|
Voor literatuurlijst klik hier.
Het
MIDDEN-OOSTEN
in de profetieën
De achtergrond van de
crisis in het
Midden-Oosten en hoe deze zal worden opgelost!
In het Midden-Oosten volgt de ene crisis op de andere. Slechts weinig
mensen beseffen de ware betekenis van deze onrust. Men lijkt geen idee te hebben van het
gevaar dat dreigt uiteindelijk zelfs voor de gehele wereld.
Het wordt tijd dat wij de feiten onder ogen zien! Het wordt tijd te weten wat de profetie
openbaart. Het wordt tijd dat wij de achtergrond de essentiële factoren die tot
dit gevaar voor de wereld hebben geleid en de betekenis van deze reeks crises leren
kennen!
Er is maar één manier om achter het antwoord te komen. De God die de wereld heeft
geschapen die naties maakt en breekt Hij openbaart de toekomst zodat wij op
de hoogte en gewaarschuwd zijn!
De tijd is nu gekomen om een opzienbarende profetie te onthullen!
Ontsluiering van de toekomst
Wat is de
werkelijke betekenis van deze gistende onrust? Om die te begrijpen, moeten wij een
wonderbaarlijke profetie bestuderen, een profetie die deze reeks crises al meer dan 2500
jaar geleden voorspelde, evenals de oorlog die ten slotte alle volkeren van de wereld
erbij zal betrekken!
Het is een van de meest verbazingwekkende profetieën in de Bijbel. Het is een uiterst
nauwkeurige voorspelling, die de historische gebeurtenissen tot op de dag van vandaag
gedetailleerder beschrijft dan enige andere profetie. Het is de langste profetie in de
Bijbel. U vindt haar in Daniël, hoofdstuk 11. Ze beschrijft de naderende oorlog!
Het voorspel vindt u in het tiende hoofdstuk van het boek Daniël. De profetie werd
Daniël geopenbaard in het derde jaar van Kores, de koning van het Perzische Rijk. Kores
is de naam die in de bijbel gegeven wordt aan Cyrus II, bijgenaamd Cyrus de Grote.
Daniël 10:1 In het derde jaar van Kores, de koning der Perzen, werd aan Daniël,
die Beltesassar genoemd werd, een woord geopenbaard; dat woord was waarheid en sprak van
grote nood. En hij gaf acht op dat woord en had aandacht voor het gezicht. 2 In die
dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven; 3 smakelijke
spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel
niet, tot er drie volle weken verlopen waren. 4 Op de vierentwintigste dag nu van de
eerste maand, terwijl ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris, bevond, 5
sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de
lendenen omgord met goud van Ufaz; 6 zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat
schitterde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten
glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een
menigte. 7 Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren,
zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen.
Een 'man', klaarblijkelijk de aartsengel Gabriël (Dan. 9:21), verschijnt aan Daniël om
hem duidelijk te maken wat Gods volk in "het laatst der dagen" zal overkomen
(10:14).
Vers 12 En hij zeide tot mij: Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat
gij uw hart erop gezet hadt om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te
verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden. Vers 14 en
ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen
zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toekomst.
De "koning van het
Noorden"
en de "koning van het Zuiden"
Het eerste vers van
het 11e hoofdstuk is een vervolg van het laatste vers van het 10e
hoofdstuk. De engel zegt tot Daniël:
Daniël 11:2 Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen
zullen in Perzië opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en
als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het
koninkrijk van Griekenland.
In werkelijkheid zouden er nog 12 koningen in het Perzische Rijk volgen, maar alleen de
eerste vier na Kores zijn van belang voor de strekking van deze profetie. Dit waren
Cambyses II, Pseudo-Smerdis, Darius en Xerxes I. Xerxes, de laatste van hen en de rijkste,
was degene die tot de oorlog met Griekenland aanzette.
Vervolgens bereidde koning Philippus II van Macedonië een grote oorlog voor om het
Perzische Rijk te veroveren met een leger dat hoofdzakelijk uit Grieken bestond. Hij
stierf echter voordat hij zijn plannen kon voltooien. Maar zijn zoon, Alexander de Grote,
nam zijn plannen over en viel Perzië binnen. Hij stuitte op het Perzische leger in de
Slag bij Issus in 333 v.Chr. (Dan. 8:2, 5-6). Daarna rukte hij Egypte binnen om ten slotte
het Perzische Rijk een verpletterende nederlaag toe te brengen in de Slag bij Arbela in
331 v.Chr., waarna hij doordrong tot in India, alles wat hij onderweg tegenkwam voor zich
uit drijvend.
Daniël 8:2 Ik zag in het gezicht (ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht
Susan, die in het gewest Elam ligt) ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom
de Ulai. 5 Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit
het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken [het snelle
Grieks-Macedonische leger]; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen [Alexander
de Grote]. 6 En hij kwam tot de ram met de twee horens [de Meden en de
Perzen], die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige
kracht; 7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram,
brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij
wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde. 8
De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de
grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier
windstreken des hemels.
We vervolgen nu weer Dan. 11, met vers 3.
Vers 3 En er zal een heldhaftige koning [Alexander de Grote van Griekenland] opstaan,
die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt.
Bekijk nu vers 4 van de profetie:
Vers 4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden
en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en
zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan
anderen dan dezen komen.
Hoe wonderbaarlijk hoe nauwkeurig is dit alles ook gebeurd. U kunt dat in
een goede encyclopedie naslaan. Wij citeren hier uit een gezaghebbend geschiedkundig werk,
A Manual of Ancient History (Student Series) door Rawlinson: "Toen hij
onverwachts werd weggerukt in de kracht van zijn leven [op 33-jarige leeftijd in juni van
het jaar 323 v.Chr.], had hij [Alexander] geen erfgenamen, noch van zijn macht noch van
zijn plannen" (p. 237). Het rijk bleef zonder leider en in verwarring achter, totdat
hieruit rond het jaar 301 v.Chr. vier nieuwe rijken voortkwamen, precies zoals was
geprofeteerd. Dit gebeurde doordat het rijk in vier stukken werd opgedeeld door de
generaals van Alexander. Dit waren:
1. Ptolemaeus (Soter), die regeerde over Egypte, een deel van Syrië en Judea.
2. Seleucus (Nicator), die regeerde over Syrië, Babylonië en het oostelijke gebied tot
India.
3. Lysimachus, die regeerde over Klein-Azië.
4. Cassander, die regeerde over Griekenland en Macedonië.
Aldus werd de profetie van vers 4 letterlijk vervuld.
Let op wat er nu gebeurt. Vanaf hier voorspelt de profetie de daden van slechts twee van
deze vier rijken: Egypte, 'koning van het Zuiden' genoemd omdat het ten zuiden van
Jeruzalem ligt; en het Syrische koninkrijk, de 'koning van het Noorden', even ten noorden
van Judea. De profetie gaat juist over deze twee rijken, omdat het Heilige Land diverse
malen in handen van deze staten is geweest en omdat hun onderlinge oorlogen vooral om het
bezit van Judea gingen. Vers 5:
Vers 5 Dan zal de koning van het Zuiden [Egypte] sterk worden, maar een
van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen en heersen; zijn heerschappij zal een
grote heerschappij zijn.
In de geschiedenis zien wij dat sinds de dood van Alexander in 323 v.Chr. zijn veldheer
Ptolemaeus I, Soter genaamd, zeer machtig werd en Egypte verder uitbreidde dan Alexander
in zijn stoutste dromen. Met "een van zijn oversten" in vers 5 zou een van de
generaals van Alexander bedoeld kunnen worden, maar het kan ook een overste van Ptolemaeus
geweest kunnen zijn. Want Seleucus, één van de generaals van Alexander, die naar de
macht streefde in het oostelijk deel van het rijk, kon zich niet staande houden en
vluchtte naar Egypte. Als overste van Ptolemaeus zag Seleucus Nicator echter in 312 v.Chr.
zijn kans schoon om terug te keren. Hij maakte gebruik van het feit dat Ptolemaeus in een
oorlog was verwikkeld, om zich in Syrië te vestigen en zich tot koning uit te roepen. En zijn
heerschappij zal een grote heerschappij zijn.
Vers 6 En na verloop van jaren zullen zij zich verbinden: de dochter van de koning van
het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden om een vergelijk te treffen [een
huwelijk], maar zij zal de sterkte van haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht
standhouden; zij zal worden prijsgegeven, zo ook degenen die haar brachten, hij die haar
verwekte, en hij die haar verwierf.
De profetie letterlijk vervuld!
Na verloop van 50
jaar vond dit precies zo plaats als staat beschreven!
Heerser over Syrië, de "koning van het Noorden", was op dat moment Antiochus
II, Theos genaamd. Zijn vrouw heette Laodice. Rawlinson's Ancient History zegt
hierover: "Haar invloed . . . leidde hem in 260 v.Chr. in een oorlog tegen Ptolemaeus
II Philadelphus [koning van het Zuiden], die in 252 v.Chr. werd beëindigd door een
huwelijk tussen Antiochus en Berenice, de dochter van Ptolemaeus" (p. 251).
De profetie zegt dat "hij die haar verwekte" zal worden prijsgegeven. En ook dat
zij de sterkte van haar macht niet zal behouden, evenmin als de koning van het Noorden,
met wie zij trouwde. Alle drie zullen zij aan hun einde komen. Merk op hoe exact dit
geschiedde.
Zegt Rawlinson in zijn boek op pp. 251 en 252: "Na de dood van Philadelphus [hij die
haar verwekte] in 247 v.Chr. verstootte Antiochus Berenice en nam zijn vroegere vrouw
Laodice terug. Deze had echter haar twijfels over zijn trouw en vermoordde hem in 246
v.Chr. om de troon veilig te stellen voor haar zoon Seleucus (II) . . . Berenice . . . was
ter dood gebracht door Laodice."
Nergens in de Bijbel vindt men zo'n letterlijke profetie, met zoveel details over de
toekomstige geschiedenis. En als u de historie van deze koninkrijken bestudeert, ziet u
hoe deze wonderbaarlijke profetie stap voor stap, vers voor vers, voor uw ogen wordt
ontvouwd. Er kan geen twijfel over bestaan dat zij op deze gebeurtenissen betrekking
heeft!
Het Heilige Land gaat in andere handen over
Laten wij nu vers 7
bekijken:
Vers 7 En in die tijden zal een spruit uit haar wortels in zijn plaats oprijzen,
en deze zal oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden
binnentrekken, en zegevierend daartegen optreden.
"Een spruit uit haar wortels". Haar wortels waren haar ouders. Dan moet dit dus
haar broer zijn, die als volgende de troon van de koning van het Zuiden zou bestijgen en
deze profetie vervullen. Luister nu eens naar deze exacte vervulling, woord voor woord
geciteerd uit Rawlinson's boek (p. 252): "Ptolemaeus Euergetes [Ptolemaeus III, de
oudste zoon van Philadelphus, p. 272, en derhalve Berenice's broer, een spruit uit haar
wortels] viel Syrië in 245 v.Chr. binnen om de moord op zijn zuster Berenice te wreken .
. . In de daaropvolgende oorlog voerde hij alles met zich mee."
Vers 8 Ja, zelfs hun goden met hun gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen,
zilver en goud, zal hij als buit naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd
tegen de koning van het Noorden onthouden [Statenvertaling: staande blijven boven
den koning van het Noorden; andere vertalingen zeggen dat hij langer zal regeren dan
de koning van het noorden], 9 daarna zal deze het koninkrijk van de koning van
het Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren.
De Egyptische koning Ptolemeus III (246-222 voor Chr.) zoon uit het eerste huwelijk van
Ptolemeus Filadelphus en broer van Berenice, die in zijn vaders plaats koning was
geworden, trok tegen Seleucus II te velde (vers 7). In een veldtocht veroverde hij in 245
v. Chr. nadat hij de havenstad Antiochië, de hoofdstad van het koninkrijk ingenomen en
Laodice gedood had, bijna alle Syrische landen. En zoals vers 7 voorspelde, nam Ptolemaeus
III Seleucia, de burcht van Syrië, in. Nog 20 jaren lang bleef er een bezetting achter in
de zeestad Seleucia. Toen hij ten gevolge van een opstand naar Egypte terugkeerde, bracht
hij 40.000 talenten zilver en vele kostbare vaten, alsmede 2500 afgodsbeelden en andere
afgodische voorwerpen die in 526 v.Chr. door Cambyses II na de verovering van Egypte naar
Perzië waren gevoerd, naar zijn land (vers 8). Later scheen het geluk Seleucus II
Callinicus weer gunstiger te worden. Hij ondernam daarom een veldtocht tegen Ptolemeus,
leed echter weer een nederlaag (vers 9), vluchtte door weinigen vergezeld naar Antiochië
terug.
Ptolemeus III bleef tot 222 v.Chr. aan het bewind, terwijl de koning van het Noorden,
Seleucus II, in 226 v.Chr. stierf (laatste gedeelte van vers 8).
Na diens dood namen zijn twee zonen het koninkrijk van het Noorden over, eerst Seleucus
III, 226-223 v.Chr., die slechts drie jaar aan de macht bleef, en daarna diens broer
Antiochus III, bijgenaamd de Grote, 223-187 v.Chr. Deze beide zonen van Seleucus II
brachten enorme legers op de been voor een oorlog tegen Egypte om hun vader te wreken en
hun haven en vesting Seleucia te heroveren.
En dit alles was precies in vers 10 voorspeld:
Vers 10 Dan zullen zijn zonen zich ten strijde rusten en een menigte grote legers
verzamelen; een van hen zal tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich
heen grijpen, en bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting.
Overeenkomstig het laatste deel van vers 10 heroverde Antiochus de Grote de vesting
Seleucia, en veroverde tevens het gebied van Syrië tot aan Gaza, met inbegrip van Judea.
Hij kwam tot de Egyptische grensvesting (vers 10) Rafija (tussen Gaza en Rhinocoiura).
Maar de jonge Egyptische koning, Ptolemaeus IV (Philopator), voelde zich verbitterd en
bracht met een leger van 20.000 man Antiochus de Grote een zware nederlaag toe.
Vers 11 Dan zal de koning van het Zuiden verbitterd worden en uittrekken en
strijden met de koning van het Noorden, en deze zal een grote menigte op de been brengen,
maar die menigte zal in zijn [van de koning van het Zuiden] macht worden
overgegeven.
Zoals vers 12 voorspelde, doodde hij tienduizenden van zijn vijanden en lijfde Judea weer
bij Egypte in. Maar hij bleek toch niet sterk genoeg te zijn, want hij sloot een snelle,
overhaaste vrede met Antiochus en gaf zich opnieuw aan losbandigheid over, waarbij hij de
vruchten van zijn overwinning verspilde.
Vers 12 En wanneer die menigte is weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen; wel
zal hij tienduizenden neervellen, maar toch niet sterk zijn.
Ptolemaeus IV (Philopator) drong op zijn terugtocht met geweld tot het Heilige der
Heiligen in de Jeruzalemse tempel door. De Joden mishandelden hem bij die gelegenheid
zodanig, dat hij half dood uit de voorhof gedragen werd, waardoor hij een bittere haat
tegen hen bleef koesteren.
De strijd om de macht in het Midden-Oosten bleef voortgaan.
Vers 13 En opnieuw zal de koning van het Noorden een menigte op de been brengen,
groter dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hem oprukken met een
groot leger en een geweldige tros [goederen].
"Na een tijdsverloop van jaren", ofwel 12 jaar later, in 205 v.Chr., stierf
Ptolemaeus Philopator en liet zijn troon na aan zijn vijfjarige zoon, Ptolemaeus
Epiphanes. Toen bracht Antiochus (van het Noorden) een nog groter leger op de been,
waarmee hij grote overwinningen behaalde.
Vers 14 In die tijden nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden; ook
zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te
maken, maar zij zullen struikelen.
Antiochus had op die tocht tegen Egypte enige machtige bondgenoten (zullen velen
opstaan tegen de koning van het Zuiden), onder anderen Philippus V van Macedonië en
zij ontnamen Phoenicië en Zuid-Syrië aan de koning van het Zuiden. Hierbij werden zij
terzijde gestaan door een deel van het Joodse volk. In Josephus' Antiquitates Judaicae (Joodse
Oudheden) staat dat een groot aantal Joden Antiochus hulp verleende. Maar merk op hoe
nauwkeurig de Almachtige God dit honderden jaren voordat het gebeurde, had voorspeld! Vers
14: om een gezicht tot werkelijkheid te maken.
Lees het in uw eigen bijbel!
Vers 15
En de koning van het Noorden zal komen, een wal opwerpen en een versterkte stad innemen;
de strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen,
ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. 16 En hij die tegen hem optrekt, zal
doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor hem standhouden; hij zal vaste voet krijgen in
het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn.
"Het Sieraadland" verwijst natuurlijk naar Judea, het Heilige Land. Antiochus de
Grote belegerde Sidon (deze Phoenicische stad lag iets ten noorden van Tyrus en ten zuiden
van Beiroet), veroverde deze stad op Egypte en vernietigde de belangen van Egypte in Judea
tijdens de Slag bij de berg Panium in 198 v.Chr. Daarna nam hij Judea in bezit (vers 14: maar
zij zullen struikelen).
Vers 17 Dan zal hij [de koning van het Noorden] ernaar streven om de macht
te verwerven over het gehele koninkrijk van de ander en hij zal een vergelijk met hem
treffen; een vrouw zal hij hem geven om het rijk te gronde te richten, maar dit zal niet
slagen en hem niet tot voordeel zijn.
"Een vergelijk met hem treffen". In 198 v.Chr. regelde Antiochus een huwelijk
tussen zijn dochter Cleopatra (niet de Cleopatra van Egypte uit 31 v.Chr.) en de jonge
Ptolemaeus V Epiphanes, de koning van het Zuiden, waardoor hij op slinkse wijze Egypte
helemaal in zijn bezit hoopte te krijgen. Maar zijn opzet mislukte. Hij had weer alle
vaste steden tot aan Gaza ingenomen. Wat hem nu echter bewoog, om aan de grenzen van
Egypte, die hij reeds dreigde over te gaan, plotseling stil te houden in plaats van het
land werkelijk in te rukken, en om met Ptolemeus Epiphanes een verdrag te sluiten, was,
dat hij de voorspoed opmerkte, die de Romeinen juist om die tijd tegenover zijn bondgenoot
Filippus van Macedonië in de eerste Macedonische oorlog hadden. Hij moest vrezen, dat na
diens overwinning de Romeinen, die reeds lange tijd de voogdijschap over de jonge koning
Ptolemeus Epiphanes op zich genomen hadden, en de ontwikkeling van de Egyptische zaken in
het oog hielden, zich tegen hem zouden keren. Hij zocht dit te voorkomen door
bloedverwantschap met het Egyptische koningshuis aan te knopen. Daarom zond hij een
boodschap naar Egypte om zijn dochter Cleopatra uit te huwelijken aan de Egyptische
koning; als bruidsschat zou hij deze jonge koning, zodra de echt kon voltrokken worden,
Coele-Syrië (toen het gebied Damascus), Samaria en Judea, waarom gestreden werd,
schenken. Het aanbod werd bereidvaardig aangenomen. De plannen mislukten, omdat Cleopatra
aan de zijde van haar echtgenoot ging staan.
Zegt Rawlinson op p. 254: "Syrië en Palestina waren als bruidsschat beloofd, maar
werden niet gegeven." Cleopatra stond niet echt aan de zijde van Antiochus, want het
was niet meer dan een list om in het bezit van Egypte te komen.
Vers 18 En hij zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele
veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem
diens smaad vergelden kan.
En dus richtte Antiochus III zijn aandacht op iets anders en trachtte in 197-196 v.Chr. de
eilanden en kusten van Klein-Azië te veroveren. De Romeinse generaal Lucius Cornelius
Scipio Asiaticus bracht hem echter een vernietigende nederlaag toe tijdens de Slag bij
Magnesia in 190 v.Chr.
Zijn oorlog met de Romeinen wordt hier voorspeld. Hij nam verscheidene eilanden bij de
kust van Klein-Azië, Rhodes, Samos, Delos enz. waarvan hij zich door geweld of bij
verdrag meester maakte; maar de Romeinse veldheer (vers 18: bevelhebber) Scipio zal hem
met zijn smaad doen ophouden (namelijk tegen Rome). Antiochus III deed een inval in
Italië om het te verwoesten; Scipio leverde hem slag en bracht hem een volkomen nederlaag
toe, hoewel Antiochus 70.000 man voetvolk, 12.000 ruiters, 56 olifanten en vele
sikkelwagens telde en de Romeinen maar 30.000, werden 50.000 man gedood. Bij de vrede van
Apamea (188) moest hij Klein-Azië tot de Taurus afstaan, zijn vloot uitleveren en een
grote schatting betalen. Met hem ging de grootheid van Syrië ten onder. Toen hij volkomen
verslagen was door de Romeinen en gedwongen om al wat hij in Europa had af te staan en een
zware schatting, hem opgelegd, beloofd had, zou hij zijn aangezicht keren naar de
burchten van zijn eigen land.
Vers 19 Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten van zijn eigen
land; maar hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden.
Om aan geld te komen richtte hij zich op de rijkdommen van zijn eigen land. Hij zelf werd
enige tijd daarna (in het jaar 187 v. Chr.) bij de plundering van de Belustempel in
Elymaïs (ten zuiden van de Kaspische zee) met welke schatten hij zijn lege kasten dacht
te vullen, door de inwoners, zijn eigen onderdanen, met zijn gevolg gedood (vers 19: maar
hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden).
Vers 20 In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het
heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden,
doch niet door toorn, noch door strijd.
Zijn oudste zoon, Seleucus IV Philopator (187-176), stuurde om toch met koninklijke
luister te kunnen regeren een belastinginner (afperser), Heliodorus, door Judea (het
heerlijkste deel van het koninkrijk), waar hij ook trachtte de tempel te Jeruzalem te
beroven. Toen Seleucus gezegd werd, dat hij met zijn afpersingspraktijken zijn vrienden
verliezen zou, zei hij, dat hij geen beter vriend kende dan geld. Maar na een bewind van
slechts 11 jaar werd hij door Heliodorus vergiftigd (verbroken, niet door strijd).
Deze maakte zich van de troon meester.
Vers 21 En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wie men de koninklijke
waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds echter zal hij komen en zich meester maken van
het koningschap door slinkse streken.
Antiochus IV, de broer van Seleucus, was juist op zijn terugreis van Rome in Athene
aangekomen, toen het bericht van de dood van zijn broer en van de troonsbeklimming van
Heliodorus tot hem kwam. Hij wist de koningen van Pergamus, Eumenes en Attalus over te
halen hem te helpen om Heliodorus te verpletteren. Door list slaagde hij er in Demetrius,
de zoon van zijn oudste broer en naaste troonopvolger, als gijzelaar naar Rome te laten
zenden. Op doortrapte wijze maakte hij zich meester van het rijk, ofschoon men hem de
koninklijke waardigheid niet had toegedacht. Hij wierp zichzelf op om als voogd het
rijk te regeren, totdat Demetrius, de zoon van zijn vermoorde broer Seleucus Philopator,
de leeftijd bereikt zou hebben om de troon te bestijgen. In plaats daarvan nam hij zelf in
176 (175?) v.Chr. de troon over. Hij gaf zich zelf de naam Epiphanes, wat verschijning op
aarde of de edele of doorluchtige betekent, maar vaak wordt hij Epimanes, dat is de
razende of dolle, genoemd.
Antiochus Epiphanes
Nu verder met vers 22 van Daniël 11.
Vers 22 alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld
en vernietigd worden, ja, ook een vorst van het verbond.
De legers van de koning in Egypte, die als een vloed in Syrië plachten te vallen, zullen
door Antiochus Epiphanes in de strijd verslagen worden.
Een "vorst van het verbond" verwijst niet naar Christus. Dit gaat over de poging
van Antiochus om de Joodse hogepriester te vervangen door een ander die hem dienstbaar zou
zijn.
Vers 23 En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij bedrog
plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden, met weinig volk. 24 Onverhoeds zal
hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen wat zijn vaderen noch
zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal hij voor zijn mannen uitstrooien;
ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen, maar slechts voor een tijd.
Ofschoon hij aanvankelijk weinig medestanders had, vergaarde hij door zijn slinkse
vleierijen langzaam maar zeker steeds meer macht en rijkdom. Hij viel ook Galilea en
Beneden-Egypte binnen. Zijn voorvaderen, de eerdere koningen van Syrië, waren de Joden
altijd gunstig gezind geweest, maar, aldus Rawlinson op p. 255, nu werden zij "tot
wanhoop gedreven door het waanzinnige plan van deze eigenzinnige monarch".
Vers 25 Ook zal hij zijn kracht en zijn moed richten tegen de koning van het
Zuiden met een groot leger, en de koning van het Zuiden zal zich ten strijde rusten met
een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal
plannen tegen hem beramen.
Rawlinson zegt op pp. 255-256: "Bedreigd met een oorlog door de ministers van
Ptolemaeus Philometor [de toenmalige koning van het Zuiden], die Syrië en Palestina als
bruidsschat van Cleopatra, de voormalige koningin-moeder, opeisten, trekt Antiochus in 171
v.Chr. tegen Egypte op" (pp. 277-278). Maar hij stuitte op zijn neef, Ptolemaeus
Philometor, koning van het Zuiden, die eveneens een enorm leger op de been had gebracht.
Maar de Egyptische koning werd verslagen door verraad van zijn eigen officieren en
Antiochus was hem te slim af.
Vers 26 zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen en zijn leger zal
wegspoelen, en er zullen vele verslagenen vallen. 27 En die beide koningen zullen
kwaad in de zin hebben, en aan een tafel gezeten, zullen zij leugens spreken, maar het zal
niet gelukken, want nog toeft het einde tot de vastgestelde tijd.
Geen wonder dat Antiochus de legers van de koning van het Zuiden, Ptolemaeus Philometor,
versloeg want de koning van Egypte zal door zijn raadslieden verraden worden, die zijn
eigen tafelgenoten waren, die zijn brood aten. Ze waren door Antiochus omgekocht. Na
de slag zal een vredesverdrag ontworpen worden, en deze twee koningen zullen aan een tafel
samenkomen, om de artikelen van de vrede tussen hen vast te stellen; maar geen van beide
zal oprecht zijn, want zij zullen, in al hun beloften en betuigingen van vriendschap,
leugen spreken en hadden kwaad in de zin ten opzichte van elkaar, zoals in vers 27 staat.
En dus is het niet te verwonderen, dat het niet zal gelukken. In 174 v.Chr. zat de oom
(Antiochus) van de koning van het Zuiden aan een banket aan. Antiochus deed alsof hij met
de jonge Ptolemaeus een verbond wilde sluiten tegen zijn broer, Euergetes II, maar beiden
probeerden elkaar te bedriegen. Antiochus deed alsof hij een groot respect had voor
Ptolemaeus en belangen voor hem wilde verdedigen, onder meer tegen zijn broer Euergetes
die de Alexandrijnen tegen de koning had opgezet. In werkelijkheid wilde Antiochus niets
anders dan Egypte voor hem zelf verwerven. Ptolemaeus deed op leugenachtige wijze alsof
hij dit op prijs stelde.
Verder met Rawlinson's boek op p. 278: "Na zijn zege bij Pelusium rukte Antiochus op
naar Memphis en nadat de jonge koning [Ptolemaeus Philometor, de koning van het Zuiden]
zelf in zijn handen was gevallen, trachtte hij deze te gebruiken als middel om het gehele
land op de knieën te krijgen."
De gruwel die verwoesting brengt
Vers
28 Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn tegen
het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren.
Toen kwam het bericht van de overrompeling van Jeruzalem door de verdreven hogepriester
(zie ook vers 22: een vorst van het verbond). Omdat een afval van Judea voor zijn
ondernemingen tegen Egypte gevaarlijk kon worden, spoedde Antiochus zich naar Judea (168
v.Chr.). Hij keerde zich tegen de Joden, slachtte velen van hen af en keerde met gouden
voorwerpen uit de tempel van Jeruzalem en een rijke buit uit Egypte terug naar Antiochië.
Vers 29 Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het Zuiden binnenvallen, maar de
laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste.
In één à anderhalf jaar viel hij Egypte opnieuw binnen, maar ditmaal zonder succes,
omdat Philometor, de koning van het Zuiden, hulp uit Rome kreeg.
Vers 30 er zullen schepen der Kittiërs tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt
wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd worden tegen het heilig verbond en tot daden
overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig
verbond verzaken.
Een Romeinse vloot onder leiding van Popillius kwam Egypte te hulp en viel Antiochus aan
en deze was gedwongen zich over te geven op de voorwaarden van Rome: hij moest zich uit
Egypte terugtrekken en Cyprus aan Egypte teruggeven. De geschiedenis meldt ons dat
Popillius op het zand een kring beschreef rondom Antiochus en de koning van het Noorden
dwong die niet te overschrijden, voordat hij plechtig beloofd had Egypte te zullen
ontruimen. Gekweld door zijn nederlaag reageerde hij op zijn terugweg door Judea zijn
verbittering af op de Joden en verleende speciale voorrechten aan die Joden die bereid
waren zich van hun geloof af te wenden.
Vers 31 Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen
het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel
oprichten, die verwoesting brengt.
Het jaar daarop, in 167 v.Chr., bereikten de gruwelen hun hoogtepunt. Antiochus stuurde
troepen naar het Heilige Land, die de burcht Sion verwoestten, de tempel en het Heiligdom
ontheiligden en het dagelijks offer afschaften (zie ook Dan. 8:11, 24). Verder plaatsten
zij (op de 15e Kislev van de Hebreeuwse kalender, dat is de negende maand,
november-december) een gruwel die verwoesting bracht een afgodsbeeld op het
altaar in de voorhof van de tempel (Rawlinson, p. 255). Velen die beweren bijbels
onderwijs te geven trachten de profetie uit dit vers toe te passen op de Moslims van de 7e
eeuw na Christus, die de Rotskoepel bouwden op de plaats waar waarschijnlijk de oude
tempel van Jeruzalem heeft gestaan! Maar elk vers is op de hierboven beschreven wijze stap
voor stap, regel voor regel, werkelijkheid geworden. Er kan dus niet de geringste
twijfel bestaan over deze gruwel "die verwoesting brengt" het was een
afgodsbeeld dat in 167 v.Chr. werd opgericht door Antiochus Epiphanes.
Volgens verschillende historische verslagen ging hij het Joodse heiligdom in Jeruzalem
binnen, ontwijdde het door er een afgodsbeeld op te stellen en varkensbloed op het
altaar van God te offeren. Hij eiste van de Joden de invoering van de dienst van Zeus
Olympus, vervolgde hun godsdienst en verbrandde de boekrollen van de wet. Hun offeranden
en feesten werden verboden, afgodsaltaren opgericht, en zij werden gedwongen daarop
onreine dieren te offeren en zich te bevlekken met gruwel en onreinheid. Wie deze bevelen
niet nakwam zou gedood worden, en om voor de uitvoering te waken, werden opzichters
aangesteld. Vele Joden namen hierop de Syrisch-Griekse eredienst aan. De tempel te
Jeruzalem werd aan Jupiter (Zeus) Olympius gewijd; een oud Atheens, heidens priester kwam
om de nieuwe afgoderij te regelen. De ware godsdienst was, evenals ten tijde van Achab,
onderdrukt; altaren rookten op alle heuvelen en gruwelen werden in ieder bos uitgeoefend
ter ere van heidense goden. De vervolging was algemeen. De Joden werden gedwongen, om aan
deze offers en de offermaaltijden deel te nemen. Het was genoeg voor een aanhanger van de
Joodse godsdienst bekend te staan om het leven te verliezen. De ouders, die hun kinderen
besneden, waarnaar scherp onderzoek werd gedaan, moesten met hun kinderen de marteldood
sterven. De wetboeken van Mozes werden aan stukken gesneden en verbrand, en wie ze in huis
had en verborg, of zich tegen hun vernieling verzette, moest dit met zijn leven boeten;
zelfs afgevallene geloofsgenoten werden aanbrengers van de trouwe volgelingen van God, die
nochtans gesterkt werden om aan hun geloof getrouw te blijven ten koste van goed en bloed.
De weinige gelovigen, die getrouw bleven, zochten veilige schuilplaatsen in het gebergte.
Daar waren de rotsen en spelonken hun stille verblijven.
De profetie komt bij Christus en de apostelen
Vers 32 En degenen die zich misgaan tegen het verbond,
zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn
en daden doen.
Antiochus probeerde een einde te maken aan de godsdienst van de Joden. Hij nam hen het
dagelijks offer af en verbood de eredienst in de tempel en stelde de heidense religie in
door de verlokkingen en beloften. Door sluwheden maakte hij vele Joden afvallig.
Maar hier, op dit punt, verlaat de profetie plotseling de historische loop der
gebeurtenissen in de oude koninkrijken van het Noorden en het Zuiden. Tot aan dit punt is
de profetie stap voor stap uitgekomen in de geschiedenis van het koninkrijk van het
Noorden, Syrië, en het koninkrijk van het Zuiden, Egypte. Maar, alle accurate details
lijken plotseling op te houden bij dit vers. Zie ook de meeste bijbelcommentaren.
Laten wij nu Daniël 11, vers 32, en vooral het laatste gedeelte ervan, nog eens
nauwkeurig bekijken.
Vers 32 En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierijen
tot afval bewegen.
Dit heeft Antiochus Epiphanes inderdaad gedaan. Maar zie nu het laatste deel van het vers:
maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen.
Onze vraag is nu dus: wanneer leerden de mensen na 167 v.Chr. God kennen, werden zij
geestelijk sterk en begonnen daden te doen in dienst van de Heer? Het antwoord luidt: ten
tijde van de Makkabeeën, vanaf 166 v.Chr., en twee eeuwen later bij de eerste
verschijning van Jezus Christus en in de dagen van de apostelen!
Vers 33 En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar
zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving.
Jezus en de apostelen brachten inderdaad velen tot inzicht. Maar Jezus werd ter dood
gebracht en er zijn historische aanwijzingen dat alle eerste apostelen, met uitzondering
van Johannes, werden doodgemarteld. En dit duurde nog lange tijd zo voort, zelfs tot in de
Middeleeuwen, toen miljoenen mensen om hun geloof werden gemarteld.
Vers 34 Doch, terwijl zij struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan
zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten. 35 Sommige van de
verstandigen zullen struikelen, opdat er onder hen loutering, schifting en zuivering
teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd.
Hier wordt een algemene beschrijving gegeven van de geschiedenis van Gods volk vanaf de
dagen van Christus tot aan het heden. Vergelijk dit met passages zoals Openbaring 12:6,
11, 13-17. En merk op dat de profetie doorloopt tot deze huidige eindtijd.
Openbaring 12:6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft,
door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden. Vers 11
En zij hebben hem [Satan] overwonnen door het bloed van het Lam en door het
woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. Vers 13
En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die
het mannelijke kind gebaard had. 14 En aan de vrouw werden de twee vleugels van de
grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden
wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd. 15 En
de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom
te laten medesleuren. 16 En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar
mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen. 17 En de draak
werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar
nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.
Daniël 11:36 En de koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen
en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden
spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat
vastbesloten is, geschiedt.
De koning van het Noorden wie was dat in de vroege en midden-nieuwtestamentische
tijd, waar onze profetie is aangeland? In 65 v.Chr. werd Syrië opgeslokt door het
Romeinse Rijk en werd een Romeinse provincie. De Romeinse keizer bestuurde nu Judea, en
daarom was de koning van het Noorden, naar wie hier verwezen wordt, op dat moment de
keizer van het Romeinse Rijk. Dit vers zegt dat hij zal doen wat hem goeddunkt, en dat
deed hij ook, door zich te verhovaardigen en zich boven elke god te verheffen. De Romeinse
keizers verlangden immers dat iedereen hen aanbad en aan hen offerde als aan een god. Hij
leefde als een god. Hij zou zelfs tegen de ware God spreken, en dat deed hij ook, en hij
vervolgde alle christenen.
Vers 37 Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling
[Statenvertaling: begeerte] der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht
slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen.
Hun vaderen hadden afgoden vereerd, maar de Romeinse keizers riepen zichzelf tot goden
uit.
Vers 38 Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god die zijn
vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en
kostbaarheden.
De Romeinse keizers vereerden de god der vestingen en brachten de grootste oorlogsmacht op
de been die de wereld ooit had gekend. "De god die zijn vaderen niet gekend hebben,
zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en kostbaarheden." Na zichzelf,
tot aan 476 n.Chr., als god te hebben opgeworpen, gingen de keizers die volgden, vanaf
Justinianus in 554 n.Chr., een god, die hun vaderen nooit hadden gekend, en die een hoog
religieus ambt bekleedde, vereren met goud, zilver en macht. (Vergelijk deze profetie uit
Daniël met Openbaring 17:4, 5 en 18:3, 16.)
Openbaring 17:4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd
met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol
gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. 5 En op haar voorhoofd was een naam
geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der
aarde.
Openbaring 18:3 omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken
gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der
aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid. Vers 16 en zeggende: Wee,
wee, die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd
was met goud en edelgesteente en paarlen, want in een uur is al die zo grote rijkdom
verwoest!
Daniël 11:39 En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van
de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers
maken over velen en grond aan hen toedelen als beloning.
De keizers erkenden de oppermacht van deze godsdienst, versterkten deze met materiële
rijkdom en maakten haar tot heerser over velen.
De profetie springt over op de eindtijd
Nu komen wij in de
eindtijd.
Vers 40 Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen
Wie is dan de koning van het Zuiden?
Het kan niet de koning van Egypte zijn, want in 31 v.Chr. werd Egypte een provincie van
het Romeinse Rijk en verzwolgen door de koning van het Noorden. Tegenwoordig is het een
door Arabieren bestuurde republiek.
Maar tijdens het bewind van Ptolemaeus III Euergetes (vers 7) van 247 tot 222 v.Chr.
annexeerde Egypte een deel van Ethiopië, dat ten zuiden van Egypte ligt (Rawlinson, pp.
272, 273). Sinds die tijd, aldus het lemma 'Ethiopië' in de Encyclopaedia Britannica, hebben
Egypte en Ethiopië twee- of driemaal onder hetzelfde bestuur gestaan. De beide landen
waren dus als één land. En het enige gedeelte van het land van de "koning van het
Zuiden" dat tot in de 20e eeuw onafhankelijk is gebleven, is Ethiopië!
Ethiopië, de koning van het Zuiden
Ethiopië is het
enige land in heel Oost-Afrika dat onafhankelijk is gebleven en dat van voor de Romeinse
tijd een koninkrijk met een eigen regering is geweest. Het vormde het zuidelijk deel van
het koninkrijk van het Zuiden. Dus is dit de enige regering die de "koning van het
Zuiden" kan zijn.
In de eindtijd die tijd is al begonnen zou deze koning van het Zuiden met de
koning van het Noorden, nu in Rome gevestigd, in botsing komen.
Menelik II, koning van Sjoa, een gebied ten noorden van de huidige hoofdstad Addis Abeba,
werd in 1889 keizer van Ethiopië met steun van de Italianen. Hij consolideerde de positie
van het Ethiopische rijk en breidde dit rijk uit. Ten noorden van Ethiopië lag Eritrea,
dat toen Italië toebehoorde. Het zuidoosten was Italiaans Somaliland. In 1895 stuurde
Menelik een leger van 9000 à 10.000 man af op het Italiaanse leger onder generaal
Baratieri. In 1896 trachtte generaal Baratieri met 13.000 man Eritrea te verdedigen tegen
de Ethiopiërs. Zij verloren 4600 blanke en 3000 inlandse manschappen, en meer dan 3500
soldaten werden gevangengenomen. In een later treffen werden de Italianen totaal verslagen
door hun onervarenheid in de strijd in het bergachtige landschap en omdat zij tegenover
een grote overmacht stonden. Hiermee verzekerde Ethiopië zich van onafhankelijkheid van
de Europese kolonisatie. Menelik gaf Ethiopië de grondvesten voor een moderne staat. Deze
nederlaag was catastrofaal voor de Italiaanse expansie in Afrika.
Sinds die tijd heeft Italië op wraak gezonnen! In 1927 stelde Mussolini het tijdstip vast
op 1935, precies 40 jaar na die nederlaag. Dan zou hij gereed zijn "om eindelijk onze
stem te laten horen en onze rechten erkend te zien!"
In 1935 sloeg het uur der waarheid! Mussolini viel aan!
en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en
vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om
zich heen grijpen.
Mussolini kwam inderdaad op Afrika aanstormen. Door de lucht met een grote luchtvloot.
Over land met een groot aantal moderne "wagens": trucks, tanks, enzovoort. En
ook met een groot aantal schepen, volgeladen met soldaten. In totaal werden meer dan
100.000 soldaten per schip naar Ethiopië overgebracht.
Mussolini's strijdkrachten zouden als een overstroming om zich heen grijpen. Het veroverde
rijk werd met de oude Italiaanse koloniën samengevoegd onder de naam Africa Oriëntale
Italiana.
Precies op dit punt van deze fascinerende profetie eindigt Mussolini's strijd in Ethiopië
en in de Tweede Wereldoorlog. De profetie werd niet geheel door Mussolini vervuld. Let op
wat er nu zal gebeuren!
Vers 41 Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen
struikelen
Het binnenvallen van het Heilige Land moet nog gebeuren, wanneer deze publicatie in 2003
op onze website wordt geplaatst. In juni van dit jaar pleit Kofi Annan, de
secretaris-generaal van de Verenigde Naties, voor een "gewapende vredesmacht als
bufferzone tussen de Israëli's en de Palestijnen."
Wanneer het opnieuw herleefde Romeinse Rijk het Heilige Land inneemt, zullen alle landen
in de beginfase van de grote en laatste crisis aan het einde van dit tijdperk worden
gestort! Andere profetieën voorspellen dat deze opleving van het Romeinse Rijk de
Verenigde Staten en Engeland zal onderwerpen! Zie onze publicatie: De Verenigde Staten
en Groot-Brittannië in de profetieën.
maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten [het
huidige Hasjemitische koninkrijk Jordanië].
De nieuwe dictator zal vele anderen met zich verenigen 10 in totaal (Openb. 17:12)
en zo het oude Romeinse Rijk doen herleven.
Vers 42 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal
niet ontkomen.
Egypte zal niet ontsnappen, wat bewijst dat Egypte op dat moment niet de "koning van
het Zuiden" is.
Vers 43 maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle
kostbaarheden van Egypte; en Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn.
Merk op dat na de verovering door Mussolini Ethiopië niet meer wordt aangeduid als de
"koning van het Zuiden". De Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn
en hij zal hen dan besturen. Italië heeft het bestuur over Libië en Ethiopië na
de oorlog verloren.
Vers 44 Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen,
zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen.
Berichten uit het oosten en uit het noorden Rusland en de Oriënt zal het
herleefde Romeinse Rijk ontstellen. Rusland zal zich in de oorlog mengen!
Vers 45 Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het
heilig Sieraad
Het komende Romeinse Rijk zal zijn "staatsietenten" (Hebr. de twee woorden
'tenten' en 'paleis': regeringszetel) opslaan, als residentie van het nieuwe rijk en
uiteindelijk ook als religieus centrum, in Jeruzalem! Zacharia 14:2 zegt dat de stad zal
worden ingenomen!
Zacharia 14:2 Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de
stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De
helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad
niet uitgeroeid worden.
Verder met vers 45 van Daniël 11.
maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt.
Deze woorden duiden op het einde van het 'beest' en de 'valse profeet' door de hand van
God! Christus grijpt in, te beginnen in Jeruzalem.
Zacharia 14:3 Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals
Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; 4 zijn voeten zullen te dien dage staan
op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor
splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg
zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts. Vers 12 Dan zal dit de plaag
zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal
ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen
wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond.
Openbaring 19:19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen
verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. 20
En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn
ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen
hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs,
die van zwavel brandt.
Maar er is meer in deze eindtijd waarover aan het einde van deze wonderbaarlijke profetie
wordt gesproken. We volgen wat Daniël verder heeft opgeschreven.
Daniël 12:1 Te dien tijde zal Michael opstaan, de grote vorst, die de zonen van
uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet
geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk
ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. 2 Velen van hen die slapen
in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading,
tot eeuwig afgrijzen. 3 En de verstandigen zullen stralen als de glans van het
uitspansel [verheerlijkt in de opstanding], en die velen tot gerechtigheid hebben
gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.
Daniël schrijft dat het de tijd is van de opstanding van de rechtvaardigen bij de
wederkomst van Jezus Christus!
Deze profetie begint bij de koninkrijken Syrië en Egypte, kort na de dood van Alexander
de Grote, meer dan 2300 jaar geleden. Maar zij eindigt ten tijde van de opstanding en de
wederkomst van Christus om uiteindelijk vrede te brengen in het Midden-Oosten en in
de gehele wereld!
Het tijdstip komt snel naderbij. Nu is het tijd om u voor te bereiden, want Jezus zei:
Lukas 12:40 Weest ook gij [voor]bereid, want op een uur, dat gij het niet
verwacht, komt de Zoon des mensen. |
|