|
Voor literatuurlijst klik hier.
UW BESTE
INVESTERING
Geld is
van belang! Stap eens een bank binnen en uw gehele manier van doen ondergaat een
verandering. Een atmosfeer van ontzag maakt dat velen fluisterend gaan spreken in die
marmeren geldpaleizen. Het bankgebouw zelf zo niet in massief gesteente met marmer,
zwaar glanzend eiken of hoge gewelven, dan wel in moderne beton-, staal- en
glasconstructies met hun beheerste weelderigheid ten toon gespreid in de dikke tapijten en
moderne kunst straalt een sfeer van absoluut zelfvertrouwen uit.
Wat is geld eigenlijk? Waar kwam het idee vandaan? Veroordeelt de Bijbel rijkdom? Waar
ligt feitelijk de bron van rijkdom?
Nooit eerder in de geschiedenis zijn we getuige geweest van zo'n rampzalige verspilling en
verkeerd gebruik van geld. Nooit eerder werden we zo voortgejaagd door een ongebreidelde
zucht naar spaargeld en financiële zekerheid. Nooit eerder was er zo'n behoefte aan geld
lenen en snel verspillen. Nooit eerder hadden we de bijbelse wetten zo hard nodig om
financieel beheer te begrijpen en toe te passen met inbegrip van het weinig bekende
en nog minder in praktijk gebrachte principe van tiendbetalen.
De Bijbel is een boek over geld! Bijna van het begin tot het einde van Genesis,
waar Abraham tienden geeft van de buit van de koningen, tot aan de vermelding van goud,
zilver en kostbaar gesteente in Openbaring staat de Bijbel vol met analogieën,
verhalen en lessen over geld. Jezus Christus maakte in Zijn gelijkenissen over de
christelijke levenswijze en leer voortdurend gebruik van talenten, ponden en schellingen
als analogieën voor geestelijke schatten.
Het bijbelse perspectief van geld en rijkdom is een evenwichtig perspectief. De
Bijbel
zegt ons duidelijk dat geld en rijkdom in wezen niet verkeerd zijn; en ook, of u het
geloven wilt of niet, hoe wij op verstandige wijze ons geld kunnen beleggen.
Hoofdstuk 1
Veroordeelt God geld?
Heeft u het woord 'geld' wel eens opgezocht in een woordenboek? Het
komt in feite van het woord betaling (Middelnederlands: ghelt; Oudsaksisch: geld;
Oudfries: jeld) en is iets dat algemeen wordt geaccepteerd als ruilmiddel of als middel
van betaling.
In Nederland was de gulden de vertegenwoordiger van geld oorspronkelijk gulthina
wat 'van goud' of 'gouden munt' betekent. Zodra een Nederlander vóór 2002 over de
grens ging, kreeg hij te maken met franken, marken, ponden, kronen, schillingen, peseta's,
enz., afhankelijk van waar hij heen ging. Ieder land op deze aardbol heeft naar het
schijnt een andere benaming voor zijn eigen betaalmiddel: dollar, lire, bolivar, roebel,
yen, enz.
Misverstanden over geld
In weerwil van een onjuiste, zogenaamde aan de Bijbel ontleende,
aanhaling dat geld de wortel is van alle kwaad, willen we hier meteen op ondubbelzinnige
wijze vaststellen dat noch God zelf, noch Zijn Woord geld veroordeelt. Er is niets
onchristelijks of inherent kwaads aan enig ruilmiddel.
Wat de Bijbel wel zegt, is dit:
1 Timotheus 6:10 Want de [of een] wortel van alle kwaad is de
geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich
met vele smarten doorboord (Steeds NBG-vertaling, tenzij anders aangegeven).
God is niet tegen geld op zich. Abraham, de vader der gelovigen en de vriend van
God, was een zeer rijk man die wist om te gaan met geld. David verzamelde tijdens zijn
leven tonnen goud en zilver en bovendien kostbare edelstenen en dure juwelen. God heeft
vele rijke mensen in dienst van Zijn Werk gebruikt.
Het probleem van hoe christen zijn te verenigen is met rijk zijn, lost God op door
eenvoudig tot de rijke te zeggen:
1 Timotheus 6:17 Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen
niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op
God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft.
De brief van Jakobus bevat misschien wel het krachtigste en scherpste hoofdstuk in heel de
Bijbel over het misbruiken van rijkdom. Het vijfde hoofdstuk begint met een heel ernstige
afkeuring en waarschuwing aan het adres van allen die rijk zijn of rijk willen worden
níet een uitspraak tegen het rijk zijn op zichzelf, maar een strenge
berisping over het verkeerde gebruik van rijkdom.
Jakobus zegt:
Jakobus 5:1-3 Welaan dan, gij rijken, weent en maakt misbaar over de
rampen, die u zullen overkomen. Uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot
aangevreten, uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u getuigen en uw
vlees verteren als vuur
Goud en zilver roesten normaal niet, maar Jakobus schrijft in geestelijke zin over de
corruptie van rijkdom tot zelfs na de dood en wat voor invloed zij heeft op iemand
die zijn hart erop zet uit een geheel egoïstisch oogpunt.
Het oude gezegde dat 'je het niet kunt meenemen' is beslist in overeenstemming met de
Bijbel, maar het heeft de mensen er niet van weerhouden het toch te proberen. Enige van de
grootste monumenten op aarde getuigen van het ontzettend grote verlangen van beroemde en
rijke mensen om hun rijkdom met zich mee te nemen. De ingewikkelde methoden waarmee de
farao's in hun graftomben verzegeld werden, waren niet zo zeer in gebruik om het lichaam
van deze Egyptische heersers te beschermen, maar meer bedoeld als beveiliging en
bescherming van al de stoffelijke rijkdom die zij hoopten mee te nemen naar het leven dat
naar zij meenden na de dood wachtte.
De bron van rijkdom
We moeten in de eerste plaats weten vanwaar rijkdom komt. Behalve
de Schepper van hemel en aarde is de eeuwige God ook de Bezitter van hemel en aarde. Hij
is het die de aarde bewoonbaar maakte. Onze liefhebbende Schepper voorzag de miljoenen
vierkante kilometers van het aardoppervlak van onvoorstelbare rijkdommen, bestaande uit
niet-vernieuwbare natuurlijke rijkdommen die wij niet alleen zorgeloos en verkwistend voor
lief nemen, maar ook nog hebzuchtig verbruiken zonder erg bezorgd te zijn voor toekomstige
generaties.
Onze hemelse Vader is een multimiljonair. Hij is de Bezitter van alles, met inbegrip van
het ganse heelal en al het vasteland en de oceanen.
Haggaï 2:9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de
Heer der heerscharen.
Gods Woord veroordeelt rijkdom als zodanig niet. De apostel Jakobus zet echter uiteen wat
er veroordeeld wordt betreffende rijkdom:
Jakobus 5:4 Zie, het loon, dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw
landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben
binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot.
Het Hebreeuwse woord Sebaot(h) betekent 'heerscharen'.
Deze rijke mensen deden iets dat in Gods ogen helemaal niet te rechtvaardigen was. Zij
verzaakten de verantwoordelijkheid die rijkdom automatisch met zich meebrengt. Het
fundamentele gebod tegen stelen (Exodus 20:15) werd overduidelijk overtreden. De arbeiders
werden óf bedrogen met hun loon óf de lonen waren zo bedroevend laag, dat het nagenoeg
onmogelijk was de eindjes aan elkaar te knopen.
Verzen 5 en 6 Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan [op
kosten van uw arbeiders], gij hebt uw hart vetgemest in de slachttijd. Gij hebt de
rechtvaardige veroordeeld, ja vermoord; er is geen verweer tegen u.
Het is dus niet rijkdom die wordt veroordeeld; maar de onrechtvaardige en onethische
methoden waarmee zij wordt vergaard, die zijn af te keuren. Overvloed en rijkdom verkregen
door de zegeningen en gunsten afkomstig van God zijn rechtvaardig en goed. Er zijn vele
teksten die deze bijbelse waarheid bevestigen.
De aarde is Gods eigendom
Exodus 9:29
opdat gij weet, dat de aarde aan de Here toebehoort.
2 Koningen
19:15
Gij, Gij alleen zijt God over alle koninkrijken der aarde; Gij hebt de hemel en de
aarde gemaakt.
1 Kronieken
29:13-14
Thans loven wij U, o onze God, en prijzen wij uw heerlijke naam. Wie toch ben ik, en wat
is mijn volk, dat wij in staat zouden zijn zulke vrijwillige gaven te schenken? Want het
komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand.
Nehemia
9:6
Gij toch zijt alleen de Here, Gij hebt de hemel, de hemel der hemelen en al zijn heer
gemaakt, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is.
Job
12:9-10
Wie onder deze alle weet niet, dat de hand des Heren dit doet, in wiens hand de ziel is
van al wat leeft en de geest van ieder sterveling?
Psalm
89:12
Uwer is de hemel, uwer is ook de aarde; de wereld en haar volheid, Gij hebt ze gegrond.
Psalm
95:3-5
Want de Here is een groot God, een groot Koning, boven alle goden, in wiens hand de
diepten der aarde zijn, en wiens de toppen der bergen zijn; wiens de zee is, daar Hij ze
heeft gemaakt, ook het droge, dat zijn handen hebben geformeerd.
Jesaja
66:1-2
Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou
dan het huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen, en waar de plaats mijner rust? Dit alles
heeft immers mijn hand gemaakt en zo is dit alles ontstaan.
Jeremia
27:5
Ik heb de aarde, de mens en het gedierte, dat op het oppervlak der aarde is, door mijn
grote kracht en mijn uitgestrekte arm gemaakt, en Ik geef ze aan wie het Mij goeddunkt.
Handelingen
7:49-50
De hemel is Mij ten troon, en de aarde een voetbank mijner voeten
Heeft niet mijn
hand dit alles gemaakt?
Handelingen
17:24
De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en
aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt.
Hebreeën 1:10
Gij, Here, hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk uwer
handen.
Openbaring 4:11
Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want
Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.
Jezus Christus over geld
Jakobus is niet de enige in het Nieuwe Testament die uitgebreid
het onderwerp rijkdom en geld behandelt. Jezus Christus maakte gewoonlijk gebruik van
loon, talenten, ponden, "de onrechtvaardige Mammon" en geld in Zijn
gelijkenissen over het Koninkrijk Gods. Waarom? Omdat de mens al sinds onheugelijke tijden
aan geld heeft gehangen!
Eén discipel in het bijzonder had zijn gedachten werkelijk geconcentreerd op geld.
Toevallig was hij de penningmeester (de man met de geldbuidel) voor Jezus Christus en de
elf andere discipelen. Zijn naam was Judas Iskariot.
De manier waarop Jezus het Werk van God leidde, beviel Judas niet; de manier waarop
Christus geld uitgaf beviel hem evenmin; hij was ook niet enthousiast over de manier
waarop Jezus geld aan zichzelf liet besteden (bijv. het verhaal van de vrouw met de
albasten kruik vol kostbare olie).
Uiteindelijk smeedde Judas een samenzwering om Jezus voor een hoge som 30
zilverlingen te verraden.
De bekendste van alle zogenaamde bijbelse 'aanvallen' op rijke mensen staat in het
zestiende hoofdstuk van Lukas. Jezus zei:
Lukas 16:19-21 En er was een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen
en elke dag schitterend feest hield. En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol zweren,
nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te stillen met wat van de
tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de honden zijn zweren likken.
U kent de rest van het verhaal waarschijnlijk wel.
Het kernpunt staat in vers 25:
Vers 25 Maar Abraham zeide [tot de rijke man]: Kind, herinner u, hoe gij
het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij
hier vertroost en gij lijdt pijn.
Waarom ging dat zo? Omdat de rijke nooit één vinger had uitgestoken om zelfs maar het
allerkleinste deel van zijn rijkdom aan Lazarus te geven. Hij wilde zelfs geen kruimeltje
van zijn tafel aan deze verschrikkelijk behoeftige bedelaar afstaan.
Er is hier niets te bespeuren van een veroordeling van het feit dat de man rijk was; de
rijkdom was niet het probleem. De rijke had ondanks het zien van bittere, menselijke
ellende zich vast voorgenomen geen cent van zijn rijkdom af te staan. Hij werd veroordeeld
omdat hij geen barmhartigheid kende; hij maakte duidelijk misbruik van de rijkdom die God
hem in bruikleen had gegeven. (Tussen haakjes: Lazarus ging niet naar de hemel en de rijke
man is niet in een eeuwig brandende hel! Dit wordt duidelijk uiteengezet in onze
publicatie Is er een echt hellevuur?)
De rijke jongeling
Hetzelfde bijbelse principe wordt in Mattheus 19 tegen een andere
achtergrond naar voren gebracht:
Mattheus 19:16-20 En zie, iemand kwam tot Hem en zeide: Meester, wat voor goed
moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar
het goede? Een is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de
geboden. Hij zeide tot Hem: Welke? Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doodslaan, gij zult
niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, eer uw vader
en uw moeder, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De jongeling zeide tot Hem: Dat
alles [deze leerstellingen] heb ik in acht genomen; waarin schiet ik nog te kort?
Daarop zei Jezus Christus iets heel vreemds:
Vers 21
Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef
het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij.
Is dit een gebod van Jezus Christus voor iedereen in deze wereld met een inkomen boven de
armoedegrens om huis en haard te verkopen, de trouwringen te verpanden, alle bezittingen,
auto's, apparaten en meubelen op te geven, zichzelf financieel op de rand van het
faillissement te brengen en daarna Hem te volgen?
Natuurlijk niet. Waar zou u heen moeten om Hem te volgen? Hoe zou u moeten eten? Waar zou
u moeten slapen? Waarvan zou u moeten leven?
De zeer duidelijke bijbelse betekenis, vooral in verband met andere bijbelgedeelten over
het onderwerp, is dat Jezus deze jongeman aanbood Zijn discipel te worden, een toekomstige
apostel, een positie als Zijn dienaar in de vroeg-nieuwtestamentische Gemeente. De
jongeman had echter niet het inzicht hoe "een schat in de hemelen" hem ook maar
zou kunnen helpen.
Vers 22 Toen de jongeling dit woord hoorde [over het opgeven van zijn
materiële goederen voor een schat in de hemel], ging hij bedroefd heen, want hij bezat
vele goederen.
Daarna legde Jezus de les uit aan Zijn discipelen:
Vers 23
Voorwaar, Ik zeg u, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk der
hemelen binnengaan. Wederom zeg Ik u, het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het
oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.
Men wil dit verstandelijk verklaren door te zeggen dat hiermee de nauwe spleet in een of
ander stadje in het Midden-Oosten wordt bedoeld waar steeds kamelen moesten passeren. De
architecten hiervan waren zo dwaas geweest het onmogelijk te maken voor een kameel om
erdoor te komen, tenzij zijn last werd verwijderd. Daaruit trekt men dan de voor de hand
liggende, geestelijke conclusie dat men zijn rijkdom moet opgeven om in het Koninkrijk
Gods te komen. Het is echter heel onwaarschijnlijk dat iemand een stadspoort zo laag of
nauw zou maken als hij wist dat er iedere dag honderden kamelen door zouden moeten.
Nee, Jezus Christus heeft het over iets wat natuurkundig en menselijk onmogelijk is.
Het gaan van een kameel door het oog van een naald is een hyperbolische uitdrukking voor
iets dat onmogelijk is. En de discipelen begrepen wat Hij bedoelde.
Verzen 25-26 Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer verslagen en zeiden:
Wie kan dan behouden worden? Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk,
maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
De beloning nu en later
Het verhaal gaat in dezelfde geest verder:
Vers 27 Daarop antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles
prijsgegeven en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?
In hedendaagse bewoordingen zei Petrus eigenlijk: "Wij zijn niet zoals die rijke
jongeman. Wij hebben alles achtergelaten. Wij hadden een bedrijf. Ik had een vissersvloot.
En nu zijn we hier, al aardig gevorderd in leeftijd. We hebben al onze investeringen
opgegeven om u te volgen. Wat zal daarvoor onze beloning zijn?"
Vers 28 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult
in de wedergeboorte [de opstanding], wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner
heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te
richten.
Elke discipel kreeg de garantie dat hij, wanneer hij eenmaal bevoegd was, een fantastische
regeringsfunctie in het Koninkrijk Gods zou ontvangen, met daarbij ongekende rijkdom en
macht.
Wat betekent dat echter voor hier en nu? Jezus vervolgde:
Vers 29 En een ieder [dit betreft niet alleen de discipelen], die huizen
of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn
naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.
Markus zegt het nog iets duidelijker: "
hij ontvangt honderdvoudig terug: nu,
in deze tijd ..." (Markus 10:30).
Alle echte christenen die werkelijk berouw hebben over hun zonden, die opgegeven hebben
wat God van hen verlangde en Gods levenswijze zijn gaan volgen door te overwinnen en
zichzelf te verbeteren, hebben veel zegen ontvangen.
De gelijkenis van de arbeiders
De volgende verzen in Mattheus gaan door op dit financiële thema:
Mattheus 19:30 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de
eersten.
Wat bedoelde Jezus met deze raadselachtige uitspraak in aansluiting op Zijn belofte van
materiële en geestelijke beloning?
In hoofdstuk 20 begint Hij uitleg te geven in de gelijkenis van de arbeiders in de
wijngaard.
Mattheus 20:1-15 Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des
huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. Toen hij het met
de arbeiders eens geworden was voor een schellings daags zond hij hen in zijn
wijngaard. En omstreeks het derde uur [09.00 uur] ging hij naar buiten en zag nog
anderen werkloos op de markt staan, en hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard en
wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen. Omstreeks het zesde en het negende uur [12.00
respectievelijk 15.00 uur] ging hij weer naar buiten en handelde evenzo. Toen hij
omstreeks het elfde uur [17.00 uur, vlak voor het einde van de werkdag] naar buiten
ging, vond hij nog anderen staan en zeide tot hen: Waarom staat gij hier de gehele dag
werkloos? Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook
gij in de wijngaard. Toen de avond viel, zeide de heer van de wijngaard tot zijn
opzichter: Roep de arbeiders en betaal het loon uit, te beginnen bij de laatsten, tot de
eersten. Toen zij, die omstreeks het elfde uur [bijna aan het eind van de werkdag] gehuurd
waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling. En toen de eersten kwamen, meenden
dezen, dat zij meer zouden ontvangen. En zij ontvingen eveneens ieder een schelling. Toen
zij die ontvingen, morden zij tegen de heer des huizes, en zij zeiden: Deze laatsten
hebben een uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag en de
hitte hebben doorstaan. Maar hij antwoordde een van hen en zeide: Vriend, ik doe u geen
onrecht. Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling? Neem het uwe en ga
heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als u. Staat het mij niet vrij met het mijne te
doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?
Die vraag zou in deze tijd in heel de westerse wereld negatief beantwoord worden. Onze
maatschappij zou aan de kant staan van de mensen die over hun loon klaagden.
Was de heer des huizes onbillijk?
Denk echter nog eens even na over de gelijkenis. Er wordt een
systeem in ondersteund van de echte vrije onderneming, waarin iemand het recht heeft zijn
eigen bezittingen te beheren. De heer des huizes had gezegd: "Vriend, ik doe u geen
onrecht: Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling? ... Staat het mij
niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed
ben?" (verzen 13, 15).
Laat op de dag had de heer des huizes nog een paar achterblijvers gevonden die geen werk
hadden. Hij was zeer royaal om hun zo'n goed loon te geven voor zo weinig werk. Waarom
moesten degenen die precies ontvangen hadden wat was afgesproken boos zijn op een
werkgever die zo edelmoedig was?
Omdat wij sterk beïnvloed zijn door de zogenaamde 'billijke maatstaven' van deze
maatschappij, kost het ons moeite deze gelijkenis van Jezus Christus te accepteren. Maar
dít is nu eenmaal Christus' denkwijze!
Door al dit bijbelse onderricht en deze voorbeelden tracht Christus ons de juiste houding
en benadering bij te brengen t.o.v. financiële rijkdom en investeringen. Als wij ons
vertrouwen stellen in geld voor het oplossen van onze problemen, voor onze gezondheid en
bescherming, dan zijn wij aanbidders van die valse God, die Mammon heet.
Doch als wij vertrouwen op de levende God en wij gebruiken het geld, de bezittingen en de
overvloed die ons ten deel vallen, om Hem te dienen en te vereren, dan zijn wij goede
opzichters over de materiële dingen die onze Schepper ons heeft toevertrouwd.
Hoofdstuk 2
"Waar uw schat is"
Meer dan de helft van het zesde hoofdstuk van Mattheus (de kern
van de bergrede) wordt in beslag genomen door Jezus' boodschap over geld en
overbezorgdheid over materieel bezit. Hij zei:
Mattheus 6:19-20 Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze
ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel,
waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen.
Jezus Christus waarschuwt ons heel ernstig níet ons vertrouwen te stellen in de
stoffelijke vormen van rijkdom die we vergaard hebben, waar "mot en roest ze
ontoonbaar maakt" (en Hij had heel goed kunnen toevoegen: "waar inflatie en een
mogelijke ineenstorting van de economie ze waardeloos maakt"), maar schatten te
verzamelen in de hemel.
Dit is niet zomaar een geestelijke frase of een vondst om ons op te wekken tot financiële
steun voor de geestelijkheid. Het is een uitspraak van uw Verlosser, waarin Hij
nadrukkelijk zegt dat u uw absolute vertrouwen moet stellen in de God die alles geschapen
heeft en niet in enig stoffelijk symbool van rijkdom, waarvan de waarde door onze medemens
wordt vastgesteld. Diegenen van ons die ons hart en onze schat totaal aan God hebben
toevertrouwd, kunnen met vertrouwen de tijd tegemoetzien, waarin de economieën van alle
volken tot ontbinding zullen overgaan. Op dat tijdstip zal de grote schat die God in de
hemel bewaart met Hem meekomen naar de aarde. Het is een schat die ware rijkdom inhoudt,
nl. het bezitten en delen met God van de hemelen en de aarde. Hij zal vrijelijk en
overvloedig worden uitgedeeld onder Zijn zonen en dochters.
Het eeuwigdurende noodgeval
Voor degenen echter die voortdurend in zorgen zitten over hoe ze
de maand moeten doorkomen, is de bergrede wel een ontzettend bittere pil om te slikken.
Wat heb je aan dat budget voor één maand als het op en verbruikt is en die maand tot het
verleden behoort? Zij die een gebeurtenis willen uitstellen, bemerken dat ze maar al te
spoedig toch voor de deur staat.
Men denkt bij zichzelf: Ik moet een bedrag achter de hand hebben voor noodgevallen, zodat
ik mijn bestaan een, twee of zes maanden kan rekken. Maar zou men echt voldaan zijn na
afloop van de gestelde termijn, hoelang die ook was? De waarheid is dat we nooit helemaal
genoeg kunnen sparen voor zo'n noodgeval.
De beste manier om voor een noodgeval te zorgen, is uw geld daar te beleggen waar het nooit
onderhevig is aan verderf, diefstal, inflatie of ook maar de geringste
waardevermindering waar totale, uiterste, maximale en absolute zekerheid bestaat!
Jezus vervolgde:
Mattheus 6:21 Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Waar is uw schat? Staat hij op een bankrekening? In olieaandelen? Onder de matras?
'Veilig' opgeborgen in de grond? In een oude kous?
Of zit hij in Gods komend Koninkrijk, waar hij nú Zijn Werk doet dat voorafgaat
aan Zijn Koninkrijk?
Dit wil niet zeggen dat God het afkeurt wanneer iemand met het oog op de toekomst
spaarzaam is of zuinig en voorzichtig omgaat met zijn materiële goederen. De
Bijbel
onderschrijft duidelijk het sparen, zelfs voor de kleinkinderen. Het voorbeeld van de
degelijke huisvrouw die "zint op een akker" in Spreuken 31 is bekend. Er is
echter een duidelijk verschil tussen sparen als 'een appeltje voor de dorst' en het
overbezorgde gepieker over de toekomst dat leidt tot het oppotten van geld of goed.
Evenwicht is het sleutelwoord en het juiste evenwicht is slechts mogelijk wanneer
de juiste houding bewaard wordt.
Jezus had het over de houding toen Hij sprak van het oog dat "zuiver"
was.
Mattheus 6:22-24 De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog zuiver [oprecht,
zuiver van bedoeling] is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; maar indien uw oog
slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien nu wat licht in u is, duisternis is,
hoe groot is dan de duisternis! Niemand kan twee heren dienen, want hij zal óf de
ene haten en de andere liefhebben, óf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij
kunt niet God dienen en Mammon.
God of Mammon
Jezus verkondigde een van de meest diepgaande waarheden in heel de
Bijbel: "Gij kunt niet God dienen én Mammon" (vers 24). De ware geest
van deze tijd kan in één woord worden samengevat: mammon. Van Dale geeft als
omschrijving: geldgod.
De Mammon staat in het middelpunt. Hij belichaamt alle wedijver, twist en strijd, hebzucht
en begeerte die te vinden zijn in de levenswijze van deze wereld alle beginselen
die in verband staan met geldzucht. Jezus heeft echter gezegd dat men niet God kan dienen
én Mammon. U moet de een of de ander kiezen! God geeft ons altijd een keuze, maar Hij
raadt ons aan: "Kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht"
(Deuteronomium 30:19).
Het advies van Jezus luidt niet anders. Hij hervat:
Verzen 25-30 Daarom [in het licht van het feit dat u niet God én Mammon kunt
dienen] zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of
over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en
het lichaam meer dan de kleding? Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en
maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat
gij ze niet verre te boven? Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte
toevoegen? En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de lelien des velds, hoe zij
groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn
heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat er
heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer
kleden, kleingelovigen?
Jezus vervolgde:
Vers 34 Maakt u dan [in het licht van de vaste belofte dat God uiteindelijk
zal zorgen voor het stoffelijke] niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van
morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
We hebben in ons leven van iedere dag de problemen aan te pakken als ze zich voordoen,
zelfs die samenhangen met het verschaffen van voedsel, kleding en onderdak. Zich nodeloos
zorgen maken en piekeren over de toekomst, m.a.w. een gedurig verlangen naar volledige
geborgenheid kunnen ontaarden in negatieve gevoelens en deze stralen geen geloof uit in de
Almachtige God en Zijn vermogen om Zijn Woord gestand te doen en te zorgen voor de
stoffelijke behoeften van Zijn kinderen.
De geborgenheidsobsessie
Totale, absolute geborgenheid is een mythe! Deze fundamentele
waarheid wordt nergens beter toegelicht dan in Jezus' korte gelijkenis in Lukas 12.
Jezus leidde deze gelijkenis in met een groot algemeen principe:
Lukas 12:15 Hij zeide tot hen: Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want
ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.
Als de mensen in deze op geld en goed gerichte maatschappij toch eens acht wilden slaan op
dit ene principe!
Daarna begon Jezus meteen met de gelijkenis:
Vers 16-19 En Hij sprak tot hen een gelijkenis en zeide: Het land van een rijk
man had veel opgebracht. En hij overlegde bij zichzelf en zeide: Wat moet ik doen, want ik
heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn
schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen
bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast
voor vele jaren, houd rust [neem je gemak] eet, drink en wees vrolijk.
Deze man dacht dat hij binnen was; zijn noodfonds was nagenoeg onuitputtelijk. Maar zie
wat Gods reactie is op zijn volslagen zelfzuchtige houding.
Vers 20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van
u afgeeist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?
Evenmin als de rijke man uit de gelijkenis over de bedelaar Lazarus, stelde ook deze
rijkaard blijkbaar geen enkel belang in zijn medemens. Hij was in 't geheel niet afgestemd
op de noden van anderen; de gedachte een klein deel van zijn goederen weg te geven was
waarschijnlijk nooit bij hem opgekomen.
Tot besluit verbond Jezus nog de volgende gedachte aan de gelijkenis:
Vers 21 Zo vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is
in God.
Het droevige lot van deze rijkaard was het eindresultaat van de grote zelfzucht die God en
de naaste buitensloot.
Gevende gezindheid
De keerzijde van de medaille is een gevende gezindheid, die wordt
omschreven in de volgende leerspreuk van Jezus.
Mattheus 5:42 Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen
wil.
Lukas verklaart over dit bepaalde aspect van gevende gezindheid:
Lukas 6:34-35 En indien gij leent [of geeft] aan hen, van wie gij hoopt
iets te ontvangen, wat hebt gij voor? Ook zondaars lenen aan zondaars om evenveel terug te
ontvangen. Neen, hebt uw vijanden lief, en doet hun goed en leent zonder op vergelding te
hopen [de ware gezindheid van geven], en uw loon zal groot zijn en gij zult
kinderen van de Allerhoogste zijn [eeuwig leven hebben in Gods Koninkrijk], want
Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen.
Daarna gaat Jezus dan verder met aan te tonen dat de ware gezindheid van geven een
automatisch boemerangeffect heeft.
Vers 38 Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde,
overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u
wedergemeten worden.
In dit vers wordt slechts het door de tijden heen beproefde en door vele schrijvers in de
Bijbel genoemde principe herhaald: "Wat men zaait, zal men ook maaien".
Salomo herhaalt hetzelfde principe verschillende keren in zijn geschriften. Hier is één
voorbeeld uit Spreuken:
Spreuken 11:24-25 Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen;
terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. De zegenende ziel wordt
overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd.
Het Koninkrijk Gods en financieel beheer
Een gevende houding en een eerlijk beheer van materieel bezit zijn
principes die alles te maken hebben met het beërven van Gods Koninkrijk. In vele van Zijn
gelijkenissen vergeleek Jezus de juiste omgang met en houding ten opzichte van geld met
zowel het deelnemen aan als het beloond worden in de komende regering van God.
In het achttiende hoofdstuk van Mattheus wordt bij wijze van analogie een vergelijking
getrokken tussen kwijtschelding van geldelijke schulden en kwijtschelding van geestelijke
zonden.
Mattheus 18:23-25 Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een
koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven. Toen hij begon te rekenen, werd een
voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was. Omdat hij niet bij machte was te
betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat,
opdat er betaald kon worden.
Het verhaal gaat verder met te laten zien dat de slaaf of dienstknecht hem smeekt geduld
met hem te hebben, waarop zijn meester medelijden heeft en hem zijn hele schuld
kwijtscheldt (vers 26-27). Hierna toont het verhaal duidelijk aan wat voor onlogische,
verwrongen bochten en kronkelingen de menselijke natuur soms maakt:
Vers 28-30 Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem
honderd schellingen [een schijntje vergeleken met zijn eigen schuld] schuldig was,
en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp
zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen.
Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde
zou betaald hebben.
In plaats van barmhartig te zijn zoals zijn meester voor hem (en God voor ons), weigerde
die slaaf pertinent een kleine schuld kwijt te schelden.
De geestelijke analogie moet duidelijk zijn. Wanneer God ons al onze ongelooflijk grote en
ontelbare zonden vergeven heeft, dan is wel het minste wat wij kunnen doen dat we onze
medemens vergeven.
Dacht u dat God even Zijn hoofd omdraait wanneer onze handelwijze anders is?
Vers 32-34 Toen ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die
schuld heb ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. Hadt ook gij
geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? En zijn
meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het
verschuldigde zou betaald hebben.
Jezus besluit de gelijkenis door in overduidelijke taal de bedoeling ervan uiteen te
zetten.
Vers 35 Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn
broeder, van harte vergeeft.
Hier gebruikt Jezus de analogie van het betalen van schulden en het beheer van geld als
voorbeeld van een middel om in Gods Koninkrijk te komen. Nagenoeg iedere keer dat Jezus
Christus het over het Koninkrijk Gods heeft of over een rechtvaardige houding een
gezindheid van barmhartigheid en vergiffenis spreekt Hij over talenten, ponden,
schellingen, handel, koop en verkoop, huren, de onrechtvaardige mammon, een schuldeiser
die schulden kwijtscheldt, enz.
Bij een bepaalde gelegenheid at Jezus in het huis van een van de Farizeeën.
Lukas 7:36-43 Een der Farizeeën nodigde Hem om bij hem te komen eten; en Hij
kwam in het huis van de Farizeeër en ging aanliggen. En zie een vrouw, die in de stad als
zondares bekend stond, bemerkte, dat Hij aan tafel was in het huis van de Farizeeër. En
zij bracht een albasten kruik met mirre, en zij ging wenende achter Hem staan, bij zijn
voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar
hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre. Toen de Farizeeër, die Hem
genodigd had, dat zag, zeide hij bij zichzelf: Indien deze de profeet was, zou Hij
wel weten, wie en wat deze vrouw is, die Hem aanraakt: dat zij een zondares is. En Jezus
antwoordde en zeide tot hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zeide: Meester, zeg het.
Een schuldeiser had twee schuldenaars. De een was hem vijfhonderd schellingen schuldig, de
ander vijftig. Toen zij niet konden betalen, schonk hij het hun beiden. Wie van hen zal
hem dan het meest liefhebben? Simon antwoordde en zeide: Ik onderstel, hij, aan wie hij
het meeste geschonken heeft. Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geoordeeld.
Simon wist het antwoord: klaarblijkelijk zou het degene zijn die het meest schuldig was
die het dankbaarste zou zijn voor de kwijtschelding. Jezus vervolgde het gesprek:
Vers 44-47 En Zich naar de vrouw wendende, zeide Hij tot Simon: Ziet gij deze
vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor mijn voeten hebt gij Mij niet gegeven, maar
zij heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus hebt
gij Mij niet gegeven, maar zij heeft, van dat Ik binnengekomen ben, niet opgehouden mijn
voeten te kussen. Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met mirre mijn
voeten gezalfd. Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want
zij betoonde veel liefde; maar wie weinig vergeven wordt, die betoont weinig liefde.
Handelen met uw talenten
Het rentmeesterschap van een christen brengt een veelzijdige
verantwoordelijkheid met zich mee. Het betekent veel meer dan alleen de bereidheid een
broeder zijn schuld kwijt te schelden in geval van nood, of zelfs in de verwante analogie:
het kwijtschelden van een geestelijke zonde. Andere gelijkenissen brengen weer andere
aspecten naar voren van hetzelfde algemene thema van de juiste omgang met geld en
materieel bezit. Een zo'n gelijkenis staat in Mattheus 25:
Mattheus 25:14-15 Want het [Koninkrijk Gods] is als een mens, die bij zijn
vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een
gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde een, een ieder naar zijn [natuurlijke]
bekwaamheid, en hij reisde buitenslands.
Het woord 'talent' staat voor een bepaalde munteenheid en is alleen geestelijk analoog met
een bekwaamheid of begaafdheid. Deze knechten moesten het geld van hun heer op verstandige
wijze investeren en ervoor zorgen dat de investering er beter op werd voor zover dat in
hun individuele vermogen lag. Er werd van hen verwacht dat ze het geld aan het werk
zetten, dat ze geld met geld verdienden of het belegden zodat het rente opbracht als ze
zelf niet wisten hoe ze het anders moesten benutten.
De talenten werden gegeven naar hun aangeboren en ontwikkelde bekwaamheden en er werd van
deze drie dienstknechten verwacht dat ze deze talenten zouden verbeteren en vermeerderen.
Twee van hen deden dat ook.
Vers 16-17 Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij
deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee talenten
had, er twee bij.
Dit voorbeeld laat zien dat handel, kopen en verkopen en zaken doen een goed principe is
in Gods ogen. Opnieuw zien we dat Jezus Christus gelooft in het vrije ondernemerschap, minus
het kwaad en de misbruiken ervan natuurlijk.
Hoewel deze knechten ieder met een ander bedrag begonnen, verdubbelden ze toch beiden hun
talenten met handel drijven 100% winst! In de geestelijke analogie overwonnen ze
verhoudingsgewijs evenveel. Volgens Gods rechtvaardig oordeel, zullen ze in Gods
Koninkrijk evenredig worden beloond.
God beoordeelt ons individueel naar wat wij doen met onze unieke, natuurlijke
bekwaamheden, niet naar de talenten en bekwaamheden van iemand anders. God beoordeelt ook
de waarde van wat wij geven naar onze individuele financiële mogelijkheden. Hij
verwacht niet van ons dat we geven wat we niet hebben!
Het bange type
Bekijk nu eens het negatieve voorbeeld van de dienstknecht die
maar één talent ontvangen had:
Vers 18 Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in
de grond en verborg het geld van zijn heer.
Typisch is dit een voorbeeld van iemand die angstig zijn geld oppot en het in zijn tuintje
of matras verbergt. Deze man was een bang en vrekkig type die niet veel risico durfde
nemen om iets op touw te zetten dat de mogelijkheid en gelegenheid bood tot verdienste.
Nadat de twee dienstknechten die hun talenten verdubbeld hadden met handelen, hun beloning
ontvangen hadden met een "Wél gedaan, gij goede en getrouwe slaaf" (vers
20-23), kwam de tijd van afrekenen voor de potter, die een flinke uitbrander kreeg:
Vers 24-25 Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik
wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die
bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en
ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe.
Alles wat hij nodig had, was één talent erbij en hij zou ook hetzelfde "wel
gedaan" te horen hebben gekregen.
Let vooral op vers 27:
Vers 27 Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn
komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben.
Volgens Christus is het dus een rechtvaardig principe om rente van je geld te trekken. Het
minste wat deze persoon had kunnen doen, was zijn meesters geld op de spaarbank zetten en
er iemand anders mee laten werken om geld te verdienen. Geld op zichzelf betekent niets
voor een maatschappij. Geld is alleen van belang als het in omloop is, als het aan het
werk wordt gezet. Zelfs in de Bijbel staan duidelijke uitspraken tegen het begraven van
geld of tegen het ergens te verbergen, m.a.w. het uit roulatie nemen, zodat het zelfs geen
rente opbrengt doordat anderen het gebruiken.
Uiteindelijk kreeg degene die de tien talenten (vijf ontvangen en vijf bijverdiend) bezat,
het ene talent van de onnutte dienstknecht er nog bij (vers 28-29).
In deze gelijkenis stelt Jezus door een analogie het verkrijgen van geldelijke winsten (en
zelfs rente) gelijk met karakterverbetering (zoals de verzen 31 t/m 46 volgend op de
gelijkenis en daarmee in verband genomen, sterk aanduiden). Het thema van de
gelijkenis draait evenwel om een geldelijke eenheid, een op vertrouwen berustend
betalingsmiddel, een ruilmiddel.
Jezus heeft om zo te zeggen een stukje van Zijn Geest geïnvesteerd in een ieder van ons
en Hij verwacht toename!
De vruchten van bekering
Johannes de Doper onderwees de Farizeeën en het volk zich te
bekeren van begeerte, hetgeen materialistische afgoderij is (overtreding van zowel het
eerste als het tiende gebed):
Lukas 3:8-11 Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat
niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is
uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Ook ligt reeds de bijl aan de wortel der
bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het
vuur geworpen. En de scharen vroegen hem, zeggende: Wat moeten wij dan doen? Hij
antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft,
en wie spijzen heeft, doe evenzo.
Is dat geen overduidelijk advies voor elke christen die een leven wil leiden dat op Gods
Koninkrijk uitloopt?
Het verhaal gaat verder met de raad van Johannes aan de belastingambtenaren van die dagen:
Vers 13 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is.
In hedendaagse taal zei Hij: "Zet niemand af. Houdt u aan het tarief. Bedrieg deze
arme weduwen en keuterboertjes niet, die van al die formulieren en ambtenarentaal niets
begrijpen. Doe niet uw voordeel met hun onwetendheid van de finesses van het
belastingsysteem".
De soldaten die naar Johannes stonden te luisteren, wilden weten wat hun
verantwoordelijkheden waren. Hoe konden zij vruchten voortbrengen die aan de bekering
beantwoordden? Johannes zei tot hen:
Vers 14 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten
wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden
met uw soldij.
Misbruik van macht van politie en militairen. Johannes ging direct over tot de kern van de
zaak, de toestand die sinds mensenheugenis misschien meer dan enig ander ding in de
militaire dienst heeft geleid tot ontevredenheid: t.w. de lage soldij.
We zien hier drie verschillende mensentypen naar Johannes de Doper komen om te vragen wat
voor vruchten een christelijk leven moet opleveren. Johannes antwoordde: Geef van uw
kleding; geef van uw voedsel; pers niet af; wees tevreden met uw inkomen.
De apostel Paulus werkte deze begrippen nader uit in Hebreeën 13:5:
Hebreeën 13:5 Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden [niet
alleen met uw inkomen, maar] met wat gij hebt. [Waarom?] Want Hij [Jezus] heeft
gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.
Deze teksten hebben voornamelijk te maken met de zonde van begeerte, maar dat betekent nog
niet, wanneer men ze in verband met de vele andere duidelijke schriftplaatsen over het
onderwerp neemt, dat iemand niet in alle eerlijkheid en met hard werken zijn materiële
bezit mag uitbreiden.
Hoe men moet geven
De apostel Paulus schreef ook:
Efeze 4:28 Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met
zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige.
Om in materiële zin iets te kunnen geven, moet men iets hebben aan te bieden.
Romeinen 12 is een van de allerbelangrijkste hoofdstukken in heel de Bijbel op het gebied
van de christelijke levenswijze. Paulus leert:
Romeinen 12:6-8 (Lutherse Vert.) En wij hebben menigerlei gaven naar de genade,
die ons [door God] gegeven is. Heeft iemand profetie, zo zij die het geloof gelijkvormig;
heeft iemand een ambt, zo neme hij het ambt waar; leert iemand, zo neme hij het leren
waar; vermaant iemand, zo neme hij het vermanen waar; geeft iemand, zo geve hij in
eenvoudigheid [met milde hand]; regeert iemand, zo zij hij zorgvuldig; oefent iemand
barmhartigheid, zo doe hij het met lust.
Geven is een zaak van evenredigheid: de hoeveelheid is in verhouding met hoeveel men te
geven heeft zowel op materieel als geestelijk gebied. Nogmaals: God verwacht niet
van u dat u geeft wat u niet heeft! De houding is het belangrijkste! De ware geest van
vrijgevigheid is van veel meer belang en gaat ver uit boven het bedrag!
Vrijgevigheid is echter geboden! Een vrijgevige geest en houding naar de
mate van uw mogelijkheden liggen ten grondslag aan Gods levenswijze van geven. God zelf is
een zeer royale gever! Van Zijn kinderen verwacht Hij dat zij binnen hun beperkte middelen
een vergelijkbare vrijgevigheid weerspiegelen.
Paulus maakte dit belangrijke punt duidelijk door te schrijven:
2 Corinthe 9:6-7 [Bedenkt] dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie
mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten. En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart
heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever
lief.
Het principe van geven
2 Corinthe 9:6-7
[Bedenkt] dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook
mildelijk oogsten. En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met
tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief.
Handelingen 20:35
Ik heb u in alles getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en
zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te
geven dan te ontvangen.
Deuteronomium 16:17
Ieder naar zijn vermogen, naar de zegen die de Here, uw God, u gegeven heeft.
Lukas 6:38
Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in
uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.
Spreuken 3:9-10
Vereer de Here met uw rijkdom en met de eerstelingen van al uw inkomsten, dan zullen uw
schuren met overvloed gevuld worden en uw perskuipen van most overstromen.
Mattheus 6:20-21
Maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en
waar geen dieven inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Maleachi 3:10
Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft
Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de
hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten.
Mattheus 10:8
Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.
Prediker 11:1-2
Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen. Verdeel het in
zevenen, ja, in achten, want gij weet niet, welk kwaad er op aarde zijn zal.
Spreuken 11:24-25
Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan
recht is en toch gebrek lijden. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft,
wordt ook zelf gelaafd.
Spreuken 13:7
Sommigen stellen zich rijk aan, terwijl zij in het geheel niets hebben; anderen houden
zich arm bij veel bezit.
Hoofdstuk 3
Het Werk van God
Er
bestaat in dit leven een manier om eeuwigdurende dividenden te trekken uit een
solide financiële investering!
God is onophoudelijk bezig met een machtig Werk. Of u 't nu gelooft of niet: u bent in
direct contact met dat Werk gekomen!
Dit is geen Werk van mensen; het is het Werk van de levende God, aan wie u elke ademtocht
van uw bestaan te danken hebt. Het is het Werk van de God die zegt: "Van Mij is
het zilver en van Mij is het goud". Het is het Werk van de God die zegt dat u
en ik bereid moeten zijn ons geheel en al in Zijn dienst te stellen.
Romeinen 12:1 Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods,
dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw
redelijke eredienst.
Volledig en
snel
In
een beschouwing over Gods Werk, nu hier op aarde, schreef de apostel Paulus:
Romeinen 9:28 Want wat Hij gesproken heeft, zal de Here doen op de aarde,
volledig en snel.
Nooit eerder in de geschiedenis is het zo belangrijk geweest dat Werk van de levende
Christus te herkennen en te steunen als nu! Nu we de laatste bocht nemen op weg naar wat
de laatste paar decennia van het mensdom schijnen te zijn.
In een tijd waarin de internationale gemeenschap de in een spiraal geraakte inflatie
volkomen uit de hand heeft laten lopen, is het dringender dan ooit geboden dat het Werk
van de levende God wordt volbracht nu er nog tijd voor is. Nu het sombere beeld van een
angstwekkende recessie en mogelijk van een wereldcrisis onheilspellend aan de horizon
opdoemt, weerklinken de woorden van Jezus door de eeuwen heen:
Johannes 9:4 (Statenvert.) Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden
heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan.
Geen werk op aarde is belangrijker dan de prediking van het goede nieuws van het komende
Koninkrijk Gods, als een getuigenis en een waarschuwing voor deze zondige samenleving!
(Mattheus 24:14; 28:19, 20.)
Laten we vooral goed beseffen waarom!
Een tijd van
rampen
Een
van de wezenlijke onderdelen van deze door God gegeven opdracht om Christus' evangelie
over de aarde te verspreiden (een taak die iedere ware christen van deze tijd nu behoort
uit te voeren) vindt men in Christus' vermaning aan Zijn volgelingen:
Lukas 21:36 Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in
staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal [de reeks
wereldcrises in de voorafgaande verzen beschreven], en gesteld te worden voor het
aangezicht van de Zoon des mensen.
De samenhang van dit schriftgedeelte maakt duidelijk dat de uitdrukking 'ontkomen' slaat
op het fysieke behoud uit een tijd van verschrikkelijke rampspoed, die weldra deze
aarde zal treffen.
Jesaja 26:20 Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u;
verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is.
Openbaring 3:10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten,
zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om
te verzoeken hen, die op de aarde wonen.
Ja, u hebt het goed gelezen: fysiek behoud!
Aan het slot van zijn indrukwekkende preek op de dag van Pinksteren zei Petrus:
Handelingen 2:40 En met nog meer andere woorden getuigde hij, en hij vermaande
hen, zeggende: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht.
Hij wist wat Jezus had gezegd over de komende nationale rampen. Petrus wist dat er
zekere mensen zeer ernstig zouden worden getroffen!
Jezus had Zijn discipelen herinnerd aan twee opzienbarende tragediën die zich kort
tevoren hadden afgespeeld. De een was de massamoord op een groep Galileeërs die met hun
offerdieren waren afgeslacht; de andere was de bekende ramp waarbij een groot aantal
mensen omkwamen die te Silóam vreedzaam in de schaduw van een hoge toren zaten.
Lukas 13:1-4 Terzelfder tijd kwamen enigen tot Hem met het bericht over de
Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offers vermengd had. En Hij antwoordde en zeide
tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere
Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet
bekeert, zult gij allen evenzo omkomen. Of meent gij, dat die achttien, op wie de toren
bij Siloam viel en die erdoor gedood werden, schuldiger waren dan alle andere mensen, die
in Jeruzalem wonen?
Hij had gezegd: "
maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo
omkomen"!
Jezus sprak niet over het feit dat het "de mens beschikt is éénmaal te
sterven", noch repte Hij over de natuurlijke dood door ouderdom of zelfs maar de
voortijdige dood door ziekte. Neen, Hij beschreef gevallen van plotselinge, smartelijke en
tragische dood onder gewelddadige omstandigheden!
Hij voorspelde zelfs de verwoesting van de tempelmuren (Mattheus 24:1-2). Ook waarschuwde
Hij voor de komende vernietiging van de natie, die bijna 40 jaar later een feit werd.
Jezus wist dat dorst, hongersnood, pest, waanzinnige martelingen (volgens de Joodse
geschiedschrijver Josephus hebben de Romeinen duizenden mensen gespietst!) en ook de dood
door het zwaard, de speer en de knuppel het lot zouden worden van hen die zich niet bekeerden
en geen aandacht schonken aan de loop der gebeurtenissen!
Waar acht
op te slaan
Dat is de
reden waarom Jezus zei: "Waakt te allen tijde". Waakt ... niet in die zin
dat men 'in gebedshouding' uit een door een kaars verlicht venster naar buiten staart, op
de manier van sommige lieden die deze tekst tot niets zouden willen 'vergeestelijken';
maar wel in de zin van scherp acht slaan op het weerbeeld, de volksgezondheid, het
internationale geopolitieke manoeuvreren, de militaire conflicten, de vorming van
allianties en machtsblokken; volg nauwlettend het wereldgebeuren!
Hij gebood de mensen waakzaam te zijn om te kunnen ontkomen.
Dat ontkomen is geen 'vergeestelijkt' soort van 'opname'!
Jezus zei onomwonden tegen "wie dan in Judea zijn", dat ze moesten vluchten wanneer
ze zagen dat legermachten Jeruzalem begonnen in te sluiten. Hij zei dat dan de "dag
van wraak" zou zijn aangebroken en sprak over een bloedige massamoord!
Of het ons nu bevalt of niet of we het al dan niet onaangenaam vinden om erover na
te denken op dit ogenblik begint een dergelijke periode!
Op dit moment leeft u in een periode van massamoord! Nú leeft u in een tijd van
beginnende (religieuze) rassenoorlogen, een tijd waarin religieuze racistische,
paramilitaire organisaties het blindweg vermoorden van andere menselijke wezens van een
andere religie of ander ras alleen al als 'inwijdingsritueel' nodig hebben! Nú leeft
u in een tijd waarin de ene regeringscrisis op de andere volgt. Nú leeft u in een
periode van verschrikkelijke inflatie en naderende crises, waarin het geld uiteindelijk
waardeloos zal worden.
In het Duitsland van voor de Tweede Wereldoorlog kwam het tenslotte zover dat
fabrieksarbeiders per uur werden uitbetaald in onnutte biljetten van vijf miljard mark en
zelfs hoger. Voor een postzegel betaalde je drie miljard mark en voor een brood vijf
miljard! Tenslotte was alleen al het papier meer waard dan de vele miljarden die het werd
verondersteld te vertegenwoordigen. Duitsland viel terug tot ruilhandel, waarbij
sigaretten voor melk, schoenen voor brood, benzine voor kleding werden geruild en de hele
economie ineenstortte.
U bevindt zich thans midden in een toestand die de mogelijkheid van een dergelijke
ontwikkeling in zich bergt!
De
opdracht van Gods Werk
Dit Werk is
aangesteld als Gods wachter om deze voorspelde omstandigheden te zien, te begrijpen
en te rapporteren. "Roep luidkeels, houd niet in ... maak mijn volk zijn
overtreding bekend." En om met Ezechiël uit te roepen: "Bekeert u, bekeert u
van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, Huis Israëls?"
Nergens anders zult u een alarm horen, een stem die waarschuwt voor nationale
rampen die ons zullen treffen, tenzij wij berouw tonen over onze individuele en
nationale zonden. Geen enkele andere opdracht is thans zo belangrijk als deze!
Jezus Christus is de Verlosser, dat staat vast. Hij stierf als zoenoffer voor onze
zonden, en door Zijn leven als bemiddelaar (Romeinen 5:10) worden wij, geestelijk behouden
voor alle eeuwigheid. Maar ook sprak Jezus over een mogelijkheid om te ontkomen aan al
deze dingen die zullen plaatsvinden. Hij waarschuwde de mensen van Zijn tijd dat ze
moesten vluchten voor hun leven wanneer ze duidelijk de door Hem voorspelde
gebeurtenissen zagen. Door Zijn geschreven woord, de profetieën van Gods dienaren door
heel de Bijbel en tenslotte door Jezus' eigen profetieën, waarschuwt God ons vandaag de
dag dat we waakzaam moeten zijn en dat we anderen voor naderende rampen dienen te waarschuwen.
Christus wilde dat wij de internationale toestand in de wereld zouden volgen; niet de
kleine, plaatselijke gebeurtenissen, maar de grote ontwikkelingen in de verhouding tussen
de voornaamste machtsblokken, de grote economische worsteling tussen de naties alsmede de
voornaamste veranderingen in de wereldgodsdiensten.
In Zijn befaamde profetie op de Olijfberg (Lukas 21, Mattheus 24, Markus 13) zette Jezus
uiteen wáár men op dient te letten, nl. deze alomvattende ontwikkelingen op lange
termijn (die thans in hevigheid toenemen!), die zouden leiden tot Zijn komend rijk
hier op aarde.
We staan nu vlak voor een wereldvoedselcrisis. We maken momenteel een internationale
bestuurscrisis door. De steeds hardere verhoudingen tussen de economische machten kunnen
elk moment leiden tot een energiecrisis, terwijl thans de kans op een economische
wereldcrisis werkelijk beangstigend groot is.
Wij moeten spreken met een duidelijke stem die niet kan worden misverstaan en de volkeren
van deze wereld waarschuwen voor de ophanden zijnde nationale rampen waarvan profetieën
in de Bijbel zeggen dat ze zeker zullen komen. Nu, in onze tijd!
Wij moeten voortgaan een krachtig getuigenis te geven en een waarschuwing aan onze volken,
zoals Ezechiël, Jeremia, Hosea en vele anderen dat hebben gedaan en zoals Jezus dat heel
duidelijk Zijn Gemeente heeft opgedragen! Hij droeg Zijn Gemeente op de wereld in te gaan
om het evangelie van het Koninkrijk te prediken. Dit door Hem gebrachte evangelie bestond
voor een aanzienlijk deel uit profetieën omtrent de toekomst, de tijd van de voleinding
der wereld, d.i. de tijd waarin wij nú leven! Lees er Mattheus 24 maar op na en
zie op wat voor dramatische wijze deze machtige verzen van toepassing zijn op juist déze
tijd uit de wereldgeschiedenis.
Een
nieuwe wereld in aantocht
Maar we
moeten niet vergeten dat er achter al dat slechte nieuws van vandaag toch ook bijzonder goed
nieuws voor heel de wereld is. De tijd is nabij dat Jezus Christus op deze aarde terug
zal keren om Gods gezag in Jeruzalem te vestigen en uiteindelijk vrede en welvaart aan
alle volkeren te brengen.
Dat zal de tijd zijn dat vele naties zich tot God zullen wenden voor onderwijs:
Jesaja 2:2-4 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van
het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de
heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natien zullen optrekken en
zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs,
opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion
zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en
volk en rechtspreken over machtige natien. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen
omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard
opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.
Dit is het beste nieuws dat de wereld zich maar kan wensen! Er zal een einde komen aan de
bewapeningswedloop! Nooit meer zullen we de tragedie beleven dat honderden miljarden
euro's worden weggesmeten aan vernietigingswapens, geld dat besteed had kunnen worden om
elk menselijk wezen hier op aarde aan een bijzonder goede woning te helpen.
Regen zal vallen wanneer dit nodig is voor een overvloedige oogst (Amos 9:13).
Zelfs oceanen en woestijnen zullen worden bevrijd van de vervuiling en de verkwisting
waartoe het verkeerde gedrag van de mens heeft geleid.
Ja, er komt een nieuwe wereld! Degenen onder ons die bij dit Werk een taak
hebben, dienen thans meer te spreken over hoe die nieuwe tijd zal zijn, en moeten de
mensheid hoop voor de toekomst bieden.
De
wachter
Ezechiël
schreef over een "wachter" (Ezechiël 33), die door God zou worden geïnspireerd
om de naderende nationale rampen te voorzien. In krachtige bewoordingen liet deze profeet
de waarschuwing horen dat indien de wachter verzuimde de hem door God opgedragen taak te
vervullen, het bloed van de mensen die daardoor in een rampzalig, dodelijk bloedbad
omkwamen, over zijn eigen hoofd zou komen (verzen 3-6, 8).
Hoe kunnen wij, christenen van vandaag, in de wetenschap van de ontstellende profetieën
voor onze tijd, dan ooit onze morele plicht verzaken, nl. deze samenleving te waarschuwen?
God heeft ons opgedragen, zoals Hij dat eenmaal Ezechiël deed, ons aandeel binnen dit
Werk te leveren:
Ezechiël 33:7 Gij nu, mensenkind, u heb Ik tot wachter over het huis Israëls
aangesteld. Wanneer gij een woord uit mijn mond hoort, zult gij hen uit mijn naam
waarschuwen.
De gemeenschappelijke middelen financiële zowel als anderszins van allen
die door God zijn geroepen zijn nodig om de bekendmaking van het goede nieuws aan deze
zieke, chaotische en snel stervende wereld voort te zetten en wel op de krachtigste wijze
die geboden is. Dat is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid! Daar mogen wij niet
licht over denken!
Hoe wordt
het Werk gefinancierd?
Hoe wil God
Zijn Werk financieren? Hoe wordt dat altijd maar voortgaande Werk van de levende God in
stand gehouden?
Al vele jaren wordt het Werk mogelijk gemaakt door de trouwe, tiendbetalende leden van
Gods Gemeente. Overeenkomstig een gebruik dat teruggaat tot aartsvaderlijke tijden
(Genesis 14:18-23 en 28:20-22) leggen onze leden een tiende van hun inkomen opzij
ter ondersteuning van Gods Werk. Niet alleen heeft dit gebruik de financiering van dit
Werk mogelijk gemaakt, het heeft deze getrouwe, tiendbetalende leden ook vele zegeningen
gebracht! Zoals God de oude Israëlieten die hun tienden betaalden, zegende, zo heeft Hij
ook Zijn zegen uitgestort over deze christenen uit het Nieuwe Testament, die uit vrije wil
dit door God bevolen gebruik hebben aanvaard (Maleachi 3:10).
Wie zich mocht verzetten tegen het tiendprincipe uit Gods Woord en tegen de duidelijke
verklaringen van Paulus in 1 Corinthe 9 over de door God voorgeschreven steun aan de
prediking van het evangelie, miskent de hele bedoeling van Jezus' duidelijke en
eenvoudige leringen! De arme weduwe gaf twee koperstukjes, in verhouding tot haar inkomen
veel meer dan de vereiste 10%. De anderen hadden iets van hun overvloed gegeven, maar zij
van haar armoede. Het tiende deel van het inkomen ís van God. Hij vraagt Zijn eigendom
terug. En toen een vrouw een vaas kostbare mirre gebruikte om Jezus' voeten te zalven en
Judas dat een "verkwisting" noemde, wees Jezus hem vriendelijk terecht en zei
dat deze vrouw "een goede daad" had verricht!
Het is goed en juist en het betekent gehoorzaamheid aan de grote Schepper,
onze God om te geven!
Uw
financiële prioriteiten
Zoals reeds
eerder is uiteengezet, waarschuwde Jezus Christus Zijn discipelen voor het gevaar van een
te grote bezorgdheid voor de fysieke behoeften van dit leven (Mattheus 6:24-32). Hij sprak
over de ene, grote prioriteit die voor eens en voor altijd het egoïstisch materialisme
zou overwinnen dat de mens aangeboren is:
Mattheus 6:33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles
zal u bovendien geschonken worden.
Lees ook het alles verklarende slot van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester:
Lukas 16:9 En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige
Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.
Waarop Jezus ernstig waarschuwde:
Vers 11 Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de
onrechtvaardige Mammon [het geld], wie zal u dan het ware goed toevertrouwen?
Beknopt samengevat betekent deze tekst alleen maar dit: wanneer u bij de besteding van uw
inkomen geen voorrang verleent aan het Werk dat beoogt anderen de kostbare kennis te
verschaffen hoe ze Gods Koninkrijk kunnen binnengaan (de "eeuwige tenten" en het
"ware goed"), hoe kunt u dan ooit verwachten daar zelf toegelaten te worden?
Uw Zaligmaker heeft gezegd: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen"
(Handelingen 20:35). De wijze, oude Koning Salomo was reeds met dit beproefd financieel
gebruik vertrouwd lang voor de eerste christen een voet op aarde zette. Hij zei:
Spreuken 3:9-10 Vereer de Here met uw rijkdom en met de eerstelingen van al uw
inkomsten, dan [als direct gevolg] zullen uw schuren met overvloed gevuld worden en
uw perskuipen van most overstromen.
Jezus Christus gaf de absolute zekerheid dat de 'geef'-levenswijze haar weerslag in het
praktische leven van alle dag zou hebben. Hij zei:
Lukas 6:38 Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte,
geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven.
Hij vervolgde met nog een belangrijke oorzaak-en-gevolg principe:
Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.
De apostel Paulus zei hetzelfde, zij het met andere woorden:
2 Corinthe 9:6 [Bedenkt] dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie
mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.
Wanneer u overvloedig geeft (een ieder naar zijn vermogen - Deuteronomium 16:17), dan zal
God u overvloedig zegenen voor die bereidwillige, gulle houding, die vast geworteld is in
een positieve daad.
Onze
ontzaglijke verantwoordelijkheid
Gods Gemeente
heeft als opdracht de prediking van het evangelie aan een wereld die een schreeuwende
behoefte heeft aan een krachtige waarschuwing en een niet mis te verstaan getuigenis.
Ook is de
Gemeente belast met de verantwoordelijkheid voor de bestrijding van de kosten van de
verspreiding van dat evangelie in een tijdperk van buitengewoon ingewikkelde en
ongelooflijk kostbare communicatiemiddelen. De prediking van het evangelie is thans
oneindig veel duurder dan in de eerste eeuw van onze jaartelling, toen ze voornamelijk
beperkt bleef tot een verkondiging in persoon.
Kunnen we het
ons permitteren daar enkel de schouders over op te halen en ons te onttrekken aan de ons
door God opgedragen taak Zijn laatste waarschuwing over deze aarde te verspreiden? Kunnen
we het ons permitteren ons niets aan te trekken van de veelsoortige, zo te zien dodelijke
kwalen die de volkeren van deze aarde teisteren, wereldproblemen die zelfs ons bestaan
als beschaafde naties in gevaar brengen? Indien we nonchalant onze gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid laten voor wat ze is, zal God zich daar niets van aantrekken en een
andere kant uitkijken?
Spreuken
24:11-12 Red hen die ten dode gegrepen zijn, wend u niet af van hen die ter
slachting wankelen. Wanneer gij zegt: Zie, wij wisten dit niet; zal Hij, die de harten
doorzoekt, het niet merken, en Hij, die op uw ziel let, het niet weten,
en de mens naar zijn doen vergelden?
Hoofdstuk 4
Stelen van God
U kunt het
geloven of niet, maar zowel volkeren als personen kunnen rechtstreeks van God stelen.
Stelen van God is in alle opzichten een even ernstig vergrijp als het bestelen van een
medemens, zo niet erger. Eli, een priester uit het Oude Testament, stelt in 1 Samuel 2:25
de belangwekkende vraag:
1 Samuel 2:25 Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem
richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide
treden?
Zondigen jegens God stelen van God is een uitermate ernstige zaak! Daar kun
je niet zomaar, met een luchthartig schouderophalen aan voorbijgaan.
Gods
tienden achterhouden
De meeste
mensen betalen geen tiende van hun inkomen aan God, of ze houden dat geld op een
bankrekening met de gedachte het later aan de een of andere organisatie te geven, die zal
kunnen voldoen aan hun 'superheilige' normen.
Het achterhouden van Gods tiende betekent rechtstreeks stelen van onze Schepper, die zegt
dat het ganse universum Zijn eigendom is. Ofschoon tiendbetaling het geven van een tiende
van iemands inkomen betekent, kunt u God niet 'uw' tiende geven en wel om deze reden: wat
u geeft, is níet het uwe, want het behoort reeds aan God. Hij heeft er de waarschuwing
'vergrijpt u zich niet' bij gezet; de eerste tiende heeft Hij voor zichzelf gereserveerd.
Pas nadat wij Gods voorrecht op dat eerste tiende deel van wat Hij ons toestaat te
verdienen, erkennen, geeft Hij ons de andere negen tienden.
We kunnen met God geen spelletje spelen en op de een of andere manier Zijn Koninkrijk
binnensluipen. We kunnen niet langs anderen naar binnen glippen als iemand die in de rij
moet staan zoals vroeger voor een werkloosheidsuitkering of als een automobilist die zich
tegen de verkeersregels in toch in een file probeert te wringen. Níemand zal ooit
op zo'n manier Gods Koninkrijk binnengaan.
We kennen het vernietigende oordeel van Jezus aan het adres van degenen die tot het
bruiloftsmaal trachten door te dringen zonder passende kleding dat wil zeggen, die
denken het Koninkrijk Gods te kunnen binnengaan zonder behoorlijk 'geestelijk bekleed' te
zijn met Gods gerechtigheid. De sluwe argumenten van hen die zich geestelijk noemen,
zullen bij de komst van Jezus niets uithalen. Zelf heeft Hij duidelijk gezegd:
Mattheus 7:22-23 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here,
Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in
uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend;
gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.
Het is wetteloosheid dat betekent zonde om Gods tiende te stelen. Luister
naar deze scherpe aanklacht!
Maleachi 3:7 Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen
en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de
Here der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren?
Het in dit vers gebezigde "terugkeren" betekent eenvoudig dat men Gods geboden
weer gaat onderhouden.
Hebt u wel eens opgemerkt dat mensen die God niet gehoorzamen, altijd een excuus schijnen
te hebben? Ze beweren er geen notie van te hebben dat ze Gods geboden niet naleven!
Daarom preciseert God de aanklacht:
Vers 8 Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin
beroven wij U?
Dezelfde houding! De houding van mensen die doen alsof ze er geen flauw idee van hebben
dat ze mogelijk iets doen waarmee ze God kwetsen. Daarom zet God hetgeen Hij bedoelt in
duidelijke termen uiteen:
Vervolg vers 8 In de tienden en de heffing.
Vervolgens zegt God dat we in financieel opzicht vervloekt zijn omdat we een fundamentele
financiële wet hebben overtreden:
Vers 9 Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn
geheel.
Bestaat er voor iemand die in Amerika, Engeland of West-Europa woont, ook maar de
geringste twijfel dat er op deze westerse volken, ondanks hun relatief grote welvaart, een
of andere vreselijke vloek rust? Het is bijkans een contradictio in terminis een
vloek en een zegen tegelijk maar toch halen in deze landen berichten over de
jongste financiële debacles geregeld de voorpagina's.
We zouden onze tijd verdoen wanneer we nu tot in details de persoonlijke, financiële
moeilijkheden van de burgers van deze landen gingen beschrijven. Misschien zit u zelf wel
tot de nek in de schulden! Wat dan misschien in uw ogen nog een reden is waarom u zich
geen tiendbetaling kunt permitteren! Dit is een veel gebezigde excuus. Maar dacht u dat
God 'excuses' accepteert?
Eenvoudige
oplossingen
Onze Schepper
doet ons geen ingewikkelde oplossingen voor deze financiële problemen aan de hand. Hij
stelt eenvoudig:
Verzen 10-12 Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat
er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der
heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in
overvloed over u uitgieten. Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de
vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder
vrucht zij, zegt de Here der heerscharen. En alle volken zullen u gelukkig
prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de Here der heerscharen.
Als er vandaag de dag in onze westerse wereld een algemeen systeem van tiendbetaling
bestond, volgens hetwelk ieder mens voor zich een tiende van zijn inkomen aan de Gemeente
van God schonk, dan zou het evangelie van het Koninkrijk Gods naar alle volkeren uitgaan
en wel met zodanige kracht dat deze boze wereld er hevig door zou worden geschokt! De
zegeningen van God zouden over onze aarde worden uitgestort als nimmer tevoren. Maar alles
wijst erop dat dit niet zal gebeuren!
In plaats daarvan zullen de meeste mensen per se willen volharden in hun geestelijke
kwalen. Zij zullen erop staan de dingen 'op hun manier' te doen, wat er ook moge gebeuren.
Maar God noemt onze steeds ernstiger wordende morele crisis duidelijk bij de naam:
Jesaja 1:4-6 Wee het zondige volk, de natie, beladen met
ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de
Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt
gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is
ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool [de armste en laagste groepen van
de samenleving] af tot de schedel [de hoogste gezagsdragers] is er niets gaaf;
wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie
verzacht.
God beveelt ons volk zich te bekeren, niet langer te zondigen, niet langer Zijn wetten te
overtreden, tot Hem terug te keren!
Verzen 16-17 Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg;
houdt op kwaad te doen; leert goed te doen
En Jeremia voegt daar nog aan toe:
Jeremia 7:3,5,7 zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Betert uw
handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen. Als gij werkelijk uw handel en
wandel betert, als gij werkelijk onder elkaar recht doet
dan wil
Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw
tot eeuw.
Kan het
niet missen
De mens heeft
altijd wat tegen te sputteren, te protesteren; altijd heeft hij 'n antwoord klaar! Altijd
is er een verklaring, een excuus, een reden waarom wij God niet kunnen gehoorzamen.
En de voornaamste reden is wel dat wij 'het niet kunnen missen'.
Hoelang kunnen belastingontduikers het volhouden voor ze worden aangeklaagd, berecht en
beboet, misschien wel de gevangenis in gaan? Hoelang iemand zich kan schuldig maken aan
ontduiking van de tiendbetaling Gods geld verduisteren zonder daarvoor te
boeten, is een andere vraag. Een christen zal toch zeer beslist niet voor een hemelse
rechtbank gedaagd willen worden onder beschuldiging zijn Schepper te hebben bestolen. Hoe
is dat met u gesteld?
De waarheid is dat u 't zich niet kunt permitteren geen tienden te betalen! Laten
we enige waar gebeurde ervaringen lezen van mensen die tijdelijk besloten geen tiende
meer te betalen.
Wat een oudste in Gods gemeente schreef:
""Het gebeurde eind 1933, het dieptepunt van de crisisjaren. Ed Smiths beroep
was het slaan van waterputten, maar niemand scheen geld te hebben om van zijn diensten
gebruik te kunnen maken.
Ed en zijn vrouw Emma woonden de sabbatsamenkomsten bij die destijds gehouden werden in
een plattelandsschooltje, twintig kilometer ten westen van de stad Eugene in de staat
Oregon in de VS. Ed beleed het christendom niet, dat deed hij pas later. Hij woonde de
diensten echter wel bij, liep het platteland af en sprak dan graag over bijbelse
leerstellingen met z'n buren, die wel christenen waren.
"Jij moet tienden betalen en God gehoorzamen" drong hij aan. "Dat staat
glashelder in de Bijbel!"
Een van zijn buren werd daardoor geprikkeld.
"Nou moet je 's goed luisteren, Ed" viel hij uit. "Hoe haal jij het in je
hoofd mij hier dergelijke dingen op te dringen, terwijl je zelf niet eens volgens de
Bijbel leeft en ook geen tienden betaalt?" Ed had z'n antwoord meteen klaar:
"Omdat ik volstrekt niet beweer christen te zijn, maar jij wel. Bovendien,"
voegde hij er nog aan toe, "kan ik het me toch niet veroorloven tienden te
betalen."
Er zijn duizenden mensen als Ed Smith die voor zichzelf hebben uitgemaakt dat ze de tiende
niet kunnen betalen, ook al beseffen ze heel goed, net als Ed, dat de Bijbel de
tiendbetaling gebiedt.
Dit voorval kwam mij ter ore en naar aanleiding daarvan preekte ik over de vraag of
onbekeerden toch de Tien Geboden moeten nakomen en tienden betalen, of dat dergelijke
zaken, zoals Ed beweerde, alleen voor christenen gelden. Ik wees erop dat Gods wet van
kracht was geworden ten behoeve van het welzijn van de mens. Het is de wijze van leven die
ons vrede, geluk en welvaart brengt; een vol, overvloedig en boeiend bestaan; succes,
vreugde. Niet alleen voor hen die Gods roeping hebben beantwoord door Christus te volgen
en door Christus behouden zullen worden, maar voor iedereen hier en nu. Ik toonde
aan dat het de moeite loont en ook dat het de enige verstandige levenswijze is, afgezien
van de kwestie van behoud en dat zelfs wanneer mensen tenslotte toch nog verloren
gaan, degene die weinig zondigt, zal worden gestraft met weinig slagen, maar wie veel
zondigt met vele slagen (Lukas 12:47-48). Ik wees op Gods beloften dat Hij de tiendbetaler
zal zegenen en ook op het feit dat tiendbetaling een absolute wet van God is, die
onverbiddelijk en automatisch geldt voor de rechtvaardige zowel als de onrechtvaardige.
Ed begon de Bijbel te gehoorzamen. Reeds de eerstvolgende samenkomst overhandigde mevrouw
Smith aan mij glimlachend een biljet van één dollar.
Bij de volgende dienst kwam ze opnieuw met een gelukkige glimlach naar mij toe.
"Hier zijn vijf dollar," zei ze. "De dag nadat Ed Gods Werk een tiende gaf
van alles wat hij bezat, kwam een klant die hem al een jaar 50 dollar schuldig was, z'n
rekening betalen. Hier hebt u de tiende van die 50 dollar. Na betaling van in totaal zes
dollar aan tienden hebben we nu 54 dollar in huis in plaats van maar tien."
Het had vruchten afgeworpen! En dat was nog maar het begin. Ed had binnen een week z'n
eerste order sinds een jaar voor het slaan van een nieuwe waterput, een karwei dat contant
werd betaald. Voor hij met deze order klaar was, had hij al een tweede. Weldra had hij
drie of vier opdrachten tegelijk, zodat hij personeel moest aannemen.
Ed Smith was slechts één van de velen, die door ondervinding geleerd hebben dat niemand
het zich kan veroorloven God de tiende te onthouden die Hem toebehoort! Ed Smith kreeg
later met moeilijkheden van geheel andere aard te kampen, toen zijn vrouw en zijn zoon met
t.b.c. naar een sanatorium moesten. Tenslotte kwam hij tot werkelijk berouw en aanvaardde
Jezus Christus als zijn verlosser. Hij kwam toen naar mij overeenkomstig het gebod in
Jakobus 5:14 en zowel zijn vrouw als zijn zoon gingen genezen naar huis.""
Wat mensen ons schrijven:
"Verleden jaar begonnen we de tiende te betalen omdat God ons dat bevolen heeft. Toen
kregen we tegenslag en vonden we dat het geld voor iets anders moest worden gebruikt. We
redeneerden dat we die tiende wel een volgende keer zouden betalen. De volgende week werd
mijn loon met 100 dollar verlaagd. Toen daalde het tot 57 dollar ... Dat is nog niet
alles: ik zit nu weer in de schulden, waar ik tevoren zo vlot uit was gekomen. U hoeft
zich van nu af geen zorgen meer over mijn tiende te maken. Met ingang van heden krijgt u
het geld elke week..." (Uit Sanford, in de Amerikaanse staat Maine.)
"Drie jaar geleden kreeg ik mijn eerste baan en ik beloofde God dat als Hij me de
kracht wilde schenken om te werken, ik Hem Zijn tien procent zou geven. Ik hield me echter
niet aan die belofte. Toen werd ik ziek en onderging in april een zware operatie. Nu houd
ik mijn belofte weer en stuur ik u mijn tien procent in het besef dat u inderdaad Gods
Werk verricht door de mensen het evangelie te brengen". (Uit Den Haag.)
"Ik betaalde mijn tiende regelmatig tot december j.l. toen ik ermee ophield omdat ik
mijn financiële positie wilde verbeteren. In mei van dit jaar werd ik echter ontslagen en
sindsdien heb ik geen ander werk kunnen vinden. Ik schrijf mijn langdurige werkloosheid
toe aan het uitblijven van Gods zegeningen. Mocht ik weer werk vinden hopelijk
begin volgende maand dan zal ik weer de tiende gaan betalen en wel voor goed."
(Uit Ghana).
Nog één ervaring: "Dankzij de kennis die u ons verschaft hebt, zijn mijn man
en ik nu dichter bij God dan we ooit zijn geweest. Tot begin vorige winter stuurden we u
een jaar lang trouw onze tien procent. Toen moesten we zoveel aan energiekosten betalen,
dat we onze rekeningen niet meer op tijd konden betalen. In plaats van standvastig te
blijven in geloof, raakten we in paniek en stopten met het betalen van de tiende. Dat
loste niets op, want de baby werd ziek en lag vier dagen met een virusziekte in het
ziekenhuis. Daarna werden mijn zoon en ik ziek, terwijl mijn man werd ontslagen. Toen werd
het ons duidelijk dat God ons terechtwees omdat we onvoldoende vertrouwen in Hem hadden
getoond. Onmiddellijk besloten we onze tien procent weer te gaan betalen. Inderdaad is het
ons daarna veel beter gegaan. Onze kinderen zijn goed gezond en ik ben ook weer beter.
Mijn man krijgt nu als werkloze een uitkering, maar hij zal binnenkort weer aan de slag
kunnen. We hebben volop te eten. Ik hoop dat u dit de lezers laat weten ... opdat ze niet
dezelfde fout zullen maken." (Uit Nijmegen)
De
ergste financiële vervloekingen
Er is een
aangrijpend bijbels voorbeeld van twee mensen die God geld onthielden, een
voorbeeld dat een blijvende waarschuwing inhoudt voor de afschuwelijke dingen die een mens
kunnen overkomen wanneer hij zijn geest en hart door geldzucht laat overheersen.
God heeft ervoor gezorgd dat dit voorbeeld voor ons bewaard is gebleven in het boek
Handelingen:
Handelingen 5:1-4 En een zeker man, met name Ananias, met zijn vrouw Saffira,
verkocht een eigendom [dat volledig zijn bezit was], hield [heimelijk] iets
van de opbrengst achter, met medeweten van zijn vrouw [een willig medeplichtige],
en bracht een zeker deel [voorwendende dat het alles was] en legde het aan de
voeten der apostelen. Maar Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om
de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land?
Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de
opbrengst niet te uwer beschikking? [Geen mens dwong hem het aan de Gemeente te
geven.] Hoe kondt gij aan deze daad in uw hart plaats geven? Gij hebt niet tegen mensen
gelogen, maar tegen God.
Dan volgt het verslag van het plotseling overlijden van Ananias en zijn vrouw Saffira
(verzen 5-10).
Vele anderen verkochten bezittingen en gaven de opbrengst openlijk en eerlijk aan de
apostelen (Handelingen 4:34-37). Petrus echter doorzag Ananias en Saffira toen ze zich
oneerlijk gedroegen. Ten overstaan van de gemeente hadden zij zich voorgedaan als royale
gevers, terwijl ze in stilte een deel van de verkoopprijs hadden achtergehouden. Hun
zorgvuldig verborgen gehouden (dat meenden ze althans) hebzucht kostte hun letterlijk het
leven!
Dit verslag bevat een uiterst belangrijke les die ver uitgaat boven de simpele
waarschuwing tegen leugen en tegen begeerte naar aardse goederen. Wanneer u eenmaal in
stilte en vrijwillig met God hebt afgesproken dat u Hem iets zult geven (in onze moderne
samenleving is dat in de regel geld), dan is dat niet langer uw eigendom!
De
keerzijde van de medaille
Een reden
waarom God beveelt de tiende te betalen, is "opdat de Here uw God u zegene in
al het werk, dat uw hand doet" (Deuteronomium 14:29). We laten u enkele brieven lezen
uit de grote stapel die Gods Gemeente in de loop der jaren heeft ontvangen van mensen die
hebben ervaren hoe God degenen zegent die bereid zijn te geven; dit opdat vele anderen
deze waarschuwing voor de eindtijd mogen horen.
Een onbekommerd bestaan. "Ingesloten mijn tiende. Het is werkelijk verbluffend
zoals alles anders is geworden sinds ik mijn tiende weer ben gaan geven. Niet dat ik nu
méér verdien, maar het lijkt wel of ik langer met m'n geld toe kan komen. Wat eens een
financiële chaos was, is nu een onbekommerd bestaan geworden." (M.N., Delft.)
Inkomen meer dan verdubbeld. "Hierbij onze tiende plus een offer voor deze
maand, met nog een extra offer omdat ik zojuist mijn zesde loonsverhoging binnen drie jaar
heb ontvangen. In vijf jaar tijds is ons inkomen meer dan verdubbeld en het is wel
degelijk waar dat een mens, als het op geven aankomt, onmogelijk tegen God op kan. We zijn
gelukkig en dankbaar voor alle ontvangen zegeningen." (Echtpaar M., Seattle, VS.)
Nieuwe baan. "Het is mij gebleken dat tienden betalen een werkelijk goed ding
is. Een geheel onverwachte geldsom en het vinden van een nieuwe baan met betere werktijden
waren een overweldigend bewijs!" (J.D., Amsterdam.)
Onverwachte gift. "Hierbij een cheque die hoger is uitgevallen dan anders.
Daar zijn twee redenen voor. Om te beginnen kreeg ik onverwachts van een familielid een
gift van 2000 dollar en in de tweede plaats gaf mijn baas me al even onverwachts
opslag hoewel ik pas vier maanden bij hem werk. Tiendbetaling schijnt dus wel
degelijk vruchten af te werpen." (G.R., Wingate, VS.)
Het tiendsysteem werkt. "Sinds ik vorig jaar ben begonnen met het betalen van
tienden aan God hebben mijn inkomsten zich verdubbeld. Toen ik er voor het eerst over las,
stond ik nogal sceptisch tegenover brieven van mensen die toen ongeveer hetzelfde schreven
wat ik nu kan schrijven. Maar het is waar als je aan God geeft wat Hem toekomt dan wordt
je gezegend! En niet alleen in financieel opzicht, ik heb nu ook een andere werkkring
mogen vinden met werk dat mij veel meer voldoening schenkt." (C.S., Vrouwenpolder.)
Altijd zegent God mensen die de tiende betalen! Niet dat ze altijd enorme sommen geld
ontvangen of fantastische salarisverhogingen krijgen, maar op lange termijn bereiken ze
vaak met hun eigen 90 procent meer dan ze met 100 procent zouden hebben gedaan.
Laat bij u na het lezen van de brieven niet de gedachte opkomen dat geven u materieel rijk
maakt. Geven moet onvoorwaardelijk zijn.
Geen mens kan God op het punt van geven overtreffen! Wij dienen en geloven in een levende
God de grote Schepper die ons zegent met het leven zelf en met elke ontroering,
elke vreugde, liefde, opwinding en alle heerlijke momenten van het bestaan. Met Zijn
belofte van een eeuwig leven als wij Hem dienen, gehoorzamen en alle taken waartoe wij
geroepen zijn, vervullen, bewijst onze Schepper dat Hij altijd wil geven!
Gods Woord draagt ons op te geven!
Hoofdstuk 5
Tiendbetaling in de eenentwintigste eeuw
De Gemeente
van God in onze dagen leeft en ademt en functioneert in een totaal andere wereld dan de
Gemeente van de eerste eeuw. Dit functioneren in een moderne wereld heeft
noodzakelijkerwijs tot andere procedures binnen de Gemeente en eigentijdse
organisatiemethoden geleid. Wat niet wegneemt dat het fundamenteel bijbelse geloof en de
wijze van leven onveranderd zijn gebleven. Waarachtig christendom is een manier van leven,
een leven volgens een bepaalde weg! (Zie Handelingen 9:1-2; 18:26; 19:9.) Het heeft alles
te maken met uw zakelijk handelen, de aard van uw optreden, uw dagelijks contact met
anderen én de wijze waarop u met uw geld omgaat.
Gods
machtige wet van geven
God heeft Zijn weg
Zijn wijze van handelen voorgehouden aan alle generaties die ooit op aarde
hebben geleefd en nog leven. Altijd heeft Hij een Werk in stand gehouden dat een
waarschuwing en een getuigenis aan deze wereld gaf, dat onbevreesd de kwade praktijken van
deze wereld veroordeelde en de belofte van een komende, betere wereld bracht.
De schepping zelf is een stomme getuige van het bestaan van fysieke wetten, die
onveranderlijk en onherroepelijk zijn (zie Romeinen 1 en Psalm 19). God zelf is de grote
wetgever! "Eén is wetgever en rechter, Hij die de macht heeft om te behouden en te
verderven
" (Jakobus 4:12).
Kennelijk dacht Jakobus hier in de eerste plaats aan het geven van geestelijke wetten. De
kwestie is dat God de gever is van ongeziene en toch uitermate werkzame, geestelijke
wetten, die 's mensen verhouding tot zijn naaste en wat het allerbelangrijkste is
tot God regelen. Een uiterst belangrijk aspect van deze machtige, geestelijke
wetgeving betreft het financieel welzijn van de mens.
Wellicht is de rechtvaardige Abel de eerste mens geweest die een volledig voorbeeld heeft
gegeven van gehoorzaamheid aan deze grote, natuurlijke, financiële wet. Lees het korte
commentaar van de apostel Paulus in Hebreeën 11:
Hebreeën 11:4 Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan
Kaïn; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis gaf
aan zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
Abel was schaapherder en zijn broer Kaïn landbouwer.
Genesis 4:3-5 Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten der aarde aan
de Here een offer; ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner
schapen, van hun vet; en de Here sloeg acht op Abel en zijn offer, maar
op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat
betrok.
Let op de vet gedrukte woorden. Beide broers brachten God een offer maar Abel
stelde God vóór alles; hij gaf God het eerste, het beste en het vetste. Kaïn raapte
onverschillig wat van zijn oogst bijeen en blijkbaar was dat het eerste noch het beste.
Abel gehoorzaamde aan Gods belangrijkste gebod:
"Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met
geheel uw kracht" (Deuteronomium 6:5). Jezus Christus van Nazaret noemde dit het
grote en eerste gebod (Mattheus 22:37-38).
Abraham
volgt Abels voorbeeld
U kunt het
financiële aspect van dit grote gebod als volgt samenvatten: Geef God het eerst
van het beste! Geven, niet alleen aan God maar ook aan uw naaste, is een
levende, natuurlijke wet (zie Leviticus 19:18).
God is de grote wetgever! Hij verwacht van Zijn volk dat het gehoorzaam en onderdanig aan
de wet zal zijn, in natuurlijk, fysiek en geestelijk opzicht. De aartsvader Abraham was
een man die zo handelde. Zoals Abel vóór hem, was hij een rechtvaardig mens:
Genesis 26:5 Omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen
heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten.
God sprak deze woorden tot Izak, na de dood van Abraham; het was als een grafschrift dat
weergaf hoe Abraham had geleefd.
In financieel opzicht toonde Abraham zijn dankbaarheid jegens God aldus: Hij gaf een
tiende van het beste van de buit aan God (Hebreeën 7:4). Abraham was een tiendbetaler
(zie Genesis 14:17-24). Deze verzen uit Genesis leren overduidelijk dat God hetgeen
Hem toekwam, ook ontving vóór alle andere beschikkingen die werden getroffen!
Abraham wist dat God de bron van al zijn zegeningen was. Hij was zeer gefortuneerd en door
God in hoge mate gezegend. Zijn geef-levenswijze was daarvan een der voornaamste oorzaken.
Jakobs voorbeeld
Zijn zoon Izak en
zijn kleinzoon Jakob traden in zijn voetsporen. Lees wat Jakob zei in zijn gebed tot God:
Genesis 28:20-22 En Jakob deed een gelofte: Indien God met mij zal zijn, en mij
behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te
trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God
zijn. En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen,
en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.
Toen Jakob nog een jongeman was, beloofde hij de tiende te zullen betalen nog voor hij ver
van zijn ouderlijk huis een bestaan had gevonden. En let nu eens op de volgende tekst over
Jakob toen deze 147 jaar oud was in zijn laatste levensjaar. Hield God Zijn woord
en zegende Hij Jakob tijdens het grootste deel van z'n leven met welvaart?
Genesis 48:15 En hij [Jakob] zegende Jozef en zeide: God, voor wiens
aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaäk gewandeld hebben; God, die mij als herder geleid
heeft, mijn leven lang tot op deze dag.
Jakob koesterde een diepe persoonlijke erkentelijkheid voor God vanwege al zijn
zegeningen. God had hem zeer veel geschonken; er was nauwelijks voldoende ruimte in het
land voor al het vee (zie Genesis 36:7). Jakob gaf zeker uiting aan zijn grote
dankbaarheid door de tiende te geven.
"Van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tiende geven."
Tiendbetaling
betekent geven
Tiendbetaling
is een instelling van God en juist daarom verzetten mensen zich ertegen. Ze vinden dat hen
daarmee iets opgelegd wordt. 't Liefst willen ze God erbuiten houden en de mensen bewegen
zich te houden aan hun menselijke redenering!
Tiendbetaling wil zeggen het vrijwillig geven van het volle, eerste
tiende deel van iemands inkomen aan God, wiens eigendom dat reeds is! De
Almachtige God behoudt zich het recht voor u en mij te zeggen wat zonde is. Wij hebben van
God het voorrecht ontvangen zelf te mogen beslissen of we al dan niet zullen
zondigen! God houdt voor zich het recht op het eerste tiende deel van onze
inkomsten en laat ons de volledige vrijheid zelf uit te maken of we Hem met vreugde en uit
eigener beweging al dan niet zullen geven waar Hij recht op doet gelden! Hij
zal deze tiende nooit nemen. Maar wel zal Hij Zijn bescherming en zegen onthouden aan wie
geen gevolg geeft aan Zijn duidelijk uitgesproken eis.
Weerspannige
houding
Deze houding van
"Ja, ik zal wel gehoorzamen, maar alleen wanneer IK zover ben en alleen wanneer ik
uit vrije wil besluit te gehoorzamen" is er een van volslagen weerspannigheid!
1 Samuel 15:23 Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en
ongezeggelijkheid is afgoderij
Kinderpsychologen trachten weekhartige ouders ertoe te brengen hiervan uit te gaan bij de
opvoeding van hun kinderen. U moet nooit een kind 'zéggen' wanneer het naar bed moet,
wanneer het moet opstaan, wanneer het thuis moet komen, wanneer het onder de douche moet,
zo redeneren psychologen. Neen, je behoort het kind te vragen of het 'bereid' is deze
dingen te doen, dan wel of het misschien 'zin heeft' ze te doen.
Op deze wijze voorkomt u dat u een geest van verzet en ongehoorzaamheid bij het kind
aankweekt. Wanneer het kind zélf z'n beslissing kan nemen, zo redeneren ze, dan
zal het véél volwassener zijn. Het opvolgen van bevelen der ouders zal de ontwikkeling
van een kind in ongunstige zin beïnvloeden. Aldus deze kinderpsychologen.
Wat een verfoeilijke opvoeding! Hoe duidelijk treden de automatische, kwalijke gevolgen
aan het licht, waar hele volkeren onder te lijden hebben; volkeren die dagelijks Jesaja's
profetie in vervulling zien gaan:
Jesaja 3:12 De tyrannen van mijn volk zijn kinderen, en vrouwen overheersen het.
Mijn volk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn, tot
een doolweg.
Wie aldus redeneert tracht zichzelf boven God te verheffen! Zo iemand wil zich
koesteren in zijn eigen super-geestelijke geur van braafheid en prat gaan op zijn grote
offer van geven! Hij is dan precies zoals de man in de gelijkenis van de
Farizeeër en de tollenaar, van wie de eerste vol trots bad: "Ik geef tienden van al
mijn inkomsten ..." (Lukas 18:12). In plaats van een houding van nederige
onderworpenheid aan de goddelijke wet, het goddelijk geopenbaard beginsel en
de door God bevolen wijze van leven, sprak er slechts trots en ijdelheid uit
de hoogdravende verkondiging van eigen braafheid voor wat betreft de tiendbetaling.
God zegt "gehoorzamen is beter dan het vette der rammen" (1 Samuel 15:22).
Maar degene die zegt: "Neen Heer... ik zal pas geven wanneer ik zover ben; ik zal
nooit geven wanneer U zegt dat het moet, doch alleen wanneer ik dat zelf
uitmaak", zal eenmaal tot hen behoren die verbluft zullen opkijken en Jezus Christus
smeken hen toch in Zijn Koninkrijk toe te laten, wanneer Hij zegt: "Ik heb u nooit
gekend".
Jakob zei dat hij God een tiende zou geven. Tiendbetaling is geven!
God heeft geven altijd beschouwd als een vast beginsel voor het leiden van ongeacht welk
Werk (doet er niet toe op welk tijdstip in de geschiedenis), dat Hij hier op aarde door
middel van menselijke instrumenten liet uitvoeren. Ten tijde van de uittocht uit Egypte
waren de nakomelingen van Abraham, Izak en Jakob van een kleine patriarchale familie van
enkele honderden personen (met inbegrip van alle slaven en herders) uitgegroeid tot een
menigte van twee tot vijf miljoen zielen. De omvang van deze bevolkingsmassa noopte tot de
invoering van geschreven wetten voor het bestuur van zo 'n volk. Maar bij dit alles bleven
de beginselen van het geven onveranderd.
Lees Numeri 18 waar staat:
Numeri 18:21 Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun alle tienden in
Israël als erfdeel, een vergoeding voor de dienst die zij verrichten, de dienst
van de tent der samenkomst.
Hier droeg God Zijn tiende over aan het Levitische priesterschap ten behoeve van
het organiseren en besturen van Zijn Werk in de dagen van Mozes.
De oorsprong hiervan was echter níet Levitisch. Lees maar:
Leviticus 27:30 Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de
vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig.
De tiendbetaling gaat helemaal terug tot het priesterschap van Melchizedek, dat wellicht
zelfs teruggaat tot Adam.
Levi's overgrootvader Abraham gaf aan Melchizedek "een tiende van alles"
(Hebreeën 7:2). De apostel Paulus maakt ons duidelijk dat de tiendbetaling niet Levitisch
of 'ceremonieel' is in die zin dat ze begon (en bijgevolg moest eindigen) met het beheer
der Levieten.
Hebreeën 7:5-6, 8-10 Nu hebben zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt
verkrijgen, volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk, dat is, van hun
broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen; maar hij
[Melchizedek, degene die Christus werd], die zich niet tot hun geslacht [dat der
Levieten] kon rekenen, heeft van Abraham tienden genomen
En hier ontvangen
sterfelijke mensen [de Levieten] tienden
Ja, om zo te zeggen, is zelfs Levi,
die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht van een ander onderworpen, want hij was
nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam.
Zo ziet men dat tiendbetaling reeds een ingevoerde financiële wet was tegen de tijd dat
God Israël door Mozes zijn burgerlijke wetten gaf. Het was dus niet zo dat een nieuw idee
van Mozes hun monetaire systeem volkomen veranderde.
Aan wie
moeten wij tienden betalen?
Aan wie of
aan welke organisatie moeten wij onze tienden en offers brengen? Het zou prachtig zijn als
wij, sterfelijke mensen, onze tiende aan God zelf konden geven. Die gedachte is echter om
duidelijke redenen wat onrealistisch. De enige andere mogelijkheid is ze te geven aan de
groepering die God hier op aarde blijkt te vertegenwoordigen. In Mozes' dagen was het het
Levitische priesterschap dat Zijn Werk verrichtte. Thans vervult de Gemeente van God Zijn
opdracht om deze zieke en stervende wereld het evangelie te brengen.
Dit Werk brengt, als geen ander werk in dit tijdperk van onze geschiedenis, het ware
evangelie aan de volkeren op aarde. Alvorens u zich verplicht enigerlei 'christelijke'
organisatie te steunen, is het uw plicht u ervan te overtuigen dat u inderdaad de ware
Gemeente van God hebt geïdentificeerd. Dit wereldomvattende Werk van God is een
gemeenschappelijke inspanning om de grote opdracht uit te voeren, die oorspronkelijk aan
de vroege Gemeente was gegeven: de prediking en verkondiging van het evangelie aan onze
generatie. Wij zijn er oprecht van overtuigd dat tiendbetaling een bijbels en goddelijk
gebruik is een onmisbaar middel om de prediking van het evangelie de nodige
financiële steun te geven.
Een geestelijk
reveil
Hebreeën 7 bewijst
dat er wel degelijk een verband is tussen het patriarchaal gebruik van tiendbetaling en
het latere Levitische systeem. De tiendbetaling is Gods altijd doorgaand
financieringssysteem, al sinds aartsvaderlijke tijden en gedurende de Mozaïsche bedeling
en ook nu in het nieuwtestamentische tijdperk van Gods Gemeente.
De tijd maakte korte metten met de bereidheid van het oude Israël om tienden te betalen
en Gods wetten na te leven. Weldra viel deze tot dan eensgezinde natie in twee delen
uiteen. Het werd tenslotte zelfs zo erg dat God het hele noordelijke, uit tien stammen
bestaande, rijk moest verwerpen en onterven (2 Koningen 17). Intussen verergerde ook in
het zuidelijke rijk Juda de toestand zeer snel.
Toen echter kwam koning Hizkia, een rechtvaardig vorst, op de troon en hij wist de vloed
van kwaad tijdelijk in te dammen. Hij hield een grote schoonmaak. Heidense altaren en
afgodsbeelden werden aan stukken geslagen (2 Kronieken 31:1).
De tiendbetaling werd snel in ere hersteld!
2 Kronieken 31:5-6, 8 Toen dit woord [van Hizkia] zich verbreidde,
brachten de Israëlieten in grote hoeveelheid de eerstelingen van koren, most, olie, honig
en van al wat het veld opleverde, en zij brachten in overvloed de tienden van
alles. De Israëlieten en Judeeërs die in de steden van Juda woonden, ook zij
brachten de tienden van runderen en kleinvee; eveneens de tienden van de heilige dingen,
die de Here, hun God, geheiligd waren, en legden die op stapels
Toen Jechizkia en
de vorsten kwamen en die stapels zagen, prezen zij de Here en zijn volk Israël.
Aan het einde van dit hoofdstuk vatten enkele verzen de resultaten van Hizkia's
ingrijpende hervormingen als volgt samen:
Verzen 20-21 Aldus handelde Jechizkia in geheel Juda. Hij deed wat goed
en recht en trouw was voor het aangezicht van de Here, zijn God. In al het werk,
dat hij begon met betrekking tot de dienst van het huis Gods, tot de wet en het gebod,
waarin hij zijn God zocht, handelde hij met volle toewijding en was hij voorspoedig.
Zolang het volk van Juda gehoorzaam was aan Gods wetten en trouw de tienden betaalde, werd
het gezegend en dat op een nauwelijks voorstelbare wijze. Helaas ging het in geestelijk
opzicht spoedig de verkeerde kant uit en geraakte het evenals zijn noordelijke buurstaat
op tragische wijze in slavernij, onder een vreemde mogendheid. De onjuiste opvatting dat
tiendbetaling niet meer nodig was droeg in ernstige mate bij tot de afvalligheid van heel
het volk.
Gods Woord vertolkt een machtig beginsel van tiendbetaling, dat zelfs nog veel
belangrijker is dan het geven van een tiende van alle inkomsten. Alles draait erom of
iemand een bereidwillige en gehoorzame geesteshouding heeft en werkelijk
verlangend is de wil van zijn God en Schepper te doen, of dat hij een eigengereide
Farizeeër wenst te zijn.
Het is een kwestie van bekering en van houding!
Tiendbetaling in
het christelijk tijdperk
Alles draait om de
vraag of we al dan niet bereid en verlangend zijn alles te doen wat onze hemelse Vader
gebiedt, dan wel of we de bestudering van Zijn Woord altijd voorzichtig benaderen vanuit
het standpunt "Hoeveel precies moet ik doen?"
De bergrede bevat een citaat dat in het bijzonder over deze vraag handelt. Jezus zei in
vertrouwen tot Zijn discipelen:
Mattheus 5:17-19 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de
profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen [Jezus
kwam níet om de wet te annuleren, te herroepen of in te trekken, maar om die te
vervullen, d.i. volledig te vervullen, zoals het totaal met water vullen van een fles].
Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of een
tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan een van de kleinste dezer
geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der
hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten
in het Koninkrijk der hemelen.
Een vers uit het evangelie naar Lukas legt grote nadruk op dit uitermate belangrijke punt:
Lukas 16:17 Gemakkelijker zouden hemel en aarde vergaan, dan dat er van de wet
een tittel zou vallen.
Daarna ging Jezus voort (in het overige deel van het vijfde hoofdstuk van Mattheus) met te
laten zien op welke manier Hij Gods wet verheerlijkte. Met slechts enkele verschillende
voorbeelden gaf Hij een oudtestamentische wet of inzetting in Zijn eigen woorden weer om
vervolgens de wezenlijke bedoeling daarvan duidelijk te maken.
Jezus Christus hield zich in de bergrede niet speciaal bezig met de wet op de
tiendbetaling. En nergens elders in het Nieuwe Testament wordt deze kwestie specifiek en
met nadruk behandeld. In de meeste gevallen wordt de tiendbetaling slechts incidenteel
vermeld in verband met een ander aangesneden onderwerp. Dat komt omdat in die dagen het
principe van tiendbetaling niet algemeen in twijfel werd getrokken. Het was geen
theologisch geschilpunt zoals bijv. de besnijdenis en het nuttigen van vlees in een
afgodstempel.
Derhalve blijven ons de moderne toepassing en de verbreiding van de oudtestamentische
inzettingen en wetten (waarvan Jezus met grote nadruk zei dat Hij níet was gekomen
om ze te herroepen of af te schaffen), in het bijzonder die welke met de tiendbetaling te
maken hebben.
Levend getuigenis
God leeft. Jezus
Christus is de levende, functionerende, actieve Hogepriester. Gods heilige Geest is heden
ten dage levend en machtig en de Bijbel is een levend getuigenis dat al bijna 2000
jaar lang zich krachtig manifesteert en kan worden aangehaald.
Men moet niet denken dat tenzij men ergens in het Nieuwe Testament een specifieke opdracht
kan lezen, Gods al dan niet uitgesproken wil automatisch wordt uitgewist!
God hoeft geen tweemaal rechtstreeks tot Zijn kinderen te spreken! Als God Zijn wil
openbaart, Zijn volk zegent omdat het naar Zijn inzettingen en Zijn wetten leeft en als we
in het Nieuwe Testament aanwijzingen vinden dat Gods Gemeente dezelfde beginselen toepast,
dan behoren wij onze God te gehoorzamen.
Mensen beginnen te redeneren dat tenzij het Nieuwe Testament zorgvuldig alle details van
verplicht christelijk gedrag specificeert en opsomt, deze niet langer verplicht zijn; dat
wanneer je niet de een of andere vermelding in het Nieuwe Testament kunt vinden naar een
oudtestamentisch gebruik, je ook niet verplicht bent je eraan te houden.
De kwestie is dat er géén bewijs in het Nieuwe Testament is te vinden dat de
tiendbetaling ooit is ingetrokken. Jezus bevestigde dit gebruik in Zijn veroordeling van
de eigengerechtige Farizeeërs.
Mattheus 23:23-24 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want
gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de
wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het
andere niet nalaten.
Lukas 11:42 Maar wee u, Farizeeën, want gij geeft tienden van de munt en de ruit
en van alle kruiden, en gij gaat voorbij aan het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men
doen en het andere niet nalaten.
Maar hoe komen we erachter hoe we de wet inzake de tiende in de eenentwintigste eeuw
dienen toe te passen?
Hoe spreekt Christus vandaag tot Zijn Gemeente? Lees Hebr. 1:1-3:
Hebreeën 1:1-3 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen
gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de
Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld
geschapen heeft. Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk [het karakter] van
zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging
der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in
den hoge [een levende Christus].
Hoe staat het echter met vragen en problemen die uniek zijn in ons overgecompliceerde,
technocratische tijdperk van de ruimtevaart? Hoe spreekt Christus tot een Gemeente die
midden in de moderne wereld staat, met totaal ander soort problemen dan die welke in de
eerste eeuw aan de orde waren? Heeft Christus de christenen van de eenentwintigste eeuw
geen enkele richting en doel gelaten?
De evangeliën van Mattheus, Markus, Lukas en Johannes vermelden met pijnlijke
nauwgezetheid vele gesprekken die Jezus met Petrus voerde. Maar geen daarvan is heden ten
dage voor Gods Gemeente belangrijker dan dat vermeld in Mattheus 16:18-19.
Mattheus 16:18-19 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra [petra:
rots=Christus] zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar
niet overweldigen. Ik zal u [Petrus] de sleutels geven van het Koninkrijk der
hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op
aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen.
Het recht om te binden en te ontbinden werd bij voortduring aan de Gemeente van het
Nieuwe Testament gegeven totdat Christus wederkomt om, voor een ieder zichtbaar, de
teugels van het gezag over religie en wereld in handen te nemen.
Duidelijk heeft Christus in vers 18 gezegd dat de ware Gemeente nooit zou
uitsterven. Die Gemeente was niet afhankelijk van Petrus' bestaan op aarde; de
overlevering zegt dat hij, zoals Christus had voorspeld, een smartelijke marteldood stierf
(Johannes 21:18-19).
Mattheus 16:19 maakt duidelijk dat zij die door Christus werden aangewezen om de Gemeente
te leiden, het recht, de macht en het gezag zouden hebben om alle beslissingen te nemen
die nodig zouden zijn om in iedere eeuw of generatie die sindsdien zou komen de door God
gegeven waarschuwing en getuigenis te verkondigen.
En ofschoon Jezus Christus aan het roer blijft staan Hij is nu nog evenzeer Hoofd
van de Gemeente als Hij ooit is geweest heeft Hij duidelijk bewezen dat Zijn
ontzaglijke macht en gezag kan werken in en door Zijn gekozen menselijke dienaren.
Een levende wet
De tiendbetaling is
een levende, natuurlijke wet, diep geworteld in de Bijbel en in de kerkelijke en
wereldlijke gesteldheid van vele volkeren. De oude Assyriërs, Egyptenaren, Babyloniërs,
Chinezen en Grieken, allen kenden ze een vorm van tiendbetaling. De heersers en de
godsdienstige leiders van deze volkeren eisten of betaalden zelf een tiende van hun
inkomsten of buit aan hun afzonderlijke goden.
In modernere tijden horen we van John D. Rockefeller dat hij al op achtjarige leeftijd op
Gods uitdaging inging, nl. dat Hij de mens welvarend zou maken die Hem zijn tiende
betaalde. William Colgate, de bekende zeepfabrikant, schijnt het tiende-principe te hebben
toegepast vanaf zijn jongensjaren tot en met zijn positie als hoofd van een machtig
miljoenenbedrijf.
De Bijbel staat vol voorbeelden hoe de levende, natuurlijke wet van geven automatisch in
het voordeel van de gever werkt. Door de eeuwen heen heeft deze wet menselijke wezens
begunstigd van Abraham tot op de huidige dag en ze zal blijven werken ten
gunste van hen die de moed hebben in geloof volgens dit grote beginsel te handelen.
Vergis u echter niet: tiendbetaling is het op de proef stellen van het geloof! De eerste
impuls van onze aangeboren materialistische en egoïstische aard is dat we
tegenstribbelen, alleen al bij de gedachte eraan! Menselijk gesproken zouden we liever
impulsief geven dan vanuit een beginsel. Veel mensen die geven, geven lukraak, zonder
enige lijn, wanneer-het-gelegen-komt. Geld is dikwijls een vuurproef voor iemands
karakter. Een auteur heeft eens gezegd: "Wanneer je weet hoe iemand met geld omgaat,
hoe hij het verwerft, uitgeeft, met anderen deelt, dan weet je een van de belangrijkste
dingen van hem".
Tiendbetaling heeft veel weg van het gebed. Geen van de Tien Geboden is aan het gebed
gewijd. Nochtans geeft Jezus niet alleen vele malen opdracht tot bidden, maar ook
vele voorbeelden van gebed, zoals dat trouwens in heel het Oude en Nieuwe Testament
gebeurt. We lezen "dat zij altijd moesten bidden" en van Jezus die zei: "Wanneer
(niet als) gij bidt..."
Bidden tot God is Hem uw diepst gemeende bedoelingen aanbieden, gepaard met dankzegging en
erkentelijkheid. Tiendbetaling en het schenken van onze materiële goederen behoren tot
dezelfde categorie.
De voorbeelden van mensen die in bijzondere mate werden gezegend omdat ze trouw volgens
deze inzetting van God leefden, zijn te veelvuldig, te bekend en te dikwijls op schrift
gesteld dan dat men ze over het hoofd zou kunnen zien!
Les in
verantwoordelijkheid
U betaalt uw tiende
aan God, niet aan een willekeurig mens! Wanneer u God Zijn tiende betaalt (die Hij
als Zijn deel eist voordat de andere 90 procent van uw inkomen werkelijk van u
wordt), dan erkent u dat God een eerste recht op uw inkomen heeft. U
erkent dat Hij bestaat en dat Hij allen beloont die Hem ijverig zoeken!
Tiendbetaling is een geloofsdaad, een geestelijke handeling zoals het gebed en zonder geloof
is het niet mogelijk Gode welgevallig te zijn (Hebreeën 11:6).
Zo nu en dan zal men misschien redeneren: "Ik wil mijn tiende alleen geven voor een
bepaalde bestemming." Men zou van mening kunnen zijn dat het voor ons niet juist is
'zijn' tiende te laten gebruiken voor iets anders dan een bepaald door u zelf aangegeven
doel!
Maar welk recht hebt u nog op 'uw' (het is niet 'uw' of 'mijn' of 'hun', maar Gods)
tiende, wanneer u eenmaal het besluit hebt genomen God te gehoorzamen? Herinnert u zich
nog het geval van Ananias en Saffira? Zij trachtten zich 'geestelijk' voor te doen in de
ogen van anderen en wel door te doen alsof zij volop gaven. In hun geval betrof het een offer.
Het principe is duidelijk, dat zolang het geld van hén was, God het niet van
hen eiste. Maar toen ze eenmaal hadden besloten het geld (náást de tiende) aan
God te geven en vervolgens afspraken tóch een deel daarvan achter te houden, toen
stelde God dat oneerlijke gedrag aan de kaak en strafte Hij hen. Hun gedrag was
samenspannend, aanmatigend, huichelachtig en opstandig!
Vergis u vooral niet! Wanneer wij Gods eerste recht erkennen op Zijn tiende van het
inkomen dat Hij ons toestaat op Zijn aarde en van Zijn rijkdom te verdienen (al het goud
en alle zilver zijn van Mij, zegt de Eeuwige!), dan hebben wij daar geen
zeggenschap meer over!
Die zeggenschap eindigt wanneer we de envelop met onze betaling dichtgeplakt en gezegeld
hebben en in de brievenbus hebben gegooid. "Maar wat gebeurt er," zo kan iemand
opmerken, "wanneer iemand misbruik van de tiende maakt?" U kunt evengoed vragen
wat er gebeurt wanneer uw buurman zondigt! Legt het zondigen van uw buurman soms een smet
op uw huis? Bederven de zonden van anderen soms uw geestelijk leven?
Laten we de les van de verantwoordelijkheid leren! God heeft de verantwoordelijkheid voor
het leiden van Zijn Werk in handen gelegd van Zijn eigen gewijde dienstknechten, d.i. Zijn
gezag op aarde. Mocht een van hen zoals eens Judas zijn bevoegdheden misbruiken,
dan wordt dat de verantwoordelijkheid van zijn menselijke superieuren of van Christus,
die boven allen staat! Zoals vaststaat dat Christus bereid is u te zegenen wanneer u de
tiende geeft, zo is Hij evenzeer bereid een ieder te straffen die ongehoorzaam is of zijn
bevoegdheden durft misbruiken! Wij geven aan God, niet aan de een of andere mens.
Mocht iemand van bijv. de posterijen de tiende stelen die iemand voor Gods Werk heeft
overgemaakt, wat gebeurt er dan? Niets. Degene die de tiende heeft overgemaakt, wordt
evengoed gezegend ook al komt zijn geld niet bij Gods Werk terecht. Het Werk zal worden
gezegend omdat God in staat is het verschil aan te zuiveren wanneer dat moet. Alleen de
dief wordt vervloekt; alleen de dief zal er door lijden!
Tiendbetaling is een geloofsdaad!
Een
gedetailleerde informatie ten aanzien van de tiende met betrekking tot het Werk, de tiende
met betrekking tot de Feesten, de tiende met betrekking tot de 'weduwen en wezen' en ten
aanzien van de offeranden kunt u aanvragen bij de Gemeente van God.
Uw beste
investering
De ervaring leert
dat er automatisch een zegen volgt wanneer men God in deze grote beginselen
gehoorzaamt, indien deze gehoorzaamheid gepaard gaat met een levend geloof!
Tiendbetaling is, net als bidden, een handeling van geloof in God. Als zodanig is
het de kern van wat christendom en bekering betekenen. Tiendbetaling is een zeer
persoonlijke aanbidding, wanneer ze uit geloofsovertuiging geschiedt. Het is erkennen dat
God aanwezig is dat Hij werkelijk bestaat en dat Hij bij machte is "in
al uw behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk (te) voorzien, in Christus Jezus"
(Filippensen 4:19).
Maak uw investering tot een eeuwige investering! Maak God tot uw deelgenoot. Leg uw
hart en uw schat in het Werk dat God verricht; het Werk om alle volkeren te waarschuwen
voor de dreigend boven heel deze wereld hangende gevaren; het Werk dat het goede nieuws
over de wereld van morgen verkondigt een wereld die dan eindelijk zal leven onder
het liefhebbend bestuur van God, onze Schepper.
<><><> |
|