Voor literatuurlijst klik hier
Hele generaties van zowel agnostici als godsdienstijveraars zijn het
spoor bijster geraakt. Hevige discussies hebben eeuwenlang gewoed. Sommige
filosofen hebben zich al lang afgevraagd waar God zich bevindt, maar de
meesten van hen weten zeker dat God niet bestaat. Theologen hebben al lang
uitvluchten voor zijn ’afwezigheid’ gemaakt. Maar moeten we werkelijk naar
excuses voor God zoeken? Heeft God zich werkelijk schuilgehouden? De
mensheid zou eens eerlijk en openhartig naar het antwoord moeten luisteren. Agnostische
discussianten hebben veel kerkse meelopers vaak overtuigd. Na vele verhitte
discussies en gesprekken tot diep in de nacht zijn kerkse meelopers zo in
het nauw gedreven dat zij de redenering van agnostici niet kunnen
weerleggen. Het agnosticisme
is de filosofische bedenking dat kennis van (een) hogere macht(en) niet
zeker kan zijn, omdat deze niet (met de wetenschappelijke methode) te
bewijzen is. De
wetenschap zegt keiharde bewijzen te hebben geleverd dat er geen Schepper
bestaat. Daarin geloven is eigenlijk een beetje dom, zeggen ze. Zo'n
’superintelligente’ geleerde kan bijvoorbeeld zeggen: „Als jouw
god werkelijk bestaat, waarom vertóónt hij zich dan niet? Als hij zich
openlijk aan de hele mensheid kenbaar maakte, zouden naties in vrede leven,
onze problemen zouden opgelost zijn, de mensheid zou gelukkig zijn. Maar
’jouw god’ heeft er gemakshalve de voorkeur aan gegeven zich te verbergen!
Komaan, vooruit, zeg me eens waarom!” Veel kerkse
meelopers zijn dan vaak uit het veld geslagen. Al die jaren zondagsschool en
zondagsdiensten gaan in rook op. Misschien beginnen ze zenuwachtig heen en
weer te draaien en mompelen: „God probéért de wereld te redden. Kijk eens
naar al zijn kerken.” Dan
verschijnt er een zelfverzekerde glimlach op het triomfantelijke gezicht van
de agnostische discussiant. De arme kerkganger zit vast. Voelend dat hij
zijn tegenstander eindelijk de genadeslag zou kunnen toebrengen, begint de
agnost de duimschroeven nog verder aan te draaien. „Goed, laten
we eens naar ’al zijn kerken’ kijken. Wat een ruziemakend ratjetoe van
tegenstrijdige opvattingen, bijgelovige bezweringen, hypocritische
predikanten en pastoors, en onverschillige lidmaten. Doe je ogen open! Kijk
eens naar ’al zijn kerken’ – elkaar bevechtend over elke absurde
interpretatie van elk niets ter zake doend dogma. En al die tijd gaat het
met de maatschappij van kwaad tot erger. Best kerklid de mensheid is op weg
zichzelf uit te roeien – en ’jouw god’ gaat er bij zitten toekijken! Je geeft toe
dat ’je hypothetische god’ zich aan de wereld zou kunnen vertonen als hij
dat wilde. Hij zou ’zijn janboel’ kunnen opruimen als hij dat wilde. Daarom
denk ik dat hij er zich geen zorgen over maakt, want hij ’blijft zitten waar
hij zit’. Misschien houdt hij wel van deze wereld zoals zij is!” Talloze
discussies hebben zo plaatsgevonden. Sommige ’wetenschappers’ redeneren:
„’Jouw god’ moet willens en wetens de beslissing genomen hebben zijn
aanwezigheid te verbergen. Daarom kunnen we hieruit alleen maar opmaken dat
jouw god inderdaad wil dat de mens zijn bestaan in twijfel zou trekken.
Kennelijk heeft hij er plezier in naar zogenaamde gelovige mensen te kijken
die geblinddoekt in het duister heen en weer rennen – altijd vragend, maar
nooit wetend, altijd zoekend, maar nooit vindend. ’Jouw god’
beweert dat hij barmhartig is – maar niettemin schiep hij de mens met een
brandend verlangen om eeuwige waarheid te begrijpen, terwijl hij het hem
tegelijkertijd onmogelijk maakt dit ooit te bereiken. Zoals een kind dat een
kever op z’n rug houdt en het gadeslaat terwijl het zich dood spartelt,
heeft ’jouw god’ de mens alleen maar tevoorschijn gegoocheld om het mikpunt
te vormen van een geweldige kosmische grap. En dat, beste kerkganger, is
gewoonweg sadisme! Waar blijf
je nu met je verouderd begrip van een ’al-wijze, liefhebbende Vader’? Waarom
is hij er vandoor gegaan?” Zo praten de
quasi geleerden op een vaak sadistische toon. In het
openbaar, zoals op tv, willen zogenaamde geleerden graag minachtend doen
over mensen die in de almachtige Schepper geloven. Hoe dom kun je zijn,
zeggen ze. En dat heeft effect. Bekende mensen binnen het ’christendom’
willen toch ook graag als intelligent worden beschouwd en zien de Bijbel ook
niet meer als de enige bron van Waarheid. Ze sluiten zich aan bij de
’intelligentsia’. In het
volgende citaat kunnen we lezen hoe zo'n atheïst zichzelf profileert in de
vaste overtuiging dat God niet bestaat. Eigenlijk vindt hij een makkelijke
prooi bij de onwetende kerken. „Waarom is
hij er vandoor gegaan? Uit wrok? Afkeer? Bloedarmoede? Misschien voelde hij
zich versmaad en heeft hij zich met zijn staart tussen zijn benen uit de
voeten gemaakt, als een vrijer wiens halfhartige toenaderingen genegeerd
werden. Of misschien werd hij gefrustreerd en heeft in zichzelf gemompeld:
„wacht maar”, terwijl hij er vandoor ging om op wraak te zinnen.” Hij vraagt
dan nog eens: „Waarom houdt God zich schuil? Het antwoord lijkt me heel
eenvoudig: Of Hij bestaat niet, of Hij is een wraakzuchtige sadist – aan jou
de keuze!” De arme
kerkganger, helemaal ontredderd, antwoordt: „Door geloof weet ik dat
God bestaat!” Met dit antwoord dacht hij het argument van de agnost de kop
in te drukken. Maar zij wisten allebei dat de redenering van de agnost de
bovenhand had. En zo, met een minzaam klapje op de rug van de onwetende
gelovige en met een energieke stap in de richting van de deur vertrok
triomfantelijk de quasi wetenschapper. Ja, waarom
houdt God zich schuil? Het terneergeslagen kerklid moest node toegeven dat
hij het niet wist! En wij? Zouden wij
de argumenten van de aanstotelijke agnost hebben kunnen weerleggen? God zegt
ons niet te twisten. 2 Timotheüs
2:23-24: „Maar wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen; gij
weet immers, dat zij twisten teweegbrengen; en een dienstknecht des Heren
moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te
onderwijzen, geduldig.” Maar we
moeten wel in staat zijn de tegensprekers te weerleggen (niet te
overtuigen). Wij moeten bereid zijn verantwoording te geven aan al wie ons
rekenschap vraagt van de hoop, die in ons is.
1 Petrus 3:15: „Maar
heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording
aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is.” Wij behoren
niet in discussie te gaan. Als iemand de ware God wil vernederen, dan
vertrekken we. Als iemand werkelijk onze motivatie wil weten, dan behoren we
een goed onderbouwd antwoord te geven. Want wij hebben geen blind geloof. Wij kunnen
dat antwoord geven. Wij hebben de Bijbel die ieder mens ter beschikking
staat. Iedereen kan ons antwoord controleren. De Bijbel is voor de mens
geschreven. We kunnen ons geloof bewijzen! We hoeven de
hooghartige verklaringen van zogenaamde ontwikkelde sceptici en geletterde
filosofen niet te vrezen. De meeste wetenschappers hebben niet of nauwelijks
in de Bijbel gelezen. Hoewel het over Gods Woord gaat, hebben ze de Bijbel
niet opgenomen in hun bewijsmateriaal. Helaas
sticht ook het zogenaamde christendom grote verwarring en heeft misleiding
geschapen. Dikwijls
wordt door zogenaamde wetenschappers werkstukken, toepassingen,
behandelmethodes, enz. van anderen afgedaan als zijnde niet wetenschappelijk
bewezen, terwijl deze ’wetenschappers’ weigeren het bewijs van die anderen
in te zien. Deze houding zien we ook bij zeer veel mensen als het over
allerlei onderwerpen in de Bijbel gaat. Veel wat het christendom belijdt,
vind u niet in de Bijbel of is in strijd met de Bijbel, maar men neemt aan
dat wat algemeen gedaan en beweerd wordt waar is. Zelfs de meest
vooraanstaande theologen begaan deze fout en zijn medeverantwoordelijk voor
grote misverstanden en misleidingen. Er is maar
één juiste manier: lees zelf de feiten. God
is! Hij heeft geen begin of
einde. De Bijbel
levert het bewijs, maar dit Bewijsstuk wordt niet geraadpleegd. Als u de
Bijbel zelf grondig leest – niet luistert naar wat ’men’ zegt – met behulp
van onze publicaties van onze website, komt u mogelijk tot een juist
antwoord op de vragen van schepping of evolutie en het doel van het bestaan
van de mens. Wij hoeven
geen zwakke uitvluchten voor Gods ’afwezigheid’ te zoeken. Wij gaan geen
flauwe, pseudo-geestelijke, halfbakken ’mogelijkheid’ verkopen. We
beantwoorden dit probleem eens voor altijd. Onder andere op onze website. En
het ís niet moeilijk. Laten we dat goed begrijpen! Je hoeft zelfs geen
Hebreeuws, Aramees, Grieks of Latijn te leren, hoewel het voor sommige
aspecten best een hulp kan zijn. Maar voor het antwoord op de vraag of God
zich schuilhoudt, is het niet nodig. We hoeven geen cursus in symbolische
logica te volgen. We hoeven ons ook niet door breedsprakige ’beweringen en
stellingen’ heen te worstelen. We hebben zelfs geen volledig verklarend
woordenboek nodig. Wij hebben
het opmerkelijk onverbloemde antwoord al ontdekt op de fundamentele
agnostische vraag: „Waarom houdt God zich schuil?”, door middel van
alledaagse feiten van de geschiedenis en wetenschap – feiten die we al
kennen. We beginnen
met wat we kunnen waarnemen – het fysieke heelal – en we vinden er
onaantastbaar bewijs dat enkel een oppermachtige Schepper het allemaal
tezamen in zo’n wonderbaarlijk geheel heeft kunnen formeren. Van de
krachten die atoomkernen samenbinden tot de principes die reusachtige
melkwegstelsels besturen; van de volheid van de aarde tot de ledigheid van
de ruimte; van het bestaan van de wet tot de wet van het bestaan; van de
schoonheid van de schepping tot het verstand dat haar kan begrijpen – alle
getuigen van de macht van onze God, alle openbaren het onweerlegbare bewijs
van zijn bestaan. Romeinen
1:20: „Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en
goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het
verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.” Tot Gods
schepping behoort ook de mens. Fysiek te wonderlijk voor de totale
wetenschap. Alleen een alwetende en alleskunnende Schepper kan zo'n wezen
maken. Zelfs de kleinste onderdelen in de mens zijn onverklaarbare wonderen.
Bijvoorbeeld een mitochondrion, dat
functioneert als energiecentrale van de cel. Slechts een duizendste deel van
een millimeter, met technieken waar de grootste kerncentrales nog niet bij
in de schaduw kunnen staan. Kan zoiets toevallig ontstaan, zonder Schepper? De filosofen
van de oudheid kenden God. Hoe? Door de juiste vragen te stellen! Zij
onderzochten hun wereld – en ontdekten orde en harmonie; zij beschouwden het
leven – en vonden systeem en ontwerp. En toen zij dit deden, begon God hun
openbaar te worden. Waarom? Omdat orde, harmonie, systeem en ontwerp een
Schepper-God vereisen. Vervolgens
begonnen zij zichzelf te onderzoeken – en vonden hun eigen zelfbewust
menselijk verstand. Hoe had dit verstand kunnen ontstaan? Alleen door de
scheppingsdaad van een soeverein bewustzijn – van dezelfde
Schepper-God! De filosofen van de oudheid waren verplicht dit onmiskenbare
feit in te zien!
Romeinen 1:19:
„Daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God
heeft het hun geopenbaard.” God zelf
heeft het hun geopenbaard. Maar de
filosofen hadden dit soort openbaring evenwel niet verwacht – en moesten
beslist niets van dít soort openbaring hebben. Het absolute bestaan van een
Soeverein Wezen viel niet bepaald in goede aarde. Waarom niet? Omdat deze
verwaande ’intellectuelen’ alleen „esoterische metafysische waarheden”
wensten. Dat zijn hun eigen woorden. Esoterisch betekent: bestemd voor de
ingewijden; geheim. Synoniem(en): hoger, occult. En metafysisch betekent:
filosofie van hetgeen de ervaring overstijgt, van de transcendentale
ervaring of totaliteitservaring. Dus „esoterische metafysische waarheden”
zijn waarheden bestemd voor hoger ontwikkelde geleerden. Waarom? Zodat zíj
alléén ze zouden kunnen begrijpen. Waarom? Omdat zij hun eigen ’god’ wilden
zijn en hun eigen schaar van adorerende volgelingen om zich heen wilden
vergaren. Het is niets anders dan een occulte hocus pocus, dat gepresenteerd
wordt als wetenschap. En dus
onderdrukten zij Gods waarheid door hun ongerechtigheid. Romeinen
1:18: „Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle
goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in
ongerechtigheid ten onder houden.” En als
gevolg daarvan verloren zij de waarheid. Romeinen
1:21-22: „Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God
verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en
het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn,
zijn zij dwaas geworden.” En hoe staat
het met onze moderne ’filosofen’ – wetenschapsmensen, politici,
mediapresentatoren? Zij zijn niet anders! Het klinkt
misschien dwaas, maar in plaats van nederiger te worden naarmate de
ongelofelijke orde en ontwerp van het leven onthuld wordt, zijn de op
details georiënteerde wetenschapsmensen in hun eigen menselijke redenering
meer en meer vervuld geworden door een grandioos gevoel van persoonlijke
macht. Wetenschapsmensen geven vaak de indruk (en beginnen het zelf al half
en half te geloven) dat zij de fundamentele wetten van het leven en het
menselijk brein uitgevonden hebben en in stand houden – hoewel zij in
werkelijkheid slechts enkele oppervlakkige gebeurtenissen ontdekt en
beschreven hebben. Zoals voor een mier zijn nest de hele wereld is, maar
geen besef heeft van de grotere wereld en het universum, zo gedragen zich de
’moderne filosofen’, maar negeren volkomen de werkelijkheid. Eigenlijk
zijn het sprookjesvertellers, want ze verkondigen nogal wat theorieën van de
verbeelding. Bijvoorbeeld over de oorsprong van de mitochondria spreekt de
wetenschap van een algemeen geaccepteerde theorie dat zij als oorspronkelijk
vrijlevende bacteriën al in een vroeg stadium in de evolutie intracellulair
gingen leven in symbiose met hun gastheer. Dat is een
theorie van de verbeelding, dus zoals een sprookje. Want, zeggen de
wetenschappers, het is een algemeen geaccepteerde theorie. Niet bewezen,
maar een paar zogenaamde geleerden hebben een theorie opgesteld en die wordt
algemeen aanvaard. Het is een veronderstelling of een verzinsel. Geen
werkelijk feit. Verzonnen bacteriën die in een mens zijn gaan wonen en
veranderd zijn in kleine energiecentrales in onze cellen. We kunnen
geen seconde zonder deze energiecentrales, toch bezaten we ze niet altijd
volgens de sprookjesvertellers. God schiep
de mens compleet, inclusief de mitochondria, want de mens moest leven. Genesis
1:31: „En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.” Wanneer door
de wetenschap een nieuwe ontdekking is gedaan, wordt vaak met gemak de
bestaande kennis omgebogen of tenietgedaan. Die zogenaamde bewezen kennis
was met grote trots gepresenteerd en is na enige tijd niet meer waar. De
wetenschap onwaardig. De geleerden
spreken over het begin van iets dat ze aan het bestuderen zijn en waarmee ze
graag in de publiciteit treden. Maar het begin waarvan? Er wordt nog altijd
geloofd in de oerknal of de big bang. Een theorie – ja, het is een theorie,
dus een aanname – waarin verondersteld wordt dat het huidige heelal ontstond
vanuit een puntvormige toestand (een zeer klein heelal) van extreem hoge
straling, temperatuur en druk, ca. 15 miljard jaar geleden. Anderen zeggen
13,8 miljard jaar. Maar wat was er vóór die oerknal? Verzin maar wat, dan
heb je ook een theorie. Genesis 1:3:
„En God zeide: Er zij licht; en er was licht.” En dat zei Hij op elke morgen
van de scheppingsdagen van datgene wat geschapen moest worden. Er was niets,
en toen God zei dat het er moest zijn, was het er. Onderzoeken
en studeren is prima, maar erken God als de alwetende Schepper. Maar nee, de
geleerden onder elkaar praten over de mensen die zeker zijn van het bestaan
van de alwetende Schepper, als „de onwetende, bijgelovige massa”. Maar dit
kwetst onze gevoelens niet in het minst – omdat God onze geest voor zijn
Waarheid geopend heeft. God heeft
zich inderdaad door het ingewikkelde weefsel van zijn stoffelijke schepping
geopenbaard. Wíj kunnen dit zien. De wereld kan dit niet. De wereld wíl het
niet zien. God is voor iedereen aanwezig, maar bijna iedereen verwerpt Hem.
Hij is zelfs in nog meerdere mate aanwezig voor de ontwikkelde mensen die
werkelijk hun verstand gebruiken, voor hen die nadenken, en voor de
wetenschappelijk georiënteerden. Dat hebben we gelezen in Romeinen 1:20:
„Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en
goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het
verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.” De mens is
historisch een bekrompen wezen. Heeft hij geleerd van de geschiedenis?
Uitvindingen, technologische ontwikkelingen, we vliegen de wereld rond,
zelfs naar de maan. We communiceren met de andere kant van de wereld net zo
gemakkelijk als met de buren via de sociale media. Maar hoever
is de mens gevorderd in de omgang met elkaar? Hij heeft in de duizenden
jaren van zijn bestaan nog steeds niets uitgevonden om in vrede met zijn
naaste te leven. Hij heeft wel veel uitgevonden om zijn naaste te
beconcurreren, de loef af te steken, ja zelfs zeer vernuftige – zoals de
geleerde stelt – systemen ontwikkeld om de naaste op vele manieren te
pijnigen, te kwellen en te doden. In enkele ogenblikken kunnen duizenden
mensen vernietigd worden. Welke echte
vooruitgang heeft de mens geboekt? Wanneer we onze ellendige, van God
verlaten wereld beschouwen, wankelend op de rand van totale
zelfvernietiging, worden velen angstig van constante persoonlijke ellende
die zich als een kernbomwolk aan onze horizon verheft. Is het dan nog
verwonderlijk dat mensen de absolute noodzaak van bovennatuurlijke hulp
inzien (als zo’n hulp tenminste bestaat) – en zich rechtmatig afvragen:
„Waarom houdt God zich schuil?” Laten de
mensen hun oogkleppen afnemen! Laten we ons
de hele omvang van de 6000 jaar menselijke geschiedenis even voorstellen –
vele tientallen opeenvolgende generaties. Laten we de ware geschiedenis van
de verhouding tussen de mens en zijn God begrijpen. Laten we
beginnen met het begin. Adam was het
eerste menselijke wezen. We schuiven de ’verlichte’ antropologie opzij. En
God hield zich heel persoonlijk met Adam bezig: Hij formeerde hem. Genesis 2:7:
„Toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de
levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.” God plaatste
hem in de hof van Eden. Genesis
2:15: „En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die
te bewerken en te bewaren.” God bracht
dieren bij hem. Genesis
2:19: „En de HERE God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds
en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien
hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo
zou het heten.” God
onderwees hem. Genesis
2:16-17: „En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de
hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad,
daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij
voorzeker sterven.” God gaf hem
een vrouw. Genesis
2:22: „En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot
een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.” Adam kende
God zoals wij onze ouders kennen – God wandelde in de letterlijke zin
van het woord in de hof van Eden. Genesis 3:8:
„Toen zij het geluid van de HERE God hoorden, die in de hof wandelde in de
avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de HERE God tussen
het geboomte in de hof.” Maar in
plaats van wat zijn Schepper hem beval, te doen, gaf Adam aan zijn eigen
menselijke redenering gehoor – Adam zondigde. En onmiddellijk daarna verborg
hij en zijn vrouw zich voor God hebben we net gelezen in Genesis 3:8. Dat is het
kritieke punt! De mens verborg zich voor God – het was niet God die zich
voor de mens verborg. Dit is de
kern waarom het gaat van de hele kwestie. „Waarom houdt God zich schuil?”
Omdat God zich wel degelijk geopenbaard heeft. Het was de mens die
zich verborgen had. De mens was de eerste om ’verstoppertje te spelen’ en de
mens was de eerste om het op een lopen te zetten en zich te verbergen. De
mens heeft zich trouwens altijd voor God verborgen. De hele
geschiedenis door – in elk tijdperk en elke generatie, wat de omstandigheden
en toestanden ook waren – telkens wanneer God zich openbaarde om mensen of
naties te helpen, heeft die mens of natie God op onbeschofte manier gezegd:
„Bemoeit u zich niet met onze zaken” – en meestal hebben zij hun
godslasterlijke belediging kracht bijgezet door Gods menselijke profeten van
hun tijd te vermoorden. Nehemia
9:26: „Maar zij werden weerspannig en kwamen tegen U in opstand en wierpen
uw wet achter hun rug en doodden uw profeten, die hen vermaanden, om hen tot
U te doen wederkeren; zij bedreven grote wandaden.” Mattheüs
23:37: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u
gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een
hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Hiermee zijn
we gekomen bij de kern van ons onderwerp: de mens heeft zich altijd voor God
verborgen – en het is niet God die zich voor de mens verbergt, nu niet, in
het verleden niet en dat ook in de toekomst niet zal doen. Vanaf Adam,
en de gehele geschiedenis door, tot op de huidige dag en zelfs verder in de
toekomst, zullen we getuigen zijn van hoe de mens elke openbaring die God
van zichzelf geeft, zal negeren. Laten we dat bewijzen! Laten we
bewijzen dat God altijd klaar staat om zichzelf aan de mens te
openbaren. En laten we bewijzen dat de mens zich bewust en
voortdurend voor God verborgen heeft. Adam was het
’prototype’. God schiep
Adam als zijn ’toetssteen’, als een ’prototype’ voor de hele mensheid. Het
woord ’mens’ is een variant van ’man’. Het Hebreeuwse woord voor ’man’ is
’adam’. Op welke
manier maakte de Schepper Adam zijn prototype? Door hetzelfde menselijke
brein, dezelfde geest, verstand en natuur in Adam te leggen als Hij nadien
in alle andere mensen zou plaatsen. Daarom wist God dat Adam in een gegeven
situatie op dezelfde algemene manier zou reageren als alle andere mensen in
diezelfde situatie zouden reageren. Zoals het Adam ’verging’, zo zou het ook
de hele mensheid ’vergaan’. Misschien niet op hetzelfde moment. Laten we nu
ons gezichtsveld wat vergroten. Laten we in gedachten in de tijd en in de
generaties van verschillende samenlevingen teruggaan – en zien hoe de mens
voortdurend God verworpen heeft. God zich voor de mensen
schuilhouden? Helemaal niet! Het was precies andersom! Eerst de
wereld voor en na de zondvloed. De wereld
van voor de zondvloed was vol goddeloosheid en liep over van geweld. Genesis 6:5:
„Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al
wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos
was . . .” Duidelijke
taal over de afschuwelijke verdorvenheid van de mens. Toch kende die wereld
God! Slechts tien
generaties scheidden Adam van Noach. De meeste mannen die in de genealogie
van Adam tot Noach worden genoemd, werden ruim 900 jaar. De mensen konden
dus tot in de dagen van Noach uit de mond van de kinderen en kleinkinderen
de geschiedenis van het paradijs horen. Noach was
een prediker der gerechtigheid. 2 Petrus
2:5: „De wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker
der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed
over de wereld der goddelozen bracht.” Gedurende de
120 jaar dat Noach de ark bouwde, verkondigde hij ook Gods waarschuwende
getuigenis. De wereld hoorde Noach en de wereld kende God – maar de wereld
verachtte Noach en verwierp God. Het gehele menselijke ras had toen bewust
„zijn weg verdorven op de aarde”. Genesis
6:12: „En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft
had zijn weg op de aarde verdorven.” Nauwelijks
100 jaar later verwierp de mens nogmaals Gods openbaring en leiding. De
mensen hadden weer maling aan Gods weg gekregen. Ze hadden getoond dat ze
tot veel in staat waren – zonder God. De mensen menen in hun overmoed, tot
alles in staat te zijn, in eigendunk over hun lot te kunnen beslissen, en
zelfs God te kunnen trotseren. Het gaat weer dezelfde weg op als vóór de
zondvloed. Als je God uit het oog verliest, verlies je ook zijn normen en
waarden. Om hun macht en roem te tonen, bouwden ze een reusachtige toren.
Deze verwaandheid ging gepaard met zonde. Iedereen
kende God – iedereen had het gruwelijke verhaal van de monsterachtige wereld
van vóór de zondvloed uit de eerste hand gehoord en iedereen kon nog de
tastbare bewijzen van Gods boosheid zien. Iedereen kende Gods dienaar Noach
– en iedereen dreef de spot met hem. En dan
Israël. Ook dat volk, juist dát volk dat uitverkoren was, verwierp God. Je
kunt zelfs stellen: uit gewoonte. We spreken
over het oude Israël als Gods „uitverkoren volk”. En toch stootte elke
openbaring van God aan Israël op afwijzing en opstandigheid. Het volk
Israël verwenste Mozes omdat hij hen wilde bevrijden. Exodus 5:1:
„Daarna kwamen Mozes en Aäron tot Farao en zeiden tot hem: Zo zegt de HERE,
de God van Israël: laat mijn volk gaan om te mijner ere in de woestijn een
feest te vieren.” De farao
maakte daarop de slavenarbeid nog zwaarder. Toen zeiden de Israëlieten tegen
Mozes en Aäron, vers 21: „De HERE zie op u en oordele, omdat gij ons bij
Farao en zijn knechten in een kwade reuk gebracht hebt, waarmee gij hun een
zwaard in handen hebt gegeven, om ons te doden.” Het volk
vertrouwde niet op God. Ondanks de slavernij hechtten ze eigenlijk meer aan
het heidense leven van de Egyptenaren. Ze wílden God niet dienen – ze
hielden te veel van de afgoden en de gruwelen van Egypte. Ezechiël
20:5: „Zo zegt de Here HERE: ten dage dat Ik Israël uitverkoos, zwoer Ik een
eed aan het geslacht van het huis Jakobs en Ik maakte Mij aan hen bekend in
het land Egypte; ja, Ik zwoer hun een eed, zeggende: Ik ben de HERE, uw
God.” God hield
zich niet schuil, Hij maakte zich bekend. Vers 6-8:
„Te dien dage zwoer Ik hun, dat Ik hen uit het land Egypte zou leiden naar
een land dat Ik voor hen uitgezocht had, vloeiende van melk en honig; een
sieraad is het onder alle landen. En Ik zeide tot hen: Ieder werpe de
gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd zijn; verontreinigt u niet met de
afgoden van Egypte. Ik ben de HERE, uw God. Maar zij waren weerspannig tegen
Mij en wilden naar Mij niet luisteren; niemand wierp de gruwelen weg, waarop
zijn ogen gevestigd waren, en de afgoden van Egypte verlieten zij niet,
zodat Ik overwoog mijn grimmigheid over hen uit te storten, mijn toorn ten
volle over hen te brengen in het land Egypte.” Ook andere
volken leerden wie de ware God is. Vers 9:
„Maar Ik heb gehandeld ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen
ten aanschouwen van de volken in wier midden zij woonden, voor wier ogen Ik
Mij aan hen had bekendgemaakt door hen uit het land Egypte te leiden.” En zo moest
God Israël van dit land met zijn afgoden losmaken om er vervolgens zijn
vernietigende plagen over uit te storten. Daardoor begreep ook Egypte nóg
beter wie de almachtige God is. Zelfs nadat
het getuige was geweest van de bovennatuurlijke hevigheid van deze plagen,
wilde Gods „uitverkoren volk” terugkeren naar Egypte. Exodus
14:11-12: „Zij zeiden tot Mozes: Waren er soms geen graven in Egypte, dat
gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn? Wat hebt gij ons
aangedaan door ons uit Egypte te leiden? Hebben wij u dit al niet gezegd in
Egypte: laat ons met rust, en laten wij de Egyptenaren dienen. Want wij
kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven.” Dan verlost
God Israël met grote macht. Exodus
14:31: „Toen zag Israël, welk een machtige daad de HERE tegen Egypte gedaan
had; en het volk vreesde de HERE en zij geloofden in de HERE en in Mozes,
zijn knecht.” Het volk
eert God met gezangen en lovende teksten. Exodus
15:1-2: „Toen zong Mozes met de Israëlieten de HERE dit lied en zij zeiden:
Ik wil de HERE zingen, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter
stortte Hij in de zee. De HERE is mijn kracht en mijn psalm, Hij is mij tot
heil geweest. Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik, de God mijns vaders, Hem
prijs ik.” Deze
lofprijzingen gaan voort – 21 verzen. Behalve
Israël en Egypte, waren ook andere volken diep onder de indruk. Exodus
15:14-15: „Volkeren hoorden het, zij sidderden; beving greep de bewoners van
Filistea aan. Toen verschrikten Edoms stamhoofden, huivering greep Moabs
machtigen aan; alle bewoners van Kanaän sidderden.” Nee, God
verschool zich niet. Drie dagen
later, met de viering van Gods spectaculaire en zegepralende vernietiging
van het leger van de farao nog vers in hun geheugen, „begon het volk tegen
Mozes te morren” omdat het water van Mara bitter was. Exodus
15:23-24: „En zij kwamen in Mara, maar zij konden het water van Mara niet
drinken, omdat het bitter was. Daarom noemde men die plaats Mara. Toen morde
het volk tegen Mozes en zeide: Wat moeten wij drinken?” Zelfs nadat
God dit water zoet had gemaakt en ze door Elim had laten trekken, een gebied
met twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen, morden de Israëlieten weer en
verkozen veeleer – hoe ongelofelijk het klinkt – te sterven in Egypte met
hun buik vol vlees en brood, dan God te gehoorzamen. Exodus
16:2-3: „En in die woestijn morde de gehele vergadering der Israëlieten
tegen Mozes en Aäron; en de Israëlieten zeiden tot hen: Och, dat wij door de
hand des HEREN in het land Egypte gestorven waren, toen wij bij de
vleespotten zaten en volop brood aten; want gij hebt ons in deze woestijn
geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen.” Nadat zij
meer brood en vlees gekregen hadden dan zij op konden, schond het volk de
heilige tijd van de sabbat in een poging nog meer te krijgen. Exodus
16:26-28: „Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het
sabbat; dan is het er niet. Toen er dan ook van het volk op de zevende dag
heengingen om wat te verzamelen, vonden zij het niet. Daarom zeide de HERE
tot Mozes: Hoelang weigert gij mijn geboden en wetten te onderhouden?” Israël kreeg
weer dorst en deze keer stonden zij op het punt Mozes te stenigen. Exodus 17:4:
„Toen riep Mozes luide tot de HERE en zeide: Wat moet ik met dit volk doen?
Nog een ogenblik en zij gaan mij stenigen!” En, hoe
ongelooflijk het ook moge klinken, na alles wat zij met hun eigen ogen
hadden gezien, vroegen zij: „Is de HERE in ons midden of niet?” (Exodus
17:7) – of, met andere woorden: „Waarom houdt God zich schuil?” God
beantwoordde deze vraag in zijn heerlijkheid op de berg Sinaï. Exodus
20:18: „En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de
bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg.” Hier kwam
God ’uit zijn schuilplaats’ – hier openbaarde Hij zich ’uiteindelijk’. Maar wat
gebeurde er? Vers 18-19:
„Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan. En zij zeiden
tot Mozes: Spreek gij met ons, dan zullen wij horen; maar God spreke niet
met ons, opdat wij niet sterven.” Enige tijd
later redeneerden de Israëlieten dat „deze Mozes, die man” (Exodus 32:1),
die hen uit Egypte geleid had, blijft wel érg lang op de berg Sinaï. Die zal
wel niet meer terugkomen. Daarom vonden ze het beter dat zij de Egyptische
goden weer van stal haalden om een oogje op hun orgie te houden. Exodus
32:1-6: „Toen het volk zag, dat Mozes toefde van de berg af te dalen,
verzamelde het zich rondom Aäron, en zeide tot hem: Welaan, maak ons goden,
die voor ons uit gaan, want deze Mozes, die man, die ons uit het land Egypte
heeft gevoerd, wij weten niet, wat er van hem geworden is. En Aäron zeide
tot hen: Rukt de gouden ringen af, die in de oren van uw vrouwen, uw zonen
en uw dochters zijn, en brengt ze mij. Toen rukte het gehele volk zich de
gouden ringen die in hun oren waren, af en zij brachten ze aan Aäron. Hij
nam ze van hen aan, gaf er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten
kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte
heeft gevoerd. Toen Aäron dat zag, bouwde hij daarvoor een altaar en riep
uit: Morgen is er een feest voor de HERE! En de volgende morgen vroeg
offerden zij brandoffers en brachten vredeoffers, en het volk zette zich
neer om te eten en te drinken; daarna stonden zij op om vreugde te
bedrijven.” Na nog eens
een strenge terechtwijzing van God ontvangen te hebben, en in het volle
bewustzijn van Gods voortdurende openbaring en ontzagwekkende Macht, sloegen
de Israëlieten op de drempel van het Beloofde Land aan het muiten. Numeri
14:3-4: „Waarom toch brengt ons de HERE naar dit land, opdat wij door het
zwaard vallen, onze vrouwen en kinderen ten buit worden? Zou het voor ons
niet beter zijn naar Egypte terug te keren? En zij zeiden tot elkander: Laat
ons een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren.” „Waarom
houdt God zich schuil?” is geen originele opinie van deze tijd. Het oude
Israël heeft het uitentreuren herhaald! Toen Israël
uiteindelijk het land dat aan Abrahams zaad beloofd was, mocht
binnentrekken, kwam het voortdurend in opstand. Dit is niet zo
verwonderlijk. De cyclus werd steeds weer herhaald; Israël verwierp God en
werd onderworpen, riep God aan en werd weer verlost – maar een korte tijd
daarna verliet het God weer. Richteren
2:11-19: „Toen deden de Israëlieten wat kwaad is in de ogen des HEREN en
gingen de Baäls dienen. Zij verlieten de HERE, de God hunner vaderen, die
hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna uit de
goden der volken rondom hen, bogen zich daarvoor neer en krenkten de HERE.
Wanneer zij de HERE verlieten en de Baäl en de Astartes dienden, ontbrandde
de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen in de macht van plunderaars,
die hen uitplunderden, en Hij gaf hen over in de macht van hun vijanden
rondom hen, zodat zij niet meer tegen dezen konden standhouden. Telkens als
zij uittrokken, was de hand des HEREN tegen hen ten verderve, zoals de HERE
hun onder ede aangezegd had, en zij kwamen in grote benauwdheid; dan
verwekte de HERE richters, die hen verlosten uit de macht van hun
plunderaars. Ook naar hun richters luisterden zij echter niet, maar liepen
overspelig andere goden na en bogen zich daarvoor neder; zij haastten zich
om af te wijken van de weg die hun vaderen bewandeld hadden door te
luisteren naar de geboden des HEREN; zij handelden niet naar behoren.
Telkens wanneer de HERE hun een richter verwekte, was de HERE met de richter
en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde;
want de HERE werd bewogen door hun gekerm over hun verdrukkers en benauwers.
Maar met de dood van de richter begonnen zij weer verderfelijk te handelen,
erger dan hun vaderen, door andere goden achterna te lopen, die te dienen en
zich daarvoor neer te buigen; in niets gaven zij hun verstokte handel en
wandel op.” Het hele
boek Richteren verhaalt dit verbazingwekkende relaas. Richteren
3:7-9: „De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten
de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. Toen ontbrandde de
toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van
Kusan-risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden
Kusan-risataïm acht jaar. Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE
verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon
van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb.” Richteren
3:12-15: „Maar de Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des
HEREN; toen maakte de HERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël,
omdat zij gedaan hadden wat kwaad is in de ogen des HEREN. Hij dan verbond
zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en versloeg Israël; de
Palmstad namen zij in bezit. Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de
koning van Moab. Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte
hun een verlosser: Ehud, de zoon van Gera, de Benjaminiet.” Richteren
4:1-4: „Nadat Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat kwaad is
in de ogen des HEREN. Toen gaf de HERE hen over in de macht van Jabin, de
koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was,
die te Charoset-haggojim woonde. En de Israëlieten riepen tot de HERE, want
hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed
verdrukt, twintig jaar. De profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte
destijds Israël.” Onder Gods
leiding kon zij Israël van de vijanden verlossen. Het volk had toen veertig
jaar rust. Richteren
6:1-10: „Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN; daarom
gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, waarin
Midjan de overhand had over Israël. Uit vrees voor Midjan richtten de
Israëlieten voor zich de schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de
holen en burchten. Wanneer Israël gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de
stammen van het Oosten opdagen en trokken tegen hen op, sloegen hun kamp op
in hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen
leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel. Want zij trokken
op met kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren
niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land verwoesten,
zodat Israël zeer verarmde door toedoen van de Midjanieten. Toen riepen de
Israëlieten tot de HERE. Toen nu de Israëlieten tot de HERE riepen vanwege
de Midjanieten, zond de HERE een profeet tot de Israëlieten, die tot hen
zeide: Zo zegt de HERE, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en
uit het diensthuis geleid; Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en
uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit
weggedreven en hun land aan u gegeven. En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de
HERE, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij
woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.” Enzovoort. Spoedig
daarna verwierp Israël Gods regering over hen geheel en al – en vroeg
het een menselijke koning „als bij alle andere volken”. 1 Samuël
8:5-7: „Stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle
andere volken. Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten,
mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de HERE. De HERE zeide tot Samuël:
Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij
verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou
zijn.” Bijna 120
jaar later kwamen de noordelijke tien stammen van Israël in opstand tegen
het Huis van David. Jerobeam, hun koning en voormalig dienaar van Salomo,
haalde de oude Egyptische goden weer voor de dag, richtte een nieuw
priesterschap op en veranderde Gods jaarlijkse feestdagen om zijn eigen
bestuur te beschermen, en negeerde moedwillig de Ware God. 1 Koningen
12:26-33: „En Jerobeam zeide bij zichzelf: Nu zal het koningschap tot het
huis van David terugkeren. Indien dit volk optrekt om slachtoffers te
brengen in de tempel des HEREN te Jeruzalem, zal het hart van dit volk
terugkeren tot hun heer, tot Rechabeam, de koning van Juda; dan zullen zij
mij doden en terugkeren tot Rechabeam, de koning van Juda. Toen overlegde de
koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel
voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u
uit het land Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het
andere plaatste hij te Dan. En dit werd een oorzaak tot zonde. Zelfs was het
volk voor het ene beeld uitgelopen tot Dan toe. Verder maakte hij tempels op
de hoogten, en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet
tot de Levieten behoorden. Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste
maand, voor de vijftiende dag dier maand, overeenkomstig het feest in Juda,
en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren
die hij gemaakt had. Daarbij liet hij telkens de priesters der hoogten, die
hij aangesteld had, in Betel optreden. Toen hij het altaar bestegen had, dat
hij te Betel gemaakt had (op de vijftiende dag in de achtste maand, in de
maand die hij eigener beweging had uitgekozen om voor de Israëlieten een
feest in te stellen) . . .” Evenzo
verwierp het Huis van Juda Gods profeten en pleegde nog erger ontucht dan
haar zuster Israël. Ezechiël
23:1-15: „Het woord des HEREN kwam tot mij: Mensenkind, er waren eens twee
vrouwen, dochters van één moeder. Zij pleegden ontucht in Egypte; in haar
jeugd pleegden zij ontucht; daar werd haar boezem betast en streelde men
haar maagdelijke borsten. De naam van de oudste was Ohola en die van haar
zuster Oholiba. Zij werden de mijne [ze werden het volk van God] en baarden
zonen en dochters. Wat haar namen betreft, Ohola is Samaria [het huis
Israël] en Oholiba is Jeruzalem [het huis Juda]. En Ohola [het huis Israël]
pleegde overspel terwijl zij mijn vrouw was; zij hunkerde naar haar
minnaars, naar Assur: hovelingen, bekleed met blauwpurper, landvoogden en
stadhouders, hoofd voor hoofd begeerlijke jonge mannen, ruiters te paard. En
zij bedreef haar ontucht met hen allen, de keur van Assurs zonen; met allen,
naar wie zij hunkerde, met al hun afgoden, verontreinigde zij zich. Daarbij
heeft zij de ontucht uit haar Egyptische tijd niet opgegeven, want in haar
jeugd heeft men haar beslapen, haar maagdelijke borsten gestreeld en ontucht
over haar uitgestort. Daarom heb Ik haar overgegeven in de macht van haar
minnaars, in de macht van Assurs zonen, naar wie zij gehunkerd had. Dezen
hebben haar schaamte ontbloot, haar zonen en dochters weggenomen [in
ballingschap gevoerd] en haar zelf met het zwaard gedood [het huis Israël
hield als staat op te bestaan]. Zo is zij tot een spreekwoord geworden onder
de vrouwen, want gerichten waren aan haar voltrokken. Hoewel haar zuster
Oholiba [het huis Juda] dit zag, ontbrandde zij toch in nog feller
hartstocht dan haar zuster en pleegde nog erger ontucht dan zij. Naar Assurs
zonen hunkerde zij: landvoogden en stadhouders, hovelingen, sierlijk
uitgedost, ruiters te paard, begeerlijke jonge mannen, hoofd voor hoofd. En
Ik zag, dat zij zich verontreinigde; beiden gingen dezelfde weg. Ja, zij
pleegde nog meer ontucht; immers, zij zag mannen op de muur getekend,
afbeeldingen van Chaldeeën, met menie getekend, aan de heupen met een gordel
omgord, met een overhangende tulband op het hoofd; allen er uitziende als
ridders, gelijkend op mensen uit Babel der Chaldeeën, hun geboorteland.” Jesaja was
een man van God. Hij zei tegen koning Hizkia [koning van het huis Juda] dat
God de legers van Assyrië ervan zou weerhouden de stad Jeruzalem zelfs maar
aan te raken. 2 Koningen
19:32: „Daarom, zo zegt de HERE van de koning van Assur: hij zal in deze
stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild daartegen
opheffen en geen wal daartegen opwerpen.” En diezelfde
nacht doodde God 185.000 gewapende manschappen. Vers 35: „In
die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur
honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie,
zij allen waren lijken.” Later, nadat
Jesaja tot God gebeden had, ging de zon tien graden of treden terug. 2 Koningen
20:8-11: „Hizkia had Jesaja gevraagd: Wat is het teken, dat de HERE mij
gezond zal maken en dat ik op de derde dag zal opgaan naar het huis des
HEREN? Daarop antwoordde Jesaja: Dit zal u het teken zijn van des HEREN
kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: zal de schaduw tien
treden vooruitgaan, of zal zij tien treden teruggaan? [Het Hebreeuwse woord
dat met treden is vertaald, kan ook graden betekenen; bijvoorbeeld op een
zonnewijzer.] En Hizkia zeide: Het is gemakkelijk voor de schaduw tien
treden [of graden] omlaag te gaan. Neen, de schaduw moet weer tien treden
[of graden] teruggaan. Toen riep de profeet Jesaja tot de HERE, en Hij deed
de schaduw op de treden waarlangs zij afgedaald was op de trap van Achaz,
weer tien treden teruggaan [in de zonnewijzer, die zijn vader Achaz had
laten maken].” Het leed
geen twijfel wie Jesaja’s baas was! Desondanks is hij volgens overlevering
enkele jaren later door zijn eigen volk in tweeën gezaagd. Hebreeën 11:37
zou daarnaar verwijzen: Hebreeën
11:37: „Zij zijn gestenigd, op zware proef gesteld, doormidden gezaagd, met
het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapevachten en
geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling.” Jeremia werd
in de moederschoot tot profeet gewijd. Jeremia 1:5:
„Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt
uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb
Ik u gesteld.” Hij stond
altijd in het middelpunt van de algemene belangstelling, hij onthulde Gods
wil, diens weg en profetieën. Heel Juda wist dat Jeremia Gods
vertegenwoordiger was – niettemin werd dagelijks de spot met hem gedreven,
iedereen bespotte hem. Jeremia
20:7: „Gij hebt mij overreed, HERE, en ik heb mij laten overreden
[overgehaald om profeet te worden]; Gij zijt mij te sterk geweest en hebt
overmacht. Ik ben tot een bespotting geworden de ganse dag, allen honen zij
mij.” De
priesters, profeten en het volk smeedden plannen om hem te doden. Jeremia
26:7-9: „De priesters nu, de profeten en het ganse volk hoorden Jeremia deze
woorden spreken in het huis des HEREN, en nadat Jeremia geëindigd had uit te
spreken al wat de HERE geboden had tot het ganse volk te spreken, grepen de
priesters, de profeten en het ganse volk hem aan met de woorden: Sterven
moet gij; waarom hebt gij in de naam des HEREN geprofeteerd: Gelijk Silo zal
dit huis worden, en deze stad zal verwoest worden, zodat er niemand woont!
En het ganse volk liep tegen Jeremia te hoop in het huis des HEREN.” 721-718
v.Chr. werden de tien stammen van Israël door Assyrië in ballingschap
weggevoerd. Israël had sinds lange tijd Gods geboden niet meer gehouden,
waaronder het sabbatgebod – en zo verloor dit volk zelfs zijn identiteit.
Het
koninkrijk Juda werd in de
jaren 604 tot 585 v.Chr. door de Babyloniërs in ballingschap weggevoerd. Juda behield
de sabbat en daardoor haar identiteit. Maar zij verbasterde dermate Gods
Waarheid, door vele heidense ideeën (bijvoorbeeld de onsterfelijkheid van de
ziel) te introduceren, dat een nieuwe godsdienst ontstond met wat Jezus zei
in Markus 7:7: „Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die
geboden van mensen zijn.” De feiten
spreken een duidelijke taal – in elk stadium van hun geschiedenis hebben
Israël en Juda zich voor hun God verborgen en Hem verworpen. De volledige
openbaring heeft God ons laten zien. Hebreeën
1:1-2: „Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen
gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons
gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen,
door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.” In het jaar
26 van onze tijdrekening, precies 483 jaar (69 profetische weken) na het
decreet van Artaxerxes, dat de gerepatrieerde Joden toestond Jeruzalem weer
op te bouwen – zoals Daniël het geprofeteerd had – begon Jezus Christus van
Nazareth zijn werk hier op aarde. Daniël 9:25:
„Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem
te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven
weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met
plein en gracht, maar in de druk der tijden.” Het ogenblik
was nu voor de Almachtige God aangebroken zich geheel en al te openbaren.
Hij was mens geworden! Wat veel
’christenen’ niet weten, is dat Jezus Christus de God was van het Oude
Testament – de Eeuwige, JHWH genaamd, de God van Abraham, Isaäk en Jakob.
Hij is Degene die het heelal geschapen heeft. Johannes
1:3: „Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding
geworden, dat geworden is.” Efeziërs
3:9: „En in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis
inhoudt, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van
alle dingen.” Andere
vertalingen noemen in het laatste deel van het vers Jezus specifiek als de
schepper, zoals de Statenvertaling: „Welke alle dingen geschapen heeft door
Jezus Christus.” Colossenzen
1:16: „Want in Hem [de Zoon van God, Jezus Christus; zie de verzen 14-15]
zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de
zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij
overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen.” Hij heeft
met Adam gewandeld, met Abraham gegeten, met Jakob geworsteld, met Mozes
gesproken en over Israël gewaakt. 1
Corinthiërs 10:4: „En allen [alle Israëlieten die op weg waren naar het
Beloofde Land] dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een
geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.” Jezus was de
’geestelijke rots’ die Israël door de woestijn leidde. Maar dit was
een oneindig verschil – nu had Hij zich helemaal van eeuwig geestelijk leven
ontdaan om menselijk vlees te worden, onderworpen aan de dood! Filippenzen
2:7: „Maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht
heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.” Waarom? Om
zijn geliefde schepping te helpen – om de weg te banen voor zijn broers en
zussen zodat zij met Hem mede-erfgenamen in Gods gezin zouden worden. Romeinen
8:17: „Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van
God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn
lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.” God hield nu
niets meer verborgen – dit was zijn volledige openbaring aan
de mens. Maar Hij
werd door de mensen veracht en verlaten. Jesaja 53:3:
„Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd
met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was
veracht en wij hebben hem niet geacht.” Sommige
vertalingen van Jesaja zeggen zelfs dat Hij zo erg werd geslagen dat zijn
gezicht meer verminkt en zijn lichaam meer geschonden werd dan dat van enig
ander mens in de gehele geschiedenis. Eerst de
NBG-vertaling van Jesaja 52:14: „Zoals velen zich over u ontzet hebben
(zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer
als die der mensenkinderen zijn gestalte).” Het laatste
deel van het vers in de Statenvertaling: „Alzo verdorven was Zijn gelaat,
meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen.” Dát gebeurde
er toen God uit zijn ’schuilplaats’, de hemel, kwam. Wie riep er
toen om Christus’ bloed? Velen uit dezelfde massa’s die Hij weken, maanden,
jarenlang onderwezen en gevoed had. Zij wisten dat Hij van God kwam, zij
zagen de wonderen die Hij verrichtte. Johannes
3:1-2: „En er was iemand uit de Farizeeën, wiens naam was Nikodemus, een
overste der Joden; deze kwam des nachts tot Hem en zeide tot Hem: Rabbi, wij
weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen
doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is.” Op een
gegeven moment hadden zij zelfs geprobeerd Hem met geweld tot koning uit te
roepen. Johannes
6:14-15: „Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij:
Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus
bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te
maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.” Toentertijd
zuchtten zij onder een Romeinse bezetting. Zij wilden dat Christus de
Romeinen het land uit zou gooien en een krachtig, onafhankelijk koninkrijk
zou stichten. De menigte
stond perplex toen Christus gevangengenomen werd. Hij werd geacht de
Romeinen het land uit te gooien! De mensen wisten niet wat ze ervan denken
moesten. Zij waren verbijsterd en volkomen van hun stuk gebracht. De
religieuze leiders waren er vlug bij dit uit te buiten. Zij haatten Jezus.
Zij vreesden zijn toenemende populariteit onder het gewone volk. Zij waren
bang dat Hij hun aanhang tot Hem zou overhalen. Johannes
11:47-48: „De overpriesters en de Farizeeën dan riepen de Raad samen en
zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet vele tekenen? Als wij Hem zo laten
geworden, zullen allen in Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons
zowel onze plaats als ons volk ontnemen.” Om dit te
voorkomen, zonden deze mannen ’s nachts, in het geheim, een bende op Jezus
af om Hem gevangen te nemen. Markus 14:1:
„Nu was het na twee dagen Pascha en het feest der ongezuurde broden. En de
overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem door list in
handen zouden krijgen en doden.” Vers 43: „En terstond, terwijl Hij nog
sprak, daar kwam Judas aan, een van de twaalven, en met hem een schare met
zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en de
schriftgeleerden en de oudsten.” Vervolgens
leverden de overpriesters Christus uit nijd over aan de Romeinse gouverneur
om terechtgesteld te worden. De priesters
en schriftgeleerden begonnen de menigte tegen Christus op te hitsen. Dat was
niet zo moeilijk. Zij zeiden dat Hij een oplichter was. Zij zeiden dat een
échte Messias niet gevangengenomen kon worden en aan de Romeinen
overgeleverd kon worden. Spoedig schreeuwde een haatdragende, razende massa
om Christus’ bloed. In golven
van razernij steeg de mensen het bloed naar hun hoofd toen Pilatus
verklaarde dat Jezus niets misdaan had. Lukas
23:13-23: „Pilatus [de Romeinse leider in die regio namens de keizer] nu
riep de overpriesters en de oversten en het volk bijeen en zeide tot hen:
Gij hebt deze mens bij mij gebracht als iemand, die het volk afvallig maakt
en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid verhoord en in deze mens geen
enkele grond gevonden voor datgene, waarvan gij Hem beschuldigt. En ook
Herodes niet; want hij heeft Hem tot ons teruggezonden. En zie, er is niets
door Hem bedreven, dat de dood verdient. Ik zal Hem dus geselen en dan
loslaten. Want hij was verplicht hun op het feest iemand los te laten. Maar
zij schreeuwden als één man, zeggende: Weg met Hem, laat ons Barabbas los!
En deze was wegens een oproer, dat in de stad was voorgevallen, en een
doodslag gevangengezet. Doch Pilatus richtte zich wederom met luider stem
tot hen, omdat hij Jezus wenste los te laten. Maar zij riepen terug en
zeiden: Kruisig Hem, kruisig Hem! Hij zeide voor de derde maal tot hen: Wat
heeft deze dan toch voor kwaad gedaan? Ik heb niets in Hem gevonden, waarop
de doodstraf staat. Ik zal Hem dus geselen en dan loslaten! Maar zij drongen
aan en eisten onder luid geschreeuw, dat Hij gekruisigd zou worden, en hun
geschreeuw werd al sterker.” De God van
Israël (JHWH) deed veel meer dan zich openbaren toen Hij Jezus Christus werd
– Hij onthulde God de Vader, zijn eigen Meester, de Allerhoogste God. Psalmen
110:1: „Van David. Een psalm. Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here:
Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een
voetbank voor uw voeten.” Genesis
14:18: „En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu
was een priester van God, de Allerhoogste.” Iedereen die
Christus kent, kent de Vader. Johannes
14:8-9: „Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons
genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij
niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon
ons de Vader?” Bovendien
werd nog iets anders geopenbaard. Iets dat voor ons nogal belangrijk is.
Onder het Oude Verbond had JHWH aan diegenen die gehoorzaamden, een
overvloedig fysiek leven beloofd. Dat was alles. Maar nu, in de
persoon van Jezus Christus, bracht JHWH het geheime plan van God aan het
licht. 1
Corinthiërs 2:6-10: „Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp
zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer
eeuw, wier macht teniet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is
de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft
tot onze heerlijkheid. En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar
geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der
heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen
oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is
opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Want
ons heeft God het geopenbaard door de Geest.” Christus
onthulde dat mensen het eeuwig leven kunnen beërven. 1 Johannes
1:2: „Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en
verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard
is.” Mattheüs
25:46: „En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de
rechtvaardigen naar het eeuwige leven.” En een
hoedanigheid van eeuwig leven die de stoutste dromen van elk menselijk
verstand overtreft. Jezus
Christus onthulde dat wijzelf letterlijk God zullen worden. Johannes
10:34: „Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb
gezegd: Gij zijt goden?” Jezus
citeert Psalmen 82:6: „Wel heb Ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen
des Allerhoogsten.” Dat is de
bestemming van de mensen, want ze zijn nu nog sterfelijke mensen. Vers 7:
„Nochtans zult gij sterven als mensen, als een der vorsten zult gij vallen.” In vers 6
lazen we: „Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten.” Dus, een
zoon van de allerhoogste zal zelf ook God zijn. Daarom vervolgde Jezus nadat
Hij zei „Gij zijt goden” in Johannes 10:35-36: „Als Hij hen goden genoemd
heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken
worden, zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld
gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon?” Ja, wij zijn
kinderen van God de Vader om zelf God te worden. Dat is zo,
wijzelf zullen God worden! De Eeuwige Schepper van het heelal – d.w.z. Jezus
van Nazareth, onze oudste geestelijke broer – heeft verkondigd dat wij met
Hem mede-erfgenamen zijn – nu – als verwekte (nog niet geboren) zonen in
Gods gezin. Dat hebben we gelezen in Romeinen 8:17. Een jong van
een schaap, een lam, zal een volwassen schaap worden. De mens is geschapen
naar de aard van God. Wij zijn nu als verwekte kinderen van God bezig met
een ontwikkeling die ons naar de geestelijke aard van God zal brengen: een
geboorte in Gods gezin maakt ons God. Daarom lezen we in het Nieuwe
Testament vaak over de „kinderen van God”. Johannes
1:12: „Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om
kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven.” Romeinen
8:16: „Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.” 1 Johannes
3:1-2: „Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen
Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet,
omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog
niet geopenbaard [nog niet zichtbaar], wat wij zijn zullen; maar wij weten,
dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij
zullen Hem zien, gelijk Hij is.” Wat zullen
we met Christus erven? Christus heeft álles! Efeziërs
1:22: „En Hij [God de Vader] heeft álles onder zijn [Christus'] voeten
gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente.” Wij zullen
dus álles met Jezus erven of delen. Hebreeën 2 schrijft over het plan dat
God heeft met de mens. Hebreeën
2:5-8: „Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij
spreken, onderworpen. Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de
mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij naar hem omziet?
Gij hebt hem [de mens] voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met
heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij onder zijn
voeten onderworpen [dat plan zal uitgevoerd worden]. Want bij dit: álle
dingen hem onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet
onderworpen zou zijn. Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen
onderworpen zijn.” Alle dingen!
staat er. Maar de
mensen konden het niet bevatten, ze begrepen het niet. Ze waren té
vastgeroest in hun gewoonten en tradities om zelfs maar hun eigen God te
herkennen toen Hij in mensengedaante tot hen kwam. Zij doodden hun eigen
God. Dit was de menselijke, Godhatende natuur op z’n grofst. Het
menselijk ras in z’n geheel vermoordde in koelen bloede de God van Abraham,
Isaäk en Jakob, die zoveel opgeofferd had om zijn eeuwig leven met alle
mensen te delen. De opengereten en verminkte massa vlees en spieren die daar
levenloos aan het hout hing was alles wat overbleef nadat God ’eindelijk’ de
gehele openbaring van zichzelf aan de mensheid gegeven had. Dat was de
volledige onthulling van JHWH – de God van de aartsvaders en de profeten;
dit was de eerste manifestatie van JHWH’s Almachtige Vader – de Allerhoogste
God; hier was de overweldigende openbaring van het individuele doel
in het leven van ieder mens: zelf God te worden. Niettemin verminkte het
mensdom Jezus Christus zijn Heiland en doodde het JHWH, zijn Schepper, en
verwierp het God, zijn Vader. En, hoe
ongelooflijk het ook moge klinken, de mens blééf maar vragen: „Waarom houdt
God zich schuil?” Petrus,
Johannes en de andere apostelen werden door de enorme kracht die door hen
stroomde, als Gods ware vertegenwoordigers afgezonderd om wonderbaarlijke
genezingen te verrichten. Handelingen
3:1-9: „Petrus nu en Johannes gingen op naar de tempel tegen het uur des
gebeds, dat is het negende. En een man, die verlamd was van de schoot zijner
moeder aan, zodat hij gedragen moest worden, zetten zij dagelijks bij de
poort van de tempel, genaamd de Schone, om een aalmoes te vragen van de
tempelgangers. Toen deze zag, dat Petrus en Johannes de tempel zouden
binnengaan, verzocht hij om een aalmoes. En Petrus zag hem scherp aan, met
Johannes, en zeide: Zie naar ons. En hij hield zijn blik op hen gevestigd in
de verwachting iets van hen te ontvangen. Maar Petrus zeide: Zilver en goud
bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de
Nazoreeër: Wandel! En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en
terstond werden zijn voeten en enkels stevig, en hij sprong op en stond en
liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en
springende en God lovende. En al het volk zag hem lopen en God loven.” Handelingen
5:12-16: „En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en
wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtig bijeen in de
zuilengang van Salomo. Doch
van de anderen durfde niemand zich bij hen aansluiten, maar het volk stelde
hen hoog. En des te meer werden er toegevoegd, die de Here geloofden, tal
van mannen zowel als vrouwen, zo zelfs, dat men de zieken op straat droeg en
op bedden en matrassen legde, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar
zijn schaduw op iemand van hen zou vallen. En ook de menigte uit de steden
rondom Jeruzalem stroomde toe en bracht zieken en door onreine geesten
gekwelden mede. En zij werden allen genezen.” Het
religieuze establishment twijfelde nooit aan de authenticiteit van
deze tekenen en wonderen. Maar toch aanvaardden zij de aanwezigheid van God
niet. Ze zagen dat God zich niet schuilhield. Maar zij vreesden voor hun
eigen positie – zij wilden hun eigen aanhang, hun eigen
vereerders, en natuurlijk hun eigen tiendenbetalers niet verliezen. Handelingen
4:16-18: „Zij [oversten, oudsten en schriftgeleerden] zeiden: Wat moeten wij
met deze mensen beginnen? Want dat er een kennelijk wonderteken door hen
verricht is, is duidelijk aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen
het niet loochenen; maar om te voorkomen, dat het nog meer onder het volk
verbreid wordt, laat ons hun dreigend gebieden tot niemand meer te spreken
op gezag van deze naam [de naam van Jezus]. En toen zij hen binnengeroepen
hadden, bevalen zij hun in het geheel niet meer te spreken over of te leren
op gezag van de naam van Jezus.” Handelingen
5:17-18: „Maar de hogepriester stond op en allen, die met hem waren (de
zogenaamde partij van de Sadduceeën) en zij werden vervuld met na-ijver, en
zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in het huis van
bewaring.” God werkte
nu door de nieuwtestamentische Gemeente. Maar de religieuze leiders, zoals
men kon verwachten, keken meer naar ’geleerdheid’ dan de zichtbare
openbaringen van God. Handelingen
4:13-14: „Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en
bemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk
waren, verwonderden zij zich, en zij herkenden hen, dat zij met Jezus
geweest waren; en daar zij de genezene bij hen zagen staan, konden zij er
niets tegen inbrengen.” Gedurende de
bijna 2.000 jaar sinds Christus’ dood en opstanding heeft de mensheid
toegang tot Hem gehad door de Bijbel. De Bijbel is het Woord van God –
evenals Christus. Johannes
1:14: „Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij
hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de
eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Het Woord
van God, de Bijbel, is vrij verkrijgbaar. Maar wat heeft de mens ermee
gedáán? Hij heeft
hem ’geïnterpreteerd’ – in ontelbare concilies, conclaven, conferenties en
consistories. Hoe? Zoals het hem paste! Wetten, sabbatten, feesten van God,
tienden, profetieën en strikt onderwijs hebben afgedaan. God bescheiden
gehoorzamen wordt vaak bekritiseerd als wettisch of wetticisme. Neem de
sabbat als voorbeeld. God heeft de zevende dag geheiligd, niet de eerste dag
van de week, de zondag. De zevende dag is zijn heilige tijd. „Wat maakt het
uit”, zeggen de zogenaamde christenen, „als je maar een rustdag houdt”. „Het
gaat toch om de inhoud”, redeneren ze. Het zou niets uitmaken als God niet
zou bestaan. Zonder de eerste instructies aangaande de juiste dag, gegeven
aan het einde van de scheppingsweek, kan ook de essentie van de geestelijke
betekenis, niet begrepen worden. Zo begonnen Adam en Eva. „Wat maakt het
eigenlijk uit, die vrucht ziet er toch goed uit?” „Dat maken we zelf wel
uit”, zegt de mens sindsdien. Zondag kunnen we toch ook wel rusten en een
eredienst voor God houden. Wel, die eredienst is voor de zonnegod, een
verzinsel van Satan, ingevoerd door de Babyloniërs en eeuwen later als
officiële religieuze rustdag verplicht gesteld op een door de keizer van
Rome bijeengeroepen concilie. Deze valse religieuzen in dienst van Satan
verboden bovendien de sabbat. „Ach, wat maakt het uit”, zeggen de aanhangers
van de ’christelijke’ kerken. Elke zondag vernederen honderden miljoenen de
liefdevolle Schepper, met het valse argument dat ze de rust van Jezus in hun
hart hebben, die zelf zegt in Lukas 6:5 dat Hij de Heer van de sabbat is.
Moraal is ’uit de tijd’ geraakt. Wat is het
doel van deze ’bijbelinterpretaties’? Heel eenvoudig – muilband de
Bijbel en verstop z’n God! Lange
periodes gedurende de afgelopen eeuwen bestond de Ware Gemeente van God uit
een kleine vervolgde groep van vogelvrij verklaarden, die in particuliere
huizen en in gehuurde zalen bijeenkwamen. Romeinen
16:5: „Groet insgelijks de gemeente bij hen aan huis.” Colossenzen
4:15: „Groet de broeders te Laodicea; ook Nymfa met de gemeente bij haar aan
huis.” Handelingen
28:30: „En hij bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde
woning, en ontving allen, die tot hem kwamen.” Na het
concilie van Nicea in 325 n.Chr. riskeerden ware gelovigen zelfs martelingen
en hun leven door op de sabbat bijeen te komen in huizen en zaaltjes, omdat
ze God níét wilden verstoppen in hun eigen leven. Nee, dat
„klein kuddeke” van Lukas 12:32 maakte geen deel uit van het ’gerespecteerd’
politiek-religieus systeem. Als Jezus
Christus zijn fysieke werk vandaag moest beginnen, zou Hij ervan beschuldigd
worden de grootste bedreiging van God, christendom en patriotisme te zijn!
Hij zou immers een spoedig komend Koninkrijk verkondigen. Hij zou door elk
land ter wereld van landverraad en opruiing beschuldigd worden – en zijn
proces en ’terechtstelling’ zou over de hele wereld met grote feestelijkheid
gevierd worden. Massaal
zullen de ’christenen’ zeker uitroepen: „Belachelijk! Als God werkelijk
verscheen zou de mensheid zich verheugen – niet Hem verwerpen. Dit is
de antichrist”. De Bijbel toont aan dat deze zoetsappige hypothese maar een
mythe is. Christus zal spoedig terugkeren – en de wereld zal zich hier
helemaal niet over verheugen. Omdat Christus niet zal terugkeren als een
pleitende predikant die vooral zegt wat de mensen graag horen. Hij zal géén
redevoeringen houden voor de Verenigde Naties; Hij zal níét op
persconferenties voor de tv verschijnen, en Hij zal zeker géén protestmarsen
leiden. Hij zal zichzelf niet aan de wetenschapsmensen ’bewijzen’. Hij zal
zijn gedrag níét aan psychologen verklaren. En Hij zal zéker níét met
theologen gaan vitten en redetwisten. Nee! Christus zal deze wereld regeren
met een ijzeren staf! Openbaring
2:27: „En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf.” Het boek
Openbaring geeft ons de toedracht. Eigenaardig genoeg beschouwt de wereld
dit boek als een weloverwogen poging van Gods kant „zijn geheimen te
verbergen”. Niets is verder van de waarheid. Lees de titel –
Openbaring! De 22 hoofdstukken hiervan beschrijven in details de
geschiedenis van de wereld – vóórdat het gebeurt. Hier openbaart God alles –
maar niettemin beweert de mens dat het „in symbolen verborgen is.” De ’wens’
van de agnost in het begin van deze publicatie zal spoedig verhoord worden –
God zal zich spoedig openbaren zodat iedereen Hem zal kunnen zien. Mattheüs
24:27: „Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen,
zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.” Maar de
mensheid zal reageren zoals zij altijd gereageerd heeft. De mens zal zich
eens te meer voor zijn Schepper verbergen. Openbaring
6:15-16: „En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend
en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije
verborgen zich in de holen en de
rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons
en verbergt ons voor het
aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het
Lam.” Maar lezen
we niet dat de hele mensheid zich dan zal verheugen, zal feestvieren en
elkaar zelfs geschenken zal aanbieden? Zeker – dit zal gebeuren wanneer Gods
twee getuigen vermoord zullen worden! Openbaring
11:3: „En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te
profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang.” Vers 7-10: „En wanneer zij hun
getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond
opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. En hun
lijk zal liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt
Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. En uit de volken en
stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve
dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. En
zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen
elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde
wonen, gepijnigd hadden.” En spoedig
daarna, wanneer Christus „de koninkrijken der wereld” overgenomen zal
hebben, zullen de volken toornig worden en zullen de mensen God lasteren. Vers 15: „En
de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel,
zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan
zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.” Vers
18: „En de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de
tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw
knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan
de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven.” Openbaring
16:21: „En grote hagelstenen, een talent zwaar, vielen uit de hemel op de
mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de
plaag daarvan was zeer groot.” Ziet u de
dramatische ironie van deze situatie? Dezelfde mensen die op spottende
manier verkondigd hebben dat zij God zeker zouden gehoorzamen als Hij zich
maar als een kerel zou vertonen, zullen zichzelf onder de rotsen verbergen
en God lasteren wanneer Hij werkelijk verschijnt als een God! Waarom houdt
God zich schuil? God hééft
zich niet verborgen. Hij verbergt zich niet. Hij zál zich nooit
verbergen. Het is de
mens die zich voor God verbergt. God hééft
zich geopenbaard – door zijn Schepping, door zijn aartsvaders en profeten en
door het werk van Jezus Christus op aarde. God openbaart zich ook nú – aan
de wetenschapsmensen door hun ontdekkingen, en aan de wereld door dit Werk
van Gods Gemeente. God zál zich openbaren aan de hele mensheid door zijn
spoedige terugkeer. Maar laten
we onze arme agnost niet vergeten. Hij zal de schok van zijn academisch
beschutte leven te verwerken krijgen. Hij zal spoedig deze schijn van
’geleerd intellectualisme’ afwerpen. Hij zal zich bekeren. Moeilijk
te geloven? Natuurlijk, maar niettemin waar. Hij kan zich
zelfs de ontzaglijk schrikwekkende reeks geologische en astronomische
erupties waarmee de Almachtige Jezus Christus deze wereld zal veroveren,
niet voorstellen. Zijn gevoelloze, egocentrische emoties zullen tot
het uiterst – en verder – op de proef gesteld worden; hij zal dooreengeschud
en -geslingerd worden als een herfstblad in een wervelstorm. Natuurlijk zal
dit het beste voor hem zijn. Want dan zal hij eindelijk onderwezen
kunnen worden – als een kind met wijd open ogen, hunkerend naar fundamentele
kennis. Maakt u zich
geen zorgen – God is niet gekwetst, noch van streek gebracht of
verontwaardigd door de mens. God wist het van tevoren, maar Hij wilde de
mens een vrije wil geven om een keuze af te dwingen. De agnost is alleen
maar misleid – evenals de rest van de wereld. Openbaring
12:9: „En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang, die
genaamd wordt duivel en de satan, die
de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen
met hem.” God weet
dit. Zelfs nú heeft God onze agnost lief. Romeinen
5:8: „God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij
nog zondaren waren, voor ons gestorven is.” Het zal dus
voor God een grote vreugde zijn iedereen die Hem bespot genadig bekering te
schenken. 2 Timotheüs
2:25-26: „Met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon zijn,
dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren en, ontnuchterd,
zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de strik des duivels, die
hen gevangen hield.” God verheugt
zich op de tijd dat Hij de nieuwe, deemoedig berouwvolle agnost en
andere miljarden mensen zal zien, geduldig en aandachtig luisterend naar één
van de dienaren van Jezus Christus, die hem de Weg van de waarheid
begint te leren. Er zijn
heden ten dage miljarden mensen in de wereld die allen op hun eigen manier
misleid zijn. Deze hulpeloze brokjes gefrustreerd leven zijn niet
’verloren’. God maakt zich gereed aan iedereen zijn of haar kans op
eeuwig behoud te geven. Wij zullen de onthulling en de voltooiing van Gods
plan zien! Wij hebben u
een massa historische en profetische gegevens toegeworpen. Sommigen geloven
onze algemene thesis – dat God zich voortdurend aan de mens geopenbaard
heeft, maar dat de mens zich altijd voor God verborgen heeft. Maar uw geloof
is gebaseerd op informatie uit de tweede hand. Lees uw Bijbel, laat God zelf
aan het woord. Laat Hem in de Bijbel tevoorschijn komen. Daarbij zijn onze
publicaties op onze website een uitstekende hulp. Een heel
klein groepje heeft God zelf aan het woord gelaten. Lukas 12:32:
„Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u
het Koninkrijk te geven.” Zij hebben
de eigen interpretaties en het napraten van zich afgeschud. Zij hebben de
kennis uit de eerste hand. Onze
Schepper heeft hierin voorzien – Hij kan zich door ons openbaren! Hij
kan in de ware zin van het woord in ons wonen! 1 Johannes
4:12: „Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben,
blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden.” Jezus
Christus, de Schepper van dit heelal, kan in onze geest en vlees komen! 1 Johannes
4:1-2: „Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of
zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.
Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus
Christus in het vlees gekomen is, is uit God.” Hoe? Door de
inplanting van zijn heilige geest. Johannes
14:17: „De Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij
ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en
zal in u zijn.” Als die
kracht, Gods Kracht, in een mens is, manifesteert God zichzelf in die mens. God biedt de
mens een verheven pracht aan die zelfs de stoutste fantasieën overtreft. Hoe
kunnen we weten dat God zich door bepaalde mensen kan openbaren? Wat is het
bewijs? Wij hebben
een absoluut tweevoudig bewijs: in de eerste plaats, de persoon in kwestie
kan, voor de eerste maal, Gods Wet naleven. Natuurlijk is dan nog een flinke
groei noodzakelijk. We hebben net gelezen dat „iedere geest, die belijdt,
dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God”. Veel mensen geloven
dat wel, maar lezen over andere informatie heen. Let op, de Bijbel zegt in: Jesaja
28:13: „Zo zal voor hen het woord des HEREN zijn: wet op wet, wet op wet,
eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat.” We moeten
meer lezen dan dat ene vers over Jezus. Alleen
geloven in de persoon Jezus, maar niet doen wat Hij zegt is zinloos.
Vanzelfsprekend moeten we de geboden van liefde, die Jezus onderwijst, goed
beheersen. Natuurlijk zal Gods wet nagekomen worden: als God zich in en door
mensen zal manifesteren, is het vanzelfsprekend dat Hij zich aan zijn eigen
Wet zal houden! In de tweede plaats kan die persoon in toenemende mate méér
goddelijk karakter ontwikkelen. De
verbazingwekkende uitkomst van deze ontwikkeling wordt bij de opstanding
zichtbaar – wanneer, in waarheid en in feite, die persoon zelf in
eeuwige God veranderd wordt! Hoe ongelooflijk fantastisch het ook in onze
oren moge klinken, de Almachtige God reproduceert zichzelf – Hij
maakt de mens geschikt om een volwaardige zoon in zijn Godsfamilie te
worden. Voor de godsdiensten van deze wereld lijkt dit heiligschennende
godslastering – maar dit is absoluut de reden waarom God het hele universum
geschapen heeft! De theologen veroordeelden Christus tot de doodstraf omdat
Hij dit openbaarde door zichzelf ook Gods Zoon te noemen. Markus
14:61-64: „Wederom ondervroeg de hogepriester Hem en zeide tot Hem: Zijt gij
de Christus, de Zoon van de Gezegende? En Jezus zeide: Ik ben het, en gij
zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en
komende met de wolken des hemels. De hogepriester scheurde zijn klederen en
zeide: Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Gij hebt de godslastering
gehoord: wat is uw oordeel? En zij allen veroordeelden Hem als des doods
schuldig.” Lukas
22:70-71: „En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zoon van God? Hij zeide tot
hen: Gij zegt zelf, dat Ik het ben. En zij zeiden: Wat hebben wij verder
voor getuigenis nodig? Zelf hebben wij het immers uit zijn mond gehoord.” Omdat Jezus
zei dat Hij de Zoon van God is, verdiende Hij de doodstraf was het oordeel
van de priesters en schriftgeleerden. Jezus is de
eerstgeboren Zoon van God de Vader. Maar in Gods Gezin zullen meer kinderen
komen. Colossenzen
1:18: „Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de
eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is.” Bij de komst
van Jezus zullen de mensen die Gods geest hebben en die overleden zijn met
de heilige geest in zich, in de eerste opstanding veranderd worden in
kinderen van God bestaande uit geest. Romeinen
8:29: „Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou
zijn onder vele broederen.” De wereld
heeft laten zien dat de mens Gods Tien Geboden niet wil en niet kan
onderhouden. Inderdaad. De mens alléén kan dat niet. Maar wanneer de
menselijke geest door Gods heilige geest doordrongen en versterkt wordt, dan
kan de mens Gods wet ten volle gehoorzamen, omdat Christus zelf hulp
verleent. Romeinen
8:16: „Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.” De wereld
haat het God te gehoorzamen, en ridiculiseert het idee dat God zich zou
kunnen voortplanten. Het resultaat is dat de wereld Gods openbaring door
de mens verwerpt. En door Gods
openbaring te verwerpen, lastert de wereld Gods heilige geest. Valse
religieuze leraren zeggen u: „Geloof enkel in de naam van de Heer Jezus en u
zult behouden worden.” Zij komen ook met de al even misleidende bewering aan
dat de heilige geest een afzonderlijke persoon is! Dit is een schandelijke
poging om én de Godheid te beperken tot een ’drie-eenheid’ die zich niet
meer kan uitbreiden, én God de kracht te ontzeggen, zijn eigen Wet door
mensen te onderhouden. Hoe weten we
dat God zich door mensen kan openbaren? U kunt uw geloof niet alleen op
deze publicatie baseren. Bewijs het dus! Er is geen andere mogelijkheid. Zoek het
bewijs niet bij een plechtige predikant, ook niet in schijnheilige,
zelfmisleidende emoties, zoetige gebedsbijeenkomsten en vrome getuigenissen.
Maar zoek Gods adembenemend doel in ons leven bij God zelf. Hij heeft zich
niet verscholen. De Bijbel wordt daarom het Woord van God genoemd. God helpt
een ware christen met behulp van zijn heilige geest. Daarvoor is een geheel
berouwvolle mentale instelling vereist. Berouw is
voor enkelingen heel eenvoudig te begrijpen. De meeste mensen hebben helaas
geen volledig besef van de diepe betekenis. Tot in je diepste wezen beseffen
dat je gezondigd hebt en daarmee schuldig bent aan de dood van Christus
dringt meestal niet geheel door. Veel mensen laten zich dopen en gaan door
met zondigen. Zonde is voor hen het ’gevoel’ van menselijke
rechtvaardigheid. Gods definitie van zonde staat duidelijk in een vers in de
Bijbel. Vraag ’christenen’ waar het staat. Ze hebben er overheen gelezen,
omdat hun eigen opvatting over zonde hun leven bepaalt. Ze beseffen dus niet
werkelijk waarvan ze berouw zouden moeten hebben. Vraag dus níét aan
’christenen’, want God houdt zich niet schuil. Hij geeft het antwoord zélf
in zijn Woord. Van al Gods
openbaringen aan de mens, de duidelijkste en meest aangrijpende openbaring
voor u zal plaatsvinden wanneer u persoonlijk de buitengewoon aangrijpende
verandering in uw eigen gemoed zult vaststellen die door Gods heilige geest
teweeggebracht wordt – een bestendige vervolmaking van uw karakter, een
nieuwe dimensie in uw begripsvermogen, een plotselinge animo en levenslust
en een fantastisch perspectief van uw toekomst. Die toekomst is een eeuwig
leven in Gods Gezin. In feite is God door zijn geest in een ware christen en
openbaart Hij zich ín de mensen die zijn kinderen zijn. 1 Johannes
4:4-7: „Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij,
die in u is, is meerder dan die in de wereld is. Zij [die niet tot Gods
gezin behoren] zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld en hoort
de wereld naar hen. Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit
God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der
waarheid en de geest der dwaling. Geliefden, laten wij elkander liefhebben,
want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren
en kent God.” Vers 12-13: „Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij
elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt
geworden. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat
Hij ons van zijn Geest gegeven heeft.” Vers 16: „En wij hebben de liefde
onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft. God is liefde, en wie in de
liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem.” God spreekt
niet over liefde volgens menselijke begrippen, maar over zijn liefde die
zijn kinderen tonen. Hoe? 1 Johannes
5:2-3: „Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben,
wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. Want dit is de liefde Gods,
dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar.” 1 Johannes
3:24: „En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan
onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest, die Hij ons gegeven
heeft.” Nee, God
houdt zich niet schuil. Hij manifesteert zich in zijn kinderen. |