want als dit water daarheen komt, dan wordt het
water van de zee gezond. Overal waar de beek komt, zal alles leven. Vissers
zullen erlangs staan van Engedi tot En-eglaïm; het zal een plaats zijn om de
netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn,
zoals de vissen van de grote zee, zeer talrijk.”
De geestelijke betekenis geeft hoop, zekerheid, op onsterfelijk leven.
Openbaring 2:7: „Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de
gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des
levens, die in het paradijs Gods is.”
Openbaring 21:6: „En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de
alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de
bron van het water des levens, om niet.”
Openbaring 22:1: „En hij toonde mij een rivier van water des levens,
helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam.”
Openbaring 22:17: „En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het
hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des
levens om niet.”
Wij zien hoe de hele wereld zich verheugt in de heerschappij van God.
Psalmen 97:1: „De Here is Koning. Dat de aarde juiche, dat vele kustlanden
zich verheugen.”
Nu zet God zich er voor het eerst toe om de hele wereld te verlossen.
Psalmen 98:2-3: „De Here heeft zijn heil bekendgemaakt, zijn gerechtigheid
geopenbaard voor de ogen der volken . . . alle einden der aarde hebben
aanschouwd het heil van onze God.”
Boek IV van de Psalmen schildert samen met Numeri een prachtig beeld van
Gods Koninkrijk in heerschappij over deze aarde. Maar er ontbreekt nog iets.
Volkomen
behoud
Maar wat komt er na het Millennium? Hoe staat het dan met de ontelbare
miljoenen die in misleiding geleefd hebben en gestorven zijn, zonder de ware
God te hebben gekend? Zullen wij net doen alsof zij nooit hebben bestaan?
Nu, God denkt aan hen. Kom, laten wij onze reis voortzetten. Wij zullen
de wijzer op de tijd na het Millennium zetten door Boek V van de Psalmen
open te slaan (hoofdstuk 107-150).
Wat treedt er in een enkel jaar een groot verschil op – kijk eens naar
al die mensen! Het lijkt wel alsof iedereen die ooit geleefd heeft, hier
aanwezig is.
Openbaring 20:12: „En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande
voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd
geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van
hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.”
Ezechiël 37:1-14: „De hand des HEREN kwam op mij, en de HERE voerde mij
in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen.
Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote
menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot
mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here HERE, Gij
weet het. Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot
hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des HEREN. Zo spreekt de Here HERE
tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal
spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en
geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de HERE
ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde,
ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich
aaneen zoals zij bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen
spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog
niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer,
mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here Here: kom van de vier
windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen
profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij
herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger. Voorts
zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls.
Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het
is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here HERE:
zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en
u brengen naar het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben,
wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik
zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw
land; en gij zult weten, dat Ik, de HERE, het gesproken en gedaan heb, luidt
het woord des HEREN.”
Niet alleen de Israëlieten die ooit geleefd hebben zullen een kans
krijgen om te leven volgens Gods normen en waarden, maar alle mensen uit
alle tijden die niet in de opstanding zullen zijn bij de komst van Christus.
De periode van menselijk leven na het komende Millennium, de tijd van de
tweede opstanding, wordt ’de Dag des Oordeels’ of ’het Oordeel van de Grote
Witte Troon’ genoemd. Openbaring 20:11: „En ik zag een grote witte troon en
Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel
vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden.”
Op welke wijze sprak Jezus over deze bijzondere ’dag’ of periode van
oordeel voor de mensen die de boodschap van behoud nog moeten horen?
Mattheüs 10:15: „Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en
Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor die stad.”
Mattheüs 11:20-24: „Toen begon Hij de steden, waarin de meeste krachten
door Hem verricht waren te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden: Wee
u, Chorazin, wee u, Betsaida! Want indien in Tyrus en Sidon die krachten
waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak
en as bekeerd hebben. Doch Ik zeg u, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker
zijn in de dag des oordeels dan voor u. En gij, Kafarnaüm, zult gij tot de
hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen; want indien in
Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, het zou gebleven
zijn tot de dag van heden. Maar Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom
draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u.”
Mattheüs 12:41-42: „De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan
met dit geslacht en het veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de
prediking van Jona en zie, meer dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden
zal in het oordeel optreden met dit geslacht en het veroordelen, want zij is
gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en zie,
meer dan Salomo is hier.”
Christus noemde eerst de bevolking van Sodom en Gomorra, vervolgens die
van Tyrus en Sidon, nogmaals Sodom, daarna Ninevé van Jona's tijd en
tenslotte de koningin van Scheba. Al deze mensen die in verschillende
generaties leefden worden vergeleken met de mensen die tijdens Jezus'
generatie in de steden en dorpen leefden, en van wie verreweg de meesten de
boodschap van Christus niet begrepen of geloofden. Jezus gaf voldoende
voorbeelden van generaties mensen van verschillende plaatsen en tijden in de
geschiedenis om aan te tonen dat het grootste deel van de mensheid dezelfde
tijd op deze aarde weer in leven zal zijn. Zij allen zullen in de tweede
opstanding opstaan, eenvoudig omdat zij tijdens hun vorige leven niet door
God geroepen zijn.
Deuteronomium stemt wat het thema van volkomen behoud van de mens
betreft overeen met Boek V. Deuteronomium betekent letterlijk ’de
tweede wet’, de conclusie en samenvatting van de eerste vier wetboeken,
evenals Boek V van de Psalmen de conclusie is van het plan van God.
Het thema van Deuteronomium is het concept van eenheid en universaliteit
van God en de eenheid van de mensheid. De universaliteit van God zal bereikt
worden als iedereen in de gelegenheid is gesteld om in Gods Koninkrijk te
zijn.
Boek V van Psalmen viert het volledige behoud van de mensheid. Er gaan
dankbare vreugdekreten op naar God: Psalmen 107:1-3: „Looft de Here, want
Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Dat de
verlosten des Heren zo spreken, die Hij uit de macht van de tegenstander
heeft verlost en uit de landen heeft verzameld, van het oosten en van het
westen, van het noorden en van de zee.”
God zal uiteindelijk alle mensen die dat willen van de laatste vijand
verlossen – de dood. 1 Corinthiërs 15:54-57: „En zodra dit vergankelijke
onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid
aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De
dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood,
waar is uw prikkel? De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde
is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here
Jezus Christus.”
De heiligen, zij die Gods geest hebben ontvangen en met Christus zullen
gaan regeren, zullen de macht van menselijke overheden vernietigen en „het
beschreven vonnis aan hen te voltrekken”.
Psalmen 149:4-9: „Want de HERE heeft een welbehagen in zijn volk, Hij
kroont de ootmoedigen met heil. Laten de vromen juichen met eerbetoon,
jubelen op hun legersteden. De lofverheffingen Gods zijn in hun keel, een
tweesnijdend zwaard is in hun hand, om wraak te oefenen aan de volken,
bestraffingen aan de natiën; om hun koningen met ketenen te binden en hun
edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken.
Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja.”
„Het beschreven vonnis” is in Deuteronomium opgetekend.
Deuteronomium 7:24: „Hun koningen zal Hij in uw macht geven, zodat gij
hun naam van onder de hemel doet verdwijnen; niemand zal tegen u
standhouden, totdat gij hen verdelgd hebt.”
Deuteronomium 12:32: „Al wat ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden;
gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen.”
Deuteronomium 29:18-20: „Laat er daarom onder u geen man of vrouw, geen
geslacht of stam zijn, wier hart zich nu van de HERE, onze God, afwendt om
de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die
gif of alsem voortbrengt. Maar als iemand bij het horen van deze
vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal vrede
hebben, wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel (waardoor hij
verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het dorre land) dan zal
de HERE die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn en de ijver des
HEREN tegen hem branden; heel de vloek, die in dit boek opgetekend staat,
zal op hem rusten, en de HERE zal zijn naam uitwissen onder de hemel.”
Deuteronomium 32:41: „Als Ik mijn bliksemend zwaard wet, en mijn hand
grijpt naar het gericht, dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders, en
vergelding brengen over wie Mij haten.”
Openbaring 2:26-27: „En wie overwint en mijn werken tot het einde toe
bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met
een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van
mijn Vader ontvangen heb.”
Satan, de god van deze wereld, ontvangt samen met zijn demonen zijn
straf door het vonnis van de heiligen. Ja, de ware christenen zullen Satan
en zijn demonen oordelen en veroordelen, zodat zij de mensheid nooit meer
kunnen misleiden. 1 Corinthiërs 6:2: „Of weet gij niet, dat de heiligen de
wereld zullen oordelen?”
Mensen kunnen niemand heilig verklaren. Zij die door God geroepen zijn
en zijn geest hebben ontvangen zijn heiligen. Romeinen 1:7: „Aan alle
geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn [toen deel uitmaakten
van de gemeente te Rome]: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van
de Here Jezus Christus.” Romeinen 15:25-26: „Maar thans ben ik op reis naar
Jeruzalem ten dienste van de heiligen. Want Macedonië en Achaje hebben
goedgevonden een handreiking te doen aan de armen onder de heiligen te
Jeruzalem.” 1 Corinthiërs 14:33: „Want God is geen God van wanorde, maar van
vrede. Zoals in alle gemeenten der heiligen . . .”
1 Corinthiërs 6:3: „Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen
zullen?”
Openbaring 20:4: „En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het
oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om
het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch
zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en
op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als
koningen met Christus.”
Vers 10: „En de duivel, die hen [de volken] verleidde, werd geworpen in
de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en
zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.”
De ware broederschap van alle mensen zal uiteindelijk werkelijkheid
worden: Psalmen 133:1-3: „Ziet, hoe goed en liefelijk is het, als broeders
ook tezamen wonen. Het is als de kostelijke olie op het hoofd,
nedervloeiende op de baard, de baard van Aäron, die nedergolft op de zoom
van zijn klederen. Het is als dauw van de Hermon, die nederdaalt op de
bergen van Sion. Want daar gebiedt de Here de zegen, leven tot in
eeuwigheid.” Wij zullen één zijn met God en ook één zijn met elkaar.
De hele mensheid stemt in met de lofzang voor God de Vader, die nu op
aarde bij hen woont in het Nieuwe Jeruzalem: Psalmen 150:1-6: „Halleluja.
Looft God in zijn heiligdom, looft Hem in zijn machtig uitspansel; looft Hem
om zijn machtige daden, looft Hem naar zijn geweldige grootheid. Looft Hem
met bazuingeschal, looft Hem met harp en citer, looft Hem met tamboerijn en
reidans, looft Hem met snarenspel en fluit, looft Hem met klinkende
cimbalen, looft Hem met schallende cimbalen. Alles wat adem heeft, love de
HERE. Halleluja.”
Elk Boek van de Psalmen eindigt met ’amen’, behalve Boek V. Waarom,
vraagt u? Omdat: „Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede . . .
van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit
doen” (Jesaja 9:6).
De psalmen verkondigen een krachtige profetie en nemen ons mee naar het
verleden, het heden en de toekomst. |