Voor literatuurlijst klik hier.

 

Ga tot de

mier

 

 

Wij kunnen belangrijke geestelijke zaken

van deze kleine wezentjes leren.

 

 

De meesten van ons zijn weleens onverwachts in onze keuken of voorraadkast op een energieke massa kleine, zwarte insecten gestuit die over een beetje suiker, honing of jam krioelden dat wij vergeten hadden af te sluiten.

In een jachtige kolonne vervoeren de bedrijvige beestjes hun pas gevonden buit van zoete substantie snel naar een goed verborgen schuilplaats.

Mieren! Ze zijn er in verscheidene maten, kleuren en vormen. De deskundigen schatten dat er zo'n 15.000 verschillende soorten bestaan. Sommige daarvan bijten of steken, andere ontdoen de bomen van hun bladeren. Weer andere zijn schadeloos.

Maar één ding hebben ze allemaal gemeen: ze zijn altijd druk, bedrijvig, actief.

In het boek Spreuken brengt koning Salomo dit punt onder onze aandacht. Spreuken 6:6-8: „Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs.”

Laten wij het advies van Salomo opvolgen en naar de mier gaan om te zien wat wij van dit vlijtige beestje kunnen leren.

 

 

Oogstende mieren

 

De mieren waarover Salomo het heeft zijn oogstende mieren, een soort die veel voorkomt in Palestina en de omringende gebieden.

Deze mieren verzamelen zaden of graankorrels die ze sorteren, waarna ze het nutteloze kaf of omhulsel weggooien en het voedsel in lange, ondergrondse kamers en gangen opslaan voor de winter. Als het een tijd slecht weer geweest is, brengen ze het materiaal naar buiten om in de zon te drogen.

Als de zaden in het nest beginnen te ontkiemen, snijden de mieren de scheuten af om verdere groei te voorkomen.

Sommige van deze mieren maken zelfs een soort koekjes van het zaad dat ze verzamelen. Ze leggen de zaadjes in de regen tot ze gaan ontkiemen. Daarna drogen ze ze weer en kauwen ze tot een soort deeg, dat ze weer drogen tot het koekjes zijn geworden.

Deze mieren staven dus de uitspraak van Salomo in Spreuken 6:6-8. Zij slaan het voedsel in de oogsttijd op en gebruiken het in de winter – een goed voorbeeld voor ons in vooruitdenken en „de gelegenheid ten nutte maken”. Efeziërs 5:15-16: „Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad.”

Iedere publicatie op de website van de Gemeente van God vormt een geestelijke oogst – een overvloed aan geestelijk voedsel. Zullen wij het voorbeeld van de mier opvolgen en ijverig zoveel mogelijk geestelijk zaad verzamelen om het in ons hoofd op te slaan en te gebruiken in toekomstige tijden van beproeving en spanning?

 

 

Melkende en wevende mieren

 

Twee fascinerende soorten mieren die kenmerkend zijn voor hun vindingrijkheid zijn de melkende mieren, die met uitzondering van Antarctica op ieder continent voorkomen, en de wevermieren van Zuidoost-Azië.

De melkende mieren leven van het zoete vocht dat uitgescheiden wordt door kleine insecten, vooral door bladluizen. In veel gevallen verkrijgen deze mieren dit vocht door de insecten met hun antennen te strelen en zo de ’koeien’ te melken.

Deze mieren dragen hun ’veestapel’ zelfs van de ene plant naar de andere om hun het beste voedsel te verschaffen. Sommige soorten spinnen zijde om beschutting of afdakjes te maken voor de kleinere insecten. Andere nemen ze mee naar hun nest, waar ze gevoed worden, zodat ze gedurende de winter een voortdurende stroom vocht kunnen leveren.

Wevermieren bouwen een huis van bladeren door levende boombladeren met zijden draden aan elkaar te bevestigen. Deze draden worden geproduceerd door hun jonge larven, die zijde kunnen afscheiden. De volwassen mieren dragen de larven in hun kaken en bewegen ze heen en weer als kleine spoelen en zijn zo in staat de bladeren met zijdeachtige draden aan elkaar te plakken.

Als de bladeren te ver van elkaar groeien, vormt een aantal mieren een ketting om ze langzaam naar elkaar toe te trekken.

 

 

Tuinierende mieren

 

U kunt het geloven of niet, maar er bestaan verschillende soorten mieren die in hun nest tuinen aanleggen. Zij gebruiken bladeren, bloembladeren of ander plantaardig materiaal als bemesting waarop zij schimmels kweken.

Een bekende groep van schimmeltelers zijn de bladsnijdermieren of parasolmieren. Zij worden zo genoemd omdat men ze vaak in processie voorbij ziet komen, ieder met een stuk van een groen blad boven de kop. De mieren snijden deze bladeren af en dragen ze naar het nest, waar ze ze tot een pulp kauwen die ze als compost op hun tuinen leggen.

Deze mieren zaaien en bemesten hun gewassen – verschillende soorten schimmels – en snoeien en wieden zelfs voor ze tot oogsten overgaan.

 

 

Roofmieren

 

Als men het vanuit menselijk oogpunt bekijkt, lijkt het soms bijna wel alsof sommige soorten mieren de slechte menselijke natuur hebben!

Er bestaan bijvoorbeeld mieren die slaven houden. Zij nemen het nest van andere mieren over, doden de mieren die zich verzetten en nemen de andere als slaven. Ook zijn er mieren die het nest van een andere mierensoort binnengaan of zich verstoppen in de muren van die nesten en dan de jonge mieren ontvoeren.

Een andere mierensoort brengt schade toe aan de huizen van mensen door gangen te maken in het houtwerk. Faraomieren en andere dievensoorten trekken huizen, restaurants, ziekenhuizen enz. binnen en verslinden het opgeslagen voedsel.

Het meest angstaanjagend zijn de oorlogszuchtige mieren die in de tropische streken van Afrika en Amerika voorkomen. Deze bloeddorstige wezens trekken rond in legers van duizenden mieren en verslinden bijna alles wat zij op hun pad tegenkomen. Het is bijvoorbeeld voorgekomen dat Afrikaanse roofmieren gekooide luipaarden in een enkele nacht opgegeten hebben.

Wanneer deze mieren op rooftocht zijn, laten zij zich door bijna niets tegenhouden – ook niet door een rivier. Als een groep een rivier bereikt, worden er verkenners uitgezonden om de beste oversteekplaats te zoeken – meestal een bocht waarin de stroom diagonaal op de oever staat. Dan wriemelen de mieren zich ineen tot een grote bal en rollen de rivier over.

De stroming houdt de bal aan het rollen, zodat elke mier maar korte tijd ondergedompeld wordt. Zodra de bal de overkant bereikt, maken de mieren zich weer van elkaar los en hervatten hun rooftocht.

Kunt u zich voorstellen wat er gebeurd zou zijn als deze mieren deze kunst langzaam hadden moeten verwerven in een evolutieproces? Hoeveel zouden er niet doodgegaan zijn in pogingen een rivier over te steken? De roofmieren stellen de evolutionisten voor een fenomeen dat niet met hun theorie verklaard kan worden. U zou kunnen zeggen dat deze mieren elke evolutietheorie kopje onder doen gaan!

Zoals Paulus in Romeinen 1:20 zegt, bestaat er geen verontschuldiging voor overtuigde atheïsten als zij naar de dingen kijken die God gemaakt heeft, omdat de schepping duidelijk het bestaan van God aantoont, ook al is Hij onzichtbaar. Romeinen 1:20: „Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.” God heeft deze roofmieren het instinct gegeven dat hen in staat stelde deze prestatie van het begin af aan te kunnen leveren.

Zoals Job zei in Job 12:7: „Maar vraag toch het gedierte, en het zal u onderrichten; het gevogelte des hemels, en het zal u inlichten. Of spreek tot de aarde, en zij zal u onderrichten, en laat de vissen der zee het u vertellen. Wie onder deze alle weet niet, dat de hand des HEREN dit doet.”

 

 

Leren van de mieren

 

De verbazingwekkende activiteiten van de verschillende mierensoorten vormen een levend bewijs van het wonderbaarlijke, ingewikkelde ontwerp en handwerk van de grote Schepper God. Maar de spreuk van Salomo (Spreuken 6:6-8) wijst ook nog op een aantal belangrijke geestelijke principes die wij van deze belangwekkende kleine insecten kunnen leren.

Laten wij de spreuk nogmaals lezen. Vers 6: „Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs.”

Wie de schoen past trekke hem aan. Wij worden aangespoord niet lui te zijn.

Vers 7: „Hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, …” Het eerste dat wij moeten bedenken is dat mieren uit eigen beweging werken. Zij hoeven geen leiders of opzichters te hebben die hun constant zeggen wat ze moeten doen. Zij leven in georganiseerde samenlevingen die men kolonies noemt, en die gesticht worden door koninginnen, maar op geen enkele wijze door die koninginnen bestuurd worden.

De andere leden van de kolonie zijn mannetjes, wier enige taak de paring met jonge koninginnen is, en werkmieren. Het overgrote deel van de kolonie bestaat uit werkmieren – een zeer toepasselijke naam, want zij werken hard zonder enige aansporing van een leider.

Moet u er altijd door iemand toe aangezet worden om uw plichten te vervullen? Of bezit u net als de mier het initiatief, de vindingrijkheid en het doorzettingsvermogen om uit eigen beweging iets te bereiken?

Geestelijk gesproken heeft God in zijn Gemeente een systeem van leiderschap ingesteld en de leiding van zijn dienaren is voor ons allemaal een grote steun in onze geestelijke ontwikkeling. Efeziërs 4:11-15: „En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.”

Maar God verwacht van ons dat wij ons krachtig inzetten. Wij kunnen niet in aanmerking komen voor Gods Koninkrijk met een afwachtende houding en initiatieven over te laten aan anderen.

Paulus zegt in Filippenzen 2:12: „Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven.” En Petrus in 2 Petrus 1:10: „Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.”

Moet u voortdurend door aansporing, aandrang, dwang of dreigementen tot geestelijke actie aangezet worden? Heeft de kennis die de Gemeente verschaft als enige effect dat u onmiddellijk daarna weer terugvalt in een toestand van geestelijke ongevoeligheid?

Of kunt u zich door de kracht van Gods geest die in u werkt, tot daden aanzetten om uw geestelijke activiteit te continueren, en ijverig te werken door middel van gebed en bijbelstudie? 2 Timotheüs 1:6-7: „Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid.”

Als u maar niet tot actie schijnt te kunnen komen, kunt u misschien eens goed nadenken over de les van de mier.

 

 

Luiheid is gevaarlijk

 

Lees nog eens Spreuken 6:8, waarin verteld wordt dat de mier in de zomer haar brood bereidt en in de oogst haar spijs verzamelt. De tweede les die wij van de mier kunnen leren, is dat het belangrijk is dat men zich bewust is van de tijd. Wij behoren ijverig te werken en een goede geestelijke voorraad op te bouwen voor de toekomst.

Wij weten dat wij nu een relatief kalme periode doormaken voor een afschuwelijke wereldbrand die erger zal zijn dan alles wat de mens ooit ondergaan heeft. Daniël 12:1: „Te dien tijde zal Michael opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe.” Mattheüs 24:21: „Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal.” Op dit moment wordt het Woord van God praktisch ongehinderd verspreid en kunnen wij in betrekkelijke vrede en welvaart een geestelijke groei doormaken. Maar zo zal het niet altijd blijven – God heeft een ophanden zijnde honger naar zijn Woord voorspeld. Amos 8:11-12: „Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here HERE, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen. Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken het woord des HEREN; maar vinden zullen zij het niet.”

Evenals de mier behoren wij ijverig het Woord van God en zijn levenswijze in ons op te nemen, in geestelijke zin voedsel te verzamelen in deze oogsttijd en op te slaan om ons in tijden van vervolging en beproeving op de been te houden.

Paulus geeft ons dezelfde vermaning in Efeziërs 5:15-16: „Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad.” En de dagen zullen in de toekomst nog veel kwader worden!

De volgende drie verzen van Spreuken 6, na de vermaning „ga tot de mier” tonen overduidelijk aan wat er zal gebeuren met mensen die in de eindtijd in geestelijk opzicht lui zijn – geestelijke luiaards! Spreuken 6:9-11: „Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen; daar komt uw armoede over u als een snelle loper en uw gebrek als een gewapend man.”

In Christus' gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden (Mattheüs 25:1-13), bereidden de wijze maagden zich voor en zorgden voor een voorraad van de olie van Gods heilige geest. Maar de dwaze maagden waren geestelijke luiaards. Zij sluimerden en sliepen toen zij geestelijk actief en waakzaam hadden moeten zijn.

Tegen middernacht werden zij wakker, maar het was te laat. Zij hadden zich niet voorbereid „in de oogst” en hadden geen voorraad goddelijk karakter en kracht om op te teren. Toen de bruidegom kwam en het huwelijksfeest gereed was, werden zij buitengesloten – een afschuwelijke prijs voor geestelijke luiheid!

In Hebreeën 2:3 worden wij aangespoord „zulk een heil” dat ons aangeboden wordt, niet te verwaarlozen. Hebreeën 2:3: „Hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd.”

Wij kunnen de prachtige, ontzagwekkende toekomst die God voor ons in petto heeft verwaarlozen door pure slaperigheid en lauwheid in geestelijk opzicht – door geen „aandacht te schenken” (vers 1) aan onze geestelijke ontwikkeling – door niet „de lendenen van [ons] verstand” te omgorden (1 Petrus 1:13) en in ernst te werken aan het opbouwen van onze geestelijke kracht.

Hebreeën 2:1: „Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven.”

1 Petrus 1:13: „Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus.”

Openbaring 3:15-16: „Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.” Vers 19: „Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig [als de mier] en bekeer u.”

 

 

Negeer het behoud niet

 

Wij moeten nu hard werken en werkelijk de heilige geest van God indrinken door regelmatige bijbelstudie, gebed en vasten en door actief Gods leiding te volgen. Wij behoren ons denken onder discipline te brengen en geestelijk vruchtdragend te zijn, geestelijke diepgang en kracht te ontwikkelen nu wij nog tijd hebben!

Dit is de tijd om ijverig te werken en God met volle inzet te zoeken.

Prediker 9:10: „Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat.”

Johannes 9:4: „Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.”

De kleine mier leidt een leven vol ijver, bedrijvigheid en hard werken.

Dat kunnen wij ook. Ga tot de mier, en word wijs!



Terug naar de Home Page