Voor literatuurlijst klik hier.
Welk beeld reflecteren wij?
Wij moeten het
valse beeld dat wij van onszelf
In sommige attractieparken is een ’spiegelzaal’ waarin spiegels staan
die verwrongen beelden weergeven.
Je gezicht kan dik of dun lijken en je lichaam langgerekt of gedrongen,
afhankelijk van het soort spiegel.
Maar als je thuis in de spiegel kijkt, verwacht je een getrouwe weergave
van jezelf te zien.
Geeft ons uiterlijk wel een waarheidsgetrouw beeld van ons? Kan er in
ons een persoon verborgen zitten die niet te zien is?
Wanneer wij als christenen over onszelf nadenken, zien wij onszelf dan
zoals wij werkelijk zijn? Of is het maar een beeld dat we van onszelf hebben
gemaakt – een beeld dat wij ook aan anderen laten zien en dat zowel ons als
hen een verwrongen kijk op onze christelijke conditie geeft?
Slechts
uiterlijk vertoon
De farizeeën in de tijd van Jezus lieten een vertekend beeld van
gerechtigheid zien. Hun uiterlijk vertoon strookte niet met hun ware aard.
Ze lieten zich niet leiden door Gods gerechtigheid, maar door hun eigen
gerechtigheid. Zij dachten dat zij goede mensen waren, en vaak leek dat ook
zo te zijn. Maar Jezus zag door de buitenkant heen en veroordeelde hen.
Lukas 18:9-12: „Hij sprak ook met het oog op sommigen, die van zichzelf
vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten, deze
gelijkenis: Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de één was
een Farizeeër, de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij
zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers,
onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal
per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten.”
Dit was een vertegenwoordiger van een groep die geloofde dat hun eigen
daden een bewijs waren voor hun rechtvaardigheid. Zij dachten dat het
uiterlijke vertoon van de naleving van de wet, zoals vasten of een
nauwkeurige berekening van de tienden, voldoende was.
Jezus Christus wist wel beter. Mattheüs 23:27-28: „Wee u,
schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij gelijkt op gewitte
graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van
doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zo ook gij, van buiten schijnt gij de
mensen wel rechtvaardig, doch van binnen zijt gij vol huichelarij en
wetsverachting.”
Ja, de farizeeën hadden een sfeer van godsdienstigheid om zich heen,
maar Christus kon verder kijken en hun diepere gedachten zien. En Hij zag
dat die twee niet met elkaar in overeenstemming waren.
Wat wij ons moeten afvragen is: zijn mijn uiterlijke daden een weergave
van mijn ware gevoelens? Of bedrieg ik zowel mijzelf als anderen met
betrekking tot mijn ware ik?
Blad of
vruchten
Lees het bijbelse verhaal over de vijgenboom eens. Markus 11:12-14: „En
de volgende dag, toen zij van Betanië kwamen, werd Hij hongerig. En toen Hij
van verre een vijgenboom zag, die bladeren had, ging Hij daarheen om te zien
of Hij er ook iets aan vinden zou. En erbij gekomen, vond Hij er niets aan
dan bladeren; want het was de tijd niet voor vijgen. En Hij antwoordde en
zeide tot hem: Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid!”
Naar andere vijgenbomen zou dus Christus niet gegaan zijn in de
verwachting vruchten te vinden. Omdat echter juist deze boom flink wat
bladeren toonde, had naar de natuur van de vijgenboom ook de vrucht niet
mogen ontbreken. Het uiterlijke teken van bladeren aan deze vijgenboom wees
erop dat er ook vruchten aan hadden moeten groeien. Maar Christus zag op
bovennatuurlijke wijze dat de boom niet in staat was vruchten voort te
brengen. De boom voldeed niet meer aan zijn bestemming en was verder van
geen nut meer. Onze Heer stond dus tegenover deze boom als tegenover iemand
die veel belooft en toch niets biedt. Daarom vervloekte Christus hem. Op de
terugreis zagen de discipelen van Christus dat de boom verdord en
afgestorven was. Vers 20: „En toen zij des morgens vroeg langs de vijgenboom
kwamen, zagen zij, dat hij van de wortel af verdord was.”
Dit voorval geeft duidelijk aan dat niet alleen naar de uiterlijke
kenmerken van het christen-zijn gekeken moet worden – het bijwonen van de
samenkomsten, het betalen van tienden, het in acht nemen van de heilige
dagen. Jazeker dat wordt natuurlijk vereist, maar het betekent niets als er
geen vruchten zijn of achter de uiterlijke kenmerken geen instelling van
bekering en geestelijke groei zit.
De tienden, heilige dagen en zelfs de Tien Geboden werden immers aan een
fysiek volk, Israël, gegeven. In wezen was uiterlijke gehoorzaamheid alles
wat Israël begreep, omdat het niet de belofte van de heilige geest bezat om
het in staat te stellen de geestelijke aspecten van Gods wet te vervullen.
Onze
geestelijke spiegel
Bedrieglijk als ons verstand is, kan het ons gemakkelijk doen geloven
dat wij geestelijk vrucht dragen, terwijl wij alleen de uiterlijke schijn
bezitten – de oppervlakkige bladeren van een acceptabele schijn – een schijn
die ook anderen op het eerste gezicht kan misleiden.
Er is een geestelijk objectieve blik voor nodig om ons ware ik te
onthullen. Ook is er een speciale spiegel nodig om door de bedrieglijke
beelden die wij voor onszelf opwerpen heen te kijken.
In het boek Jakobus kunnen wij iets lezen over deze buitengewone
spiegel. Jakobus 1:23-25: „Want wie hoorder is van het woord en niet dader,
die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een
spiegel beschouwt; want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft
terstond vergeten, hoe hij er uitzag. Maar wie zich verdiept in de volmaakte
wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige
hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen.”
Deze bijzondere spiegel is de Bijbel. De Bijbel vertelt ons niet alleen
over het naleven van Gods wet, maar onthult ook de neigingen van onze geest
met zijn bedrieglijke aard.
Laten wij dus met behulp van de spiegel van God drie aspecten van het
menselijke uiterlijk bekijken. En laten wij ons al doende afvragen hoever
wij zijn gevorderd bij het overwinnen van de vleselijke, natuurlijke
neigingen waarvan de Bijbel aantoont dat ze verkeerd zijn – hoezeer wij ons
ware ik verhullen voor onszelf en voor anderen.
De
neiging tot zelfrechtvaardiging
Eerst moeten wij erkennen dat wij zelf niet de juiste wijze kennen om
ons leven te leiden.
De profeet Jeremia besefte dit feit al lang geleden. Jeremia 10:23: „Ik
weet, o Here, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan
een man om te gaan en zijn schreden te richten.”
De mensheid kan met een schijnbaar logische levenswijze komen, maar als
de globale richting daarvan niet gebaseerd is op het Woord van God, is zij
gedoemd te mislukken. Spreuken 14:12: „Soms schijnt een weg iemand recht,
maar het einde daarvan voert naar de dood.” Het vleselijk gerichte denken
beseft dat natuurlijk niet. Maar als christenen weten wij beter. En toch,
hoe vaak horen wij onszelf niet zeggen: „Zo zie ik dat en dat”, en
verkondigen wij een standpunt dat niet gebaseerd is op de leringen van God?
In 1 Samuël 13 zien wij hoe Saul zijn eigen, menselijke redenaties
volgde, hoewel hij duidelijke instructies van een dienaar van God had
ontvangen. Samuël had eerder tegen de koning gezegd in 1 Samuël 10:8: „Gij
zult u voor mij uit naar Gilgal begeven, en zie, ik zal tot u komen om
brandoffers te offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij
wachten, totdat ik bij u kom en u te kennen geef wat gij doen zult.”
Saul verloor echter zijn geduld en besloot zijn eigen inzichten te
volgen. 1 Samuël 13:9: „Daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de
vredeoffers. En hij offerde het brandoffer.” Saul wist dat het verkeerd was
om zelf de offers te brengen, maar toch deed hij het en dacht dat het voor
deze gelegenheid wel aanvaardbaar zou zijn.
Samuël zei tegen de monarch dat het koningschap hem en zijn familie
wegens zijn ongehoorzaamheid zou worden ontnomen. Vers 13-14: „Samuel zeide
tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod
van de HERE, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de HERE uw
koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw
koningschap niet bestendig zijn. De HERE heeft Zich een man uitgezocht naar
zijn hart en de HERE heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld,
omdat gij niet in acht genomen hebt wat de HERE u geboden had.” Zulke
tragische gevolgen kan het hebben als wij vertrouwen op het verstand van de
mens, terwijl de instructies van God duidelijk zijn.
De
neiging tot het kwaad
Het tweede punt, dat in nauw verband staat met het eerste, is dat wij
moeten erkennen dat wij van nature tot het kwade geneigd zijn.
Ook dit probleem van de mens zag Jeremia. Jeremia l7:9: „Arglistig is
het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen?” Jesaja
werd tot eensluidende uitspraken bewogen. Jesaja 64:6: „Wij zijn allen
geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed;
wij vielen allen af als het loof en onze ongerechtigheden voerden ons weg
als de wind.” Ook Paulus zag deze kwade neiging in zijn leven. Romeinen
7:14-23: „Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees,
verkocht onder de zonde. Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet
wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Indien ik nu wat
ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is. Doch dan bewerk ik
het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Want ik weet, dat in mij,
dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij
mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens,
het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik. Indien ik
nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ik het niet meer, maar de
zonde, die in mij woont. Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te
doen, is het kwade bij mij aanwezig; want naar de inwendige mens verlustig
ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd
voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de
wet der zonde, die in mijn leden is.”
De vraag is: zien wij dit ook?
Het is gemakkelijk deze woorden te lezen en met de betekenis daarvan in
te stemmen. De reactie van een christen moet echter verder gaan dan een
oppervlakkige instemming.
Er moet een diep begrip zijn van in hoeverre deze waarheden het beeld
vernietigen dat wij maar al te gemakkelijk van onszelf vormen en dat wij,
niet altijd onopzettelijk, aan de dag leggen. Wij moeten onszelf willen zien
zoals wij werkelijk zijn en ons door God laten vormen tot wat wij moeten
zijn.
Eerder hebben wij gelezen over de farizeeër die in de tempel een
eigengerechtig gebed bad. In de tempel bevond zich ook een tollenaar. Deze
tollenaar had een beter inzicht in de ware natuur van het menselijk denken.
Lukas 18:13: „De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet
opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God,
wees mij, zondaar, genadig!”
Het is moeilijk om toe te geven dat wij zowel slechte dingen doen
als slecht zijn. Toch is dit van essentieel belang als wij ons ware
ik willen ontmaskeren. Daarbij moeten we niet direct aan andere personen
denken, maar we moeten nu onszelf evalueren.
De
neiging tot vergelijken
Duizenden jaren geleden maakte Job zich ernstig zorgen over het beeld
dat de mensen van hem hadden. Hij was een van de rijkste mensen van zijn
tijd en bezat daardoor grote achting bij de mensen en hij was zeer nauwgezet
in het naleven van de fysieke aspecten van Gods wet. Zelfs God zei dat Job
op dat gebied volmaakt was. Job 1:8: „Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt
gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij,
zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad.”
Het lijdt geen twijfel dat Jobs rechtvaardigheid hem van tijd tot tijd
deed denken hoe uniek hij was – hoe anders dan alle anderen. En dit was zijn
potentieel fatale (en misschien enige!) fout.
Job zag niet de werkelijke Job. Hij zag niet in dat zijn geest zich
bezighield met hoe goed hij wel was en hoe hij dit beeld moest ophouden –
hij rechtvaardigde zichzelf.
De Bijbel toont dat God Job zware beproevingen oplegde. Toch hield Job
verscheidene malen in de kwelling van zijn beproevingen vol: „Ik ben in mijn
recht” (Job 34:5), en: „Ik ben rein, zonder overtreding, ik ben zuiver en
zonder ongerechtigheid” (Job 33:9).
In het gesprek dat het grootste deel van het boek Job beslaat, konden
ook de drie vrienden van dit toonbeeld van volmaaktheid niet de vinger
leggen op het feit dat het probleem van Job geestelijk van aard was. Het
gaat het natuurlijke verstand eenvoudig te boven om dit feit te kunnen
bevatten.
Maar na een paar krachtige uitspraken van Elihu en een aantal
onweerlegbare argumenten van God zelf had Job het uiteindelijk door.
Hij kwam ten slotte tot het inzicht hoe onbeduidend zijn daden waren in
vergelijking niet met de mens, maar met de ware maatstaf: de grote God. Job
42:3: „’Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’
Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik
niet begreep.”
En tot dezelfde conclusie moeten wij komen. Het derde aspect van onze
analyse, het vergelijken, is iets wat wij te vaak onderling doen, terwijl
wij ons met God moeten vergelijken.
Al zijn onze prestaties nog zo groot en is onze fysieke naleving van
Gods wet boven alle kritiek verheven, onze daden zijn niets in vergelijking
met de volmaaktheid van God.
Sommige mensen die niet zo'n hoge dunk van zichzelf-hebben,
vergelijken zichzelf in negatieve zin met anderen, terwijl de succesvolle
types zichzelf vaak vergelijken met mensen die minder bereikt hebben, zodat
zij zich superieur voelen. Maar beide wijzen van vergelijking zijn verkeerd.
2 Corinthiërs 10:12: „Want wij durven ons niet tellen onder of stellen
naast sommigen van hen, die zichzelf aanprijzen. Maar zij meten zich af naar
en vergelijken zich met zichzelf, zonder het zelf te begrijpen.”
God zegt dat wij onszelf niet met andere mensen, maar alleen met God
moeten vergelijken.
Ongeveinsde liefde reflecteren en geven
De goddelijke liefde behoort de leidraad te zijn in ons leven.
Slechts enkelen weten wat onzelfzuchtige liefde is.
Ieder mens stelt van nature belang in zijn of haar eigen zaken. Men
stelt belang in de eigen pleziertjes. Het eigen geluk. Het eigen voordeel.
De eigen belangrijkheid. Charme. Doeltreffendheid. Succes. Vrienden die veel
voor hem of haar betekenen.
Vaak trekt men zich alleen wat van anderen aan als men eraan wordt
herinnerd dat men dat behoort te doen, en dan doet men het nog omdat aardig
zijn tegen anderen het gevoel geeft een goed mens te zijn. Een klein offer
of een daad van menslievendheid wordt een middel tot zelfverheerlijking. Het
geeft een aangenaam gevoel om iets aardigs te doen voor anderen en men wordt
er door anderen om bewonderd.
Toch denkt hij of zij zelf dat hij of zij ’liefde’ toont.
Onbekeerde mensen interesseren zich alleen voor anderen met betrekking
tot wat die anderen voor hen betekenen – tot wat zij terugkrijgen.
Omdat de adviseurs van deze wereld Gods geest niet bezitten, propageren
hun geschriften en voorbeelden onbewust dat wij moeten ’doen alsof’ om iets
te ontvangen. Maar geven om iets te ontvangen heeft niets met hartelijkheid
te maken. Het is het najagen van het eigen belang.
Wij moeten onzelfzuchtig handelen, in liefde, met initiatief en
oprechte zorg voor iedereen.
Naast wilskracht en vastberadenheid is er van onze kant ook
vindingrijkheid, doorzettingsvermogen en initiatief nodig.
Het vereist het breken met oude gewoonten – gewoonten van zelfzuchtig
denken en handelen. Daarna is het noodzakelijk dat wij nieuwe gewoonten
aanwennen – gewoonten van denken en handelen in onzelfzuchtige liefde. De
oude gewoonten zijn diep geworteld, net zoals de nieuwe gewoonten diep
moeten wortelen voordat zij deel van ons uitmaken.
Om een gewoonte aan te leren moeten wij iets steeds opnieuw doen. Men
zegt wel dat onze gewoonten ons maken tot wat wij zijn, en als onze
gewoonten consequent goddelijk zijn, worden wij ook goddelijk.
God is liefde en Hij handelt uit gewoonte en consequent in
onzelfzuchtige liefde. Dat is wat wij door zijn heilige geest ook leren. De
fundamentele wetten van God zijn gegeven met het doel goddelijke liefde en
hartelijkheid te kweken. Het zijn wetten van liefde. 1 Johannes 4:8: „Wie
niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.”
Het betekent dat we hartelijk zijn – diepvoelend, maar verstandig.
Verstandig, want bedenk dat goddelijke liefde niet hetzelfde is als
menselijke liefde. De goddelijke, intelligente, onbaatzuchtige liefde is
altijd lankmoedig en verdraagt veel van anderen. 1 Corinthiërs 13:4-8: „De
liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de
liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij
zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet
toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de
waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles
verdraagt zij. De liefde vergaat nimmermeer.”
Reflecteren wij dit en doen we zo?
Liefde vergelijkt zich nooit met anderen (zoals we gelezen hebben in 2
Corinthiërs 10:12), zodat zij nooit afgunstig (jaloers) is, en zij praalt
nooit (pocht nooit) om lof te verkrijgen.
Zij is nooit opgeblazen (arrogant). Een opgeblazen ego laat alleen zien
dat we onszelf hebben vergeleken met anderen en hen minderwaardig vinden.
Zij zal zich nooit ongepast gedragen (onaangenaam, onbehoorlijk).
Filippenzen 4:8 voegt nog meer informatie toe over de goede dingen die wij
moeten doen: „Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat
rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof
verdient, bedenkt dat.”
Ware liefde zoekt zichzelf niet – zij is niet op zichzelf gericht, niet
vleselijk. Zij wordt niet verbitterd. Zij rekent het kwade niet toe – denkt
niet aan de lelijke, slechte kant van het gedrag van anderen en is ook niet
haatdragend of wraakzuchtig.
En zij is nooit blij over ongerechtigheid. Nee, zij verheugt zich in de
waarheid – in heilzaamheid.
Als iemand ons kleineert of beledigt, slaan we niet terug als we ware
liefde bezitten, maar we verdragen alles (blijven geduldig onder elke
provocatie). Zij vergeldt kwaad niet met kwaad, en belediging niet met
belediging.
Deze goddelijke liefde probeert in alle omstandigheden het beste naar
voren te brengen. Zij toont geen onaangenaamheid of kwaadwilligheid door te
twijfelen of onenigheid te zaaien, maar hoopt van alles het beste.
De liefde van God verdraagt alle dingen. Bij beproevingen, onaangename
gebeurtenissen, meningsverschillen of misverstanden gaat zij niet in een
hoekje zitten mokken en keert zich niet vol bitterheid af. Zij verliest er
geen vrienden door. Zij geeft niet op. Zij faalt nooit! Als al het andere
mislukt is, houdt ware liefde – oprechte hartelijkheid en onbaatzuchtige
zorgzaamheid voor anderen – nog steeds stand.
Wij moeten allemaal proberen het voorbeeld van Jezus Christus aan het
kruis na te volgen. Over zijn bloeddorstige, door haat vervulde beulen zei
Hij: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas
23:34).
Kunnen we bidden voor mensen die ons haten? Kunnen we nog steeds van
goede wil zijn ten opzichte van die mensen? Kunnen we nog steeds bezorgd
zijn om hun welzijn?
Dat moet! En we moeten het uit gewoonte en consequent gaan doen.
Hoe wij
ware liefde kunnen krijgen
Als u in liefde wilt leven en handelen, ga dan naar de Maker van alles
wat goed is. Vraag Hem in gebed u deze houding te geven en u de weg te
wijzen. Ga ervan uit dat Hij zal antwoorden en dat Hij u dit alles zal
blijven geven zolang u blijft proberen uw oude zelfzuchtigheid uit te bannen
en Gods levenswijze te volgen.
Volg dan Gods bijbelse instructies op over hoe u zich in liefde moet
gedragen tegenover anderen. Leef volgens de wetten van liefde.
Uw zelfzuchtige, menselijke natuur heeft in het verleden altijd haar zin
gekregen en zal zijn kop blijven opsteken, zodat u weerstand moet blijven
bieden aan uw eigenzinnigheid als u in geloof de wil van God doet!
Uw eerste pogingen zullen misschien onzeker zijn, als de eerste pasjes
van een kind. U kunt struikelen, vallen zelfs. Maar sta weer op, vraag om
vergeving en probeer het steeds opnieuw.
In Romeinen 13:8-9 staat: „Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief
te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. Want de
geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet
stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden
samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.”
Het kost moeite om onzelfzuchtig te zijn. Zonder moeite hoeft u er zelfs
niet aan te denken, en zelfs mét moeite zult u er niet in slagen als u niet
dicht bij God blijft. Ook dit kost inspanning van wil en energie.
Ja, deze liefde wordt door God absoluut van u geëist. Het is fantastisch
deze liefde te hebben. Zonder deze liefde zal niemand het Koninkrijk
binnengaan.
Mattheüs 25:31-46: „Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn
heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon
zijner heerlijkheid. En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en
Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de
bokken, en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan
zijn linkerhand. Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn,
zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u
bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik heb honger geleden en
gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te
drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest,
naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de
gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen
Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en
hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer
hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en
hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en
zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik
zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan,
hebt gij het Mij gedaan. Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand
zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat
voor de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik heb honger geleden en gij
hebt Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij niet te
drinken gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet
gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en
gij hebt Mij niet bezocht. Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen:
Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling,
of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? Dan zal
Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een
van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. En
dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het
eeuwige leven.”
We moeten al onze energie inzetten om er zeker van te zijn dat wij de
grote liefde van God bezitten. Ontwikkel haar en laat haar de rest van uw
leven verlichten. De tijd is kort. Het is later dan u denkt!
Denk er eens even aan hoe fantastisch het in de wereld van morgen zal
zijn als iedereen alleen maar goede dingen voor elkaar doet. Kunnen we ons
dat voorstellen? Iedereen zal zijn best doen om alle anderen gelukkig te
maken.
Wat een wereld zal dat zijn! De menselijke relaties zullen dan worden
beheerst door de regel in Romeinen 15:2: „Ieder onzer trachte zijn naaste te
behagen, ten goede, tot opbouwing.” Daar gaat het om in de universele wet
van God: de levenswijze van geven in plaats van die van nemen.
Het
aannemen van Gods beeld
De tijd is aangebroken dat wij een duidelijker beeld van ons ware ik
hebben – het ’ik’ dat God ziet – het ware ’ik’ dat misschien natuurlijke
tekortkomingen heeft, maar dat hopelijk zijn problemen overwint.
Toch hoeft het niet ontmoedigend te zijn onszelf en onze fouten te zien.
Het moet een aansporing zijn in onze pogingen om te overwinnen en het doel
te bereiken dat God voor ons gesteld heeft: volmaaktheid. Mattheüs 5:48:
„Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.”
Welk beeld reflecteren wij?
De materiële spiegel, van glas of kunststof, laat de buitenkant zien en
de geestelijke spiegel, de Bijbel, de binnenkant.
Mattheüs 23:25: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars,
want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van
binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeeër, reinig eerst
de inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden.”
De materiële spiegel behoort te reflecteren wat de geestelijke spiegel
ons toont.
Ons uiterlijk vertoon behoort ons innerlijk te reflecteren. Ons
innerlijk is het fundament. Als we Gods bijbelse normen met enthousiasme in
ons hart sluiten, dan zien we het positieve resultaat van het spreekwoord:
„Waar het hart van vol is, loopt de mond van over”.
Als ons innerlijk correct is, dan is ook ons uiterlijk en gedrag
correct.
Alleen als wij dit herkennen, kunnen wij beginnen het karakter te
ontwikkelen dat God in zijn kinderen verlangt. En wij kunnen de bedrieglijke
eigenschappen van onze natuur alleen overwinnen als wij onszelf willen zien
zoals we zijn en als wij God vragen onze ogen in geestelijk opzicht te
openen, en vervolgens in de spiegel van God kijken en zien wat het ware
beeld is dat wij moeten weergeven.
Als wij in die spiegel kijken en onszelf vergelijken met de
weerspiegeling die wij daarin zien, is het natuurlijk te hopen dat wij
steeds minder van ons oude ik in ons gedrag zien.
Uiteindelijk zullen wij alle vervormingen van de spiegelzaal verliezen
en het volmaakte spiegelbeeld van God reflecteren.
Het beeld dat eens realiteit zal worden. |