Voor literatuurlijst klik hier.
Paulus over
haar
en hoofdbedekking
Hebben we Paulus goed begrepen in zijn
Misschien hebt u geleerd dat het helemaal niet over
hoofdbedekking gaat en alleen maar over de haardracht van man en vrouw. Of moeten we
Paulus' instructies plaatsen in de tijd waarin hij leefde? Of maakt het eigenlijk niet uit
of heeft dit schriftgedeelte juist een diepere betekenis? 1 Corinthe 11:5 Maar iedere vrouw, die
blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met
ene, die kaalgeschoren is. 6 Want indien een vrouw zich het hoofd niet dekt, moet
zij zich ook maar het haar laten afknippen. Doch indien het een schande is voor een vrouw,
als zij zich het haar laat afknippen of zich kaal laat scheren, dan moet zij zich dekken. Of wordt hier bedoeld dat een vrouw lang haar moet
dragen? Het is waar dat een man zijn haar kort moet houden en het haar van een vrouw lang
behoort te zijn (verzen 14 en 15).
1 Corinthe 11:1 Wordt mijn navolgers, gelijk
ook ik Christus navolg. 2 Ik prijs het in u, dat gij in alles aan mij gedachtig
blijft en aan de overleveringen zo vasthoudt, als ik ze u overgegeven heb. Maar toch maakt Paulus een punt. En dat is het
grondbeginsel van dit gedeelte van de brief. Vers 3 Ik wil echter, dat gij dit weet: het
hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus
is God. Paulus schrijft niet over de laatste haarmode, dat is
niet het onderwerp. Nee, het gaat hier over de regeringsvorm van God, in deze volgorde:
God, Christus, de man, de vrouw. Vers 10 Daarom moet de vrouw een macht op het
hoofd hebben vanwege de engelen. Als een vrouw haar hoofd bedekt wanneer ze bidt dan geeft
ze aan dat er een macht boven haar staat: de man. Wanneer ze bidt zonder hoofdbedekking
doet ze haar hoofd schande aan. Natuurlijk letterlijk haar eigen hoofd, dat in zo'n
situatie wordt vergeleken met een kaalgeschoren hoofd en dat is schande. Maar ze doet ook
haar man schande aan, die is immers haar hoofd. Zij werpt het teken van haar onderwerping
af. Zij zou met dezelfde bedoeling zich het haar kunnen afknippen en het kort dragen,
zoals de mannen. Wanneer ze zonder hoofdbedekking bidt, negeert ze de man in rangorde van
gezag. De hoofdbedekking, in die tijd meestal een sluier, is een teken van een macht,
waaronder zij staat, namelijk die van de man, aan wie zij ondergeschikt is, die haar als
hoofd is gegeven. Vers 4 Iedere man, die bidt of profeteert met
gedekten hoofde, doet zijn hoofd schande aan.
Vers 10 Daarom moet de vrouw een macht op het
hoofd hebben vanwege de engelen. Vergelijk een schriftgedeelte van Jesaja hiermee. Jesaja 6:1 In het sterfjaar van koning Uzzia
zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel.
2 Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn
aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. 3 En de één
riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is
van zijn heerlijkheid vol. Er is een vergelijking tussen God en zijn relatie tot de
engelen en de man en zijn relatie tot de vrouw en daarom moet de vrouw het teken van haar
onderdanigheid steeds dragen "vanwege de engelen" omdat de apostel herinnert aan
de diepe eerbied van de Serafs, die hun aangezicht voor God met hun vleugelen bedekken,
terwijl Gods aangezicht ongedekt is. Zoals de engelen in verhouding tot God staan, zo
staat de vrouw in verhouding tot de man. De engelen zijn als hulp voor God geschapen, de
vrouw als hulp voor de man. Laten we het vers nog eens lezen. 1 Corinthiërs 11:10 Daarom
moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. Waarom? Het vers begint met
daarom. De reden moet dus staan in het voorafgaande. Vers 8 Want de man is niet uit
de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw,
maar de vrouw om de man. God is niet uit de engelen, maar de
engelen zijn uit God voortgekomen. Eva is uit een rib van Adam gemaakt. Er staat twee keer
het woord om wat een vertaling is van het Griekse dia, dat door,
doorheen, wegens, vanwege, om betekent, maar letterlijk betekent dia door iets
heen, zodat men er uit komt. Denk aan een dia-afbeelding. Niet de man is een
dia-afbeelding van de vrouw, maar andersom. De vrouw is immers uit de man
gemaakt. Door de man gegaan en er uit gekomen. Het is opmerkelijk dat in vers
10 het woord vanwege eveneens een vertaling van het Griekse dia is. De
vrouwen zijn in deze vergelijking die Paulus maakt ook een dia-afbeelding van
de engelen. De betekenis is dus: zoals de engelen gemaakt zijn om of ten behoeve van God,
zo is de vrouw gemaakt als een dia van de man ten behoeve van de man. De
hoofdbedekking is een teken dat er een macht (de man) boven haar staat.
Vanwege de engelen: als een dia-afbeelding van de engelen die God als
macht boven hen hebben. Kolossensen 1:18 en Hij is het hoofd van het lichaam, de
gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste
geworden is. Behalve het vers van Johannes, zijn al deze
schriftgedeelten uit Paulus' brieven. Hij vindt het kennelijk nodig hieraan aandacht te
besteden. 1 Corinthe 14:33 want God is geen God van wanorde, maar
van vrede. 34 Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten
zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven,
zoals ook de wet zegt. Zwijgen heeft betrekking op preken, profeteren en onderwijzen.
Vanzelfsprekend neemt ze bijv. deel aan de gezangen. 1 Timotheüs 2:12 maar ik sta niet toe, dat een vrouw
onderricht geeft [op de sabbat] of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig
houden. 13 Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva. Buiten de heilige samenkomsten zijn er voor vrouwen
belangrijke taken weggelegd. Het echtpaar Aquila en Priscilla bleken nuttig in het
onderwijs. De vrouw wordt met name genoemd. Er waren in de eerste gemeente behalve
profeten ook profetessen. Handelingen 11:27 En in die dagen kwamen
profeten van Jeruzalem te Antiochië; 28 en één uit hen, genaamd Agabus, stond op
en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk,
die dan ook gekomen is onder Claudius. 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen
naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden. Profeten spreken hun profetieën uit tegenover anderen.
Profeteren doe je dus in gezelschap. Handelingen 21:10 En toen wij daar verscheidene
dagen bleven, kwam uit Judea een zeker profeet, genaamd Agabus. 11 Toen deze bij ons
gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en zich voeten en handen bindende, zeide hij:
Dit zegt de Heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo
binden en uitleveren in de handen der heidenen. 12 Toen wij dit hoorden, verzochten
zowel wij als de broeders daar ter plaatse hem, niet op te gaan naar Jeruzalem. Hier komen we dezelfde Agabus weer tegen. We lezen niet
dat het profeteren in een sabbatdienst plaatsvond. Een profeet heeft een goddelijke
boodschap voor één persoon of een groep. Agabus behoorde tot een groep profeten uit
Jeruzalem. Nu waren er in die dagen ook profetessen. Dat kunnen we lezen als we een paar
verzen teruggaan. Handelingen 21:8 En de volgende dag gingen wij vandaar
en kwamen te Caesarea; en gekomen in het huis van Filippus, de evangelist, die behoorde
tot de zeven, bleven wij bij hem. 9 Deze had vier ongehuwde dochters, die
profetessen waren. Deze vrouwen profeteerden. En zoals gezegd, dat doe je
niet in je eentje. De profetie is voor een ander of anderen. Profeteren moet stichtend
zijn, opbouwend en onderwijzend of door een goddelijke ingeving het voorzeggen van
toekomende dingen. Wanneer een profetes profeteert, dient ze dat met bedekt hoofd te doen
om te tonen dat ze in de gezagsordening niet gelijk aan de man is. Ze zullen niet tijdens
een samenkomst op een sabbat geprofeteerd hebben, want dan behoort een vrouw te zwijgen. 1 Samuël 25:2 Nu woonde er in Maon een man,
die te Karmel zijn bedrijf had. Die man was zeer rijk: hij bezat drieduizend schapen en
duizend geiten. Hij was te Karmel bij het scheren van zijn schapen. 3 De man heette
Nabal en zijn vrouw Abigaïl. De vrouw had een goed verstand en was schoon van gestalte,
maar de man was hard en ruw in zijn optreden. Hij was een Kalebiet. 4 Toen David in
de woestijn hoorde, dat Nabal zijn schapen schoor, 5 zond hij tien mannen en David
zeide tot de mannen: Gaat naar Karmel en begeeft u naar Nabal. Vraagt hem uit mijn naam
naar zijn welstand 6 en zegt dit: Gegroet! Vrede zij u, vrede zij uw familie, vrede
zij over al wat gij bezit. 7 Nu dan, ik heb gehoord, dat men bij u aan het scheren
is. Nu zijn wij uw herders, die bij ons hebben vertoefd, niet lastig gevallen en nooit
hebben zij iets gemist zolang zij te Karmel waren. 8 Vraag uw knechten, dan zullen
zij het u bevestigen. Wil daarom aan deze mannen gunst betonen; wij zijn immers op een
feestdag gekomen. Geef toch uw dienaren en uw zoon David, wat gij voor de hand hebt.
9 Toen de mannen van David daar gekomen waren, spraken zij tot Nabal uit naam van
David alles wat hun opgedragen was, en wachtten af. 10 Maar Nabal antwoordde de
dienaren van David: Wie is David? En wie is de zoon van Isaï? Er zijn tegenwoordig veel
knechten, die van hun heer weglopen. 11 Zou ik dan mijn brood, mijn water en wat ik
voor mijn scheerders geslacht heb, nemen en aan lieden geven, van wie ik niet weet, waar
zij vandaan komen? 12 Toen maakten de mannen van David rechtsomkeert, kwamen terug
en berichtten hem alles wat er gebeurd was. 13 Daarop zeide David tot zijn
manschappen: Ieder gorde zijn zwaard aan. Toen gordde ieder zich het zwaard aan; ook David
zelf gordde zijn zwaard aan. Daarna trokken ongeveer vierhonderd man op achter David,
terwijl er tweehonderd bij het pakgoed bleven. 14 Maar aan Abigaïl, de vrouw van
Nabal, had één van de knechten meegedeeld: Zie, David heeft uit de woestijn boden
gezonden om onze heer te begroeten en hij is tegen hen uitgevaren. 15 Toch zijn die
mannen zeer goed voor ons geweest; zij zijn ons niet lastig gevallen en wij hebben niets
gemist al de tijd, dat wij in het veld waren en in hun nabijheid op en neer trokken.
16 Een muur waren zij om ons heen, zowel bij nacht als bij dag, al de tijd, dat wij
in hun nabijheid de schapen weidden. 17 Nu dan, weet wel wat u te doen staat, want
over onze heer en over zijn gehele huis is het onheil vast besloten, en hij is een man van
niets, men kan met hem niet spreken. 18 Toen nam Abigaïl haastig tweehonderd
broden, twee kruiken wijn, vijf toebereide schapen, vijf maten geroosterd koren, honderd
rozijnenkoeken en tweehonderd klompen vijgen, laadde die op ezels, 19 en zeide tot
haar knechten: Trekt voor mij uit; zie, ik kom achter u aan. Maar haar man Nabal deelde
zij het niet mee. 20 Toen zij, gezeten op de ezel, door een bergkloof omlaag reed,
zie, David en zijn mannen daalden af, haar tegemoet, en zij stond voor hen. 21 David
nu had gezegd: Ik ben er geheel bedrogen mee uitgekomen, dat ik alles beschermd heb wat
deze in de steppe had, zodat hij niets mist van al wat hij bezit; hij heeft mij kwaad voor
goed vergolden. 22 Zo moge God aan de vijanden van David doen, ja nog erger, indien
ik, eer het morgen is, van al wat hij bezit, ook maar één man in leven laat. 23
Toen Abigaïl David zag, sprong zij haastig van de ezel af en wierp zich vlak voor David
op haar aangezicht; zij boog zich ter aarde, 24 wierp zich voor zijn voeten neer en
zeide: Op mij, mijn heer, rust de schuld. Laat uw dienstmaagd toch tot u mogen spreken, en
hoor de woorden van uw dienstmaagd aan. 25 Mijn heer store zich niet aan deze man
van niets, aan Nabal, want zoals zijn naam is, is hij: Nabal heet hij en een dwaas is hij.
Maar ik, uw dienstmaagd heb de mannen die mijn heer gezonden heeft, niet gezien. 26
Nu dan, mijn heer, zo waar de Here leeft en zo waar gij zelf leeft, die de Here ervoor
bewaard heeft bloedschuld op u te laden en het recht in eigen hand te nemen, nu dan, moge
het uw vijanden en hun die kwaad tegen mijn heer beramen, vergaan als Nabal. 27 Dit
geschenk dan, dat uw slavin aan mijn heer brengt, moge aan de mannen gegeven worden, die
in het gevolg van mijn heer zijn. 28 Vergeef toch de overtreding van uw
dienstmaagd, want de Here zal voor mijn heer zeker een bestendig huis maken, omdat mijn
heer de oorlogen des Heren voert en er geen kwaad bij u gevonden wordt, uw leven lang.
29 Mocht ooit een mens zich opmaken om u te vervolgen en u naar het leven te staan,
dan zal de ziel van mijn heer gebonden zijn in de bundel der levenden bij de Here, uw God,
maar de ziel uwer vijanden zal Hij wegslingeren uit de holte van de slinger. 30 Als
nu de Here mijn heer doet naar al het goede dat Hij u heeft toegezegd en u tot vorst over
Israël aanstelt, 31 dan zal het mijn heer niet tot een struikelblok of zijn hart
tot een aanstoot zijn, dat mijn heer zonder oorzaak bloed vergoten en zichzelf recht
verschaft zou hebben. En als de Here aan mijn heer wel gedaan heeft, denk dan aan uw
dienstmaagd. 32 Toen zeide David tot Abigaïl: Geprezen zij de Here, de God van
Israël, die u op deze dag mij tegemoet gezonden heeft; 33 geprezen zij uw verstand
en gezegend zijt gij zelf, dat gij mij op deze dag ervan weerhouden hebt om bloedschuld op
mij te laden en het recht in eigen hand te nemen. 34 Maar zo waar de Here, de God
van Israël, leeft, die mij ervoor bewaard heeft u kwaad te doen; Indien gij mij niet
haastig tegemoet gekomen waart, er zou bij Nabal niet een man in leven gebleven zijn, eer
het morgenlicht aanbreekt. 35 Toen nam David van haar aan, wat zij hem bracht, en
zeide tot haar: Ga in vrede naar uw huis terug; zie, ik luister naar u en ben u welgezind.
36 Abigaïl kwam bij Nabal en zie, hij had in zijn huis een feestmaal, als het
feestmaal van een koning. Nabal was in een vrolijke stemming en hij was zwaar beschonken.
Daarom vertelde zij hem hoegenaamd niets, eer het morgenlicht aanbrak. 37 De
volgende morgen echter, toen de roes van Nabal geweken was, vertelde zijn vrouw hem deze
dingen. Toen stokte zijn hart in zijn binnenste en hij werd als een steen. 38 En na
ongeveer tien dagen sloeg de Here Nabal, zodat hij stierf. Veel mannen, vooral in onze tijd, nemen geen leiding,
maar laten dat over aan de vrouw. Daarover staat ook een voorbeeld in de Bijbel. Een
vrouw, die ook profetes was, leidde Israël als richter. Richteren 4:1 Nadat Ehud gestorven was, deden
de Israëlieten opnieuw wat kwaad is in de ogen des Heren. Jabin, een Kanaänitische koning, onderdrukte Gods volk
vanuit Hasor. Jozua had deze Noord-Israëlitische stad destijds veroverd en verbrand. Vers 2 Toen gaf de Here hen over in de macht van
Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was,
die te Charoset-haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de Here, want hij
bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig
jaar. 4 De profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte destijds Israël; 5
zij was gewoon zitting te houden onder de Deborapalm tussen Rama en Bet-el op het gebergte
van Efraïm, en de Israëlieten kwamen bij haar voor een rechterlijke uitspraak. 6
Zij nu ontbood Barak, de zoon van Abinoam uit Kedes in Naftali, en zeide tot hem: Heeft de
Here, de God van Israël, niet geboden: ga heen, trek naar de berg Tabor en neem met u
tienduizend man Naftalieten en Zebulonieten, 7 en Ik zal aan de beek Kison Sisera,
de krijgsoverste van Jabin, naar u toe voeren met zijn strijdwagens en zijn troepen, en Ik
zal hem in uw macht geven? 8 Barak echter zeide tot haar: Indien gij met mij
gaat, zal ik gaan, maar indien gij niet met mij gaat, ga ik niet. 9 Zij zeide:
Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer behalen op de tocht die gij onderneemt, want in de
macht van een vrouw zal de Here Sisera overgeven. Toen stond Debora op en ging met Barak
naar Kedes. Er was inderdaad een vrouw met de naam Jaël die de
legercommandant Sisera uitschakelde. God schonk Israël de overwinning. Deze vrouwen namen
de verantwoording, waar mannen het lieten afweten. Richteren 5:7 leiders ontbraken in Israël, ja,
zij ontbraken, totdat ik opstond, Debora opstond als een moeder in Israël. Tegelijkertijd moedigt Debora de mannen aan om als
leiders zich in dienst te stellen van de natie. Vers 9 Mijn hart gaat uit naar de aanvoerders
van Israël, naar hen die vrijwillig zich aanboden onder het volk, prijst de Here! Een hele generatie profiteerde van haar optreden. Israël
had 40 jaar vrede. 1 Petrus 3:7 Desgelijks gij, mannen, leeft
verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en bewijst haar eer, daar zij ook
mede-erfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet belemmerd worden. De vrouw is ook erfgenaam; haar belofte is niet minder
dan die van de man. Zowel mannen als vrouwen moeten leren om dienend hun functie te
vervullen in de positie waarin God hen heeft geplaatst. Het kort geknipte haar van de man
herinnert ons daaraan en het lange haar van een vrouw evenzo. En wanneer een vrouw in het
openbaar bidt of profeteert, zou mogelijk iemand kunnen denken dat ze op dat moment niet
meer onder de man staat, maar haar hoofdbedekking schept duidelijkheid. 1 Petrus 3:1 Evenzo gij, vrouwen, weest uw
mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen aan het woord niet gehoorzaam zijn, zij door
de wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, 2 doordat zij uw reine en
godvrezende wandel opmerken. 3 Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar,
het omhangen van goud of het dragen van gewaden, 4 maar de verborgen mens uws
harten, met de onvergankelijke tooi van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is
in het oog van God. 5 Want aldus tooiden zich ook weleer de heilige vrouwen, die
hoopten op God, onderdanig aan haar mannen, 6 zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem
heer noemde; en haar dochters zijt gij, als gij goed doet en u geen schrik laat aanjagen. In andere schriftgedeelten van de Bijbel wordt het dragen
van kostbare kleding en sieraden niet veroordeeld. Het gaat hier natuurlijk over pronken.
Een mens kan ook in kostbare kleding bescheiden blijven. Haarvlechten en misschien ook hoe
ze werden opgemaakt zullen in de toen heersende mode van Paulus' tijd als buitensporig
gezien zijn. Een vorm van aandacht trekken. In latere eeuwen droegen meisjes en vrouwen
vooral in bepaalde religieuze kringen haarvlechten om vooral niet te pralen.
Het werd beschouwd al een sobere dracht. In andere kringen waren en zijn zowel mannen als
vrouwen praalziek met hun uitbundig gevlochten soms bijna geweven haardos.
Het principe is: zoek geen (valse) eer of aandacht met uiterlijkheden. 1 Corinthe 11:7 Want een man moet het hoofd
niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid
van de man. 8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De
man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. 10 Daarom moet
de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. 11 En toch, in de Here is
evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw. 12 Want gelijk de vrouw
uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. 13 Oordeelt
zelf: is het voegzaam, dat een vrouw met ongedekten hoofde tot God bidt? 14 Leert de
natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is,
15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers,
het haar is haar tot een sluier gegeven. De man is het beeld en de heerlijkheid van God en de
vrouw de heerlijkheid van de man. Vers 11 En toch, in de Here is evenmin de vrouw
zonder man iets, als de man zonder vrouw. 12 Want gelijk de vrouw uit de man is, zo
is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. Zij zijn voor elkaar gemaakt. Het is niet goed dat de mens alleen zij, zegt God in Gen. 2:18, en daarom werd de vrouw gemaakt voor de man; en de man werd bestemd om de helper en de verdediger van de vrouw te zijn, ofschoon hij niet zo bepaald en onmiddellijk voor haar gemaakt werd. Zij werden bestemd om elkaars troost en zegen te zijn; niet de ene slavin en de ander dwingeland. Die beiden zijn één vlees (Gen. 2:24). Gelijk de vrouw eerst genomen werd uit de man, zo is voortaan de man uit de vrouw. Het gezag en de onderwerping moeten niet groter zijn dan voegzaam is bij twee, die in zo nauwe betrekking en zo innige vereniging tot elkaar staan. Gelijk het de wil Gods is dat de vrouw haar plaats weten zal, zo is het ook zijn wil, dat de man zijn macht niet misbruiken zal.
Conclusie
Paulus geeft in de verzen 3-15 van 1 Corinthe 11 uitleg
over Gods bestuurlijke orde. 1 Corinthe 11:5 Maar iedere vrouw, die
blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met
ene, die kaalgeschoren is. Profeteren doet men niet op een stille plaats waar men
alleen is, maar in aanwezigheid van toehoorders. Omdat bidden hier samen met profeteren
wordt genoemd en in hetzelfde verband, gaat het om bidden als woordvoerder in dezelfde
situaties als waarin profeteren wordt bedoeld, in bijeenkomsten, behalve de samenkomsten
op de heilige dagen, want daar moet een vrouw zwijgen. De titel van deze publicatie
luidt: Paulus over haar en hoofdbedekking. |